ECLI:NL:RBROT:2023:8910

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
ROT 22/1699 en ROT 22/1819
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boetes opgelegd aan eiseres wegens overtredingen van de Wet dieren met betrekking tot karkassen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 15 september 2023, zijn de beroepen van eiseres tegen twee bestuurlijke boetes van elk € 2.500,- ongegrond verklaard. De boetes waren opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vanwege overtredingen van de Wet dieren. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht heeft vastgesteld dat eiseres de beboetbare feiten heeft gepleegd en of de boetes evenredig zijn. De minister had op 29 oktober 2021 besluiten genomen op basis van rapporten van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarin werd vastgesteld dat er fecale bezoedeling was aangetroffen op schapenkarkassen en dat karkassen in aanraking waren gekomen met elkaar voordat de postmortemkeuring was voltooid. Eiseres betwistte de bevindingen van de toezichthouder, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht de overtredingen had vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de boetes in overeenstemming zijn met het beleid van de minister en dat eiseres verantwoordelijk is voor de naleving van de hygiënevoorschriften. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de boetebesluiten in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/1699 en ROT 22/1819

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2023 in de zaken tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de twee bestuurlijke boetes van elk € 2.500,- die de minister aan haar heeft opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren. De minister heeft hiertoe besloten met twee afzonderlijke besluiten van 29 oktober 2021.
1.1.
Met de bestreden besluiten van 24 februari 2022 en 3 maart 2022 op de bezwaren van eiseres is de minister bij die besluiten gebleven.
1.2.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.3.
Eiseres heeft in beide zaken nadere stukken overgelegd.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [naam], de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van de besluiten

2. De minister heeft zijn besluiten gebaseerd op de hieronder genoemde rapporten van bevindingen, die toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben opgemaakt.
In de zaak met kenmerk ROT 22/1699
2.1.
De toezichthouder schrijft in het rapport van bevindingen van 16 augustus 2021 (IBD-Nummer: [nummer 2] ) onder meer het volgende:
“(…)
Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 12 augustus 2021 omstreeks 10:30 uur. (…)
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de koelcel. Ik zag dat daar schapenkarkassen hingen. Deze
schapenkarkassen waren gestempeld met EG-gezondheidsmerk (nr. 725) en dus bestemd voor
humane consumptie. Op dit punt in het slachtproces zijn alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de PM-keuring en alle op HACCP gebaseerde controles van de exploitant afgelopen. Ik
heb toen 20 schapenkarkassen in het kader van het "handhavingsprotocol hygiënisch werken en (fecale) bezoedeling bij slachthuizen Landbouwhuisdieren zonder permanent toezicht" op bezoedeling gecontroleerd. Ik zag op 15 van deze schapenkarkassen op diverse plekken zoals nek, voorpoot, buik en achterpoot fecale (pensinhoud) bezoedeling. Deze bezoedeling was herkenbaar aan de groene kleur. Het bedrijf heeft n.a.v. mijn bevindingen de bezoedeling van de karkassen
verwijderd.
Bij mijn controle na afloop van het slachtproces zag ik dat de karkassen zichtbaar waren verontreinigd. Zichtbare verontreinigingen werden niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect. (…)
Deze bevindingen worden [naam eiseres] aangerekend. (…)
Ik bracht [naam] , directrice, van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan. Dit werd schriftelijk bevestigd door een mail aan [naam] op 12.08.2021, 19:40. (…)”
2.1.1.
Op 7 oktober 2021 heeft de minister zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze op dit voornemen in te dienen.
2.1.2.
Vervolgens heeft de minister met het besluit van 29 oktober 2021 (boetezaaknummer [nummer 1]) een bestuurlijke boete van € 2.500,- aan eiseres opgelegd vanwege overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, in samenhang met artikel 3, eerste lid, in samenhang met Bijlage III, sectie I, Hoofdstuk IV, punt 7 en 10, van de Verordening (EG) nr. 853/2004: karkassen waren zichtbaar verontreinigd. Deze zichtbare verontreinigingen werden niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.
2.1.3.
Met het bestreden besluit van 24 februari 2022 heeft de minister het boetebesluit gehandhaafd.
In de zaak met kenmerk ROT 22/1819
2.2.
De toezichthouders schrijven in het rapport van bevindingen van 3 augustus 2021 (IBD-Nummer: [nummer 3] ) onder meer het volgende:
“(…)
Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 21 juli 2021, tussen 06.00 uur en 15.30 uur. (…)
Tijdens onze inspectie in het kader van regulier toezicht tijdens het offerfeest op 21 juli 2021 bevonden wij ons van 06.00 uur tot 15.30 uur afwisselend op meerdere momenten tijdens de slachtdag in de slachthal. Wij zagen dat daar schapenkarkassen werden uitgeslacht. Wij zagen dat de officiële assistent van KDS ter hoogte van de keurpositie de postmortemkeuring uitvoerde van de schapenkarkassen. Wij zagen dat de schapenkarkassen vóór de keurplek tegen elkaar aankwamen. Dit gebeurde op meerdere momenten op de dag.
Wij zagen dat het naakte vlees van het ene schapenkarkas in contact kwam met het naakte vlees van het andere schapenkarkas op een plek in het slachtproces waarna de postmortemkeuring door de KDS nog moest plaats vinden. Het bedrijf ondernam geen actie om dit te voorkomen.
Wij zagen dat, voordat de postmortemkeuring was voltooid, delen van geslachte dieren dat nog aan de keuring moest worden onderworpen in aanraking kwamen met een ander karkas. (…)
Deze bevindingen worden [naam eiseres] aangerekend. (…)
Ik bracht mevrouw [naam] , directrice [naam eiseres] van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan. (…)”
2.2.1.
Op 7 oktober 2021 heeft de minister zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze op dit voornemen in te dienen.
2.2.2.
Vervolgens heeft de minister met het besluit van 29 oktober 2021 (boetezaaknummer [nummer 4] ) een bestuurlijke boete van € 2.500,- aan eiseres opgelegd vanwege overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, in samenhang met artikel 3, eerste lid, in samenhang met Bijlage III, sectie I, Hoofdstuk IV, punt 13 onder b, van de Verordening (EG) nr. 853/2004: de exploitant van een slachthuis heeft er niet voor gezorgd dat - zolang de postmortemkeuring niet is voltooid - de delen van een geslacht dier dat aan die keuring wordt onderworpen, geen van die delen in aanraking komen met een ander karkas, met slachtafval of met ingewanden, met inbegrip van die waarop al een postmortemkeuring is uitgevoerd.
2.2.3.
Met het bestreden besluit van 3 maart 2022 heeft de minister het boetebesluit gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht heeft vastgesteld dat eiseres de beboetbare feiten heeft gepleegd en of de minister daarvoor terecht boetes heeft gegeven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De beroepen zijn ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de minister de overtredingen deugdelijk vastgesteld?
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de overtredingen niet blijken uit de rapporten van bevindingen. In ROT 22/1699 betoogt eiseres - samengevat - dat de toezichthouder in het rapport van bevindingen de gestelde bezoedeling zeer algemeen omschrijft en alleen stelt dat deze op 15 karkassen aanwezig was en groen van kleur was. Dit laatste zou op fecale bezoedeling duiden. Op grond van deze niet controleerbare stellingen concludeert de toezichthouder dat eiseres tijdens het eerder uitgevoerde slachtproces verontreinigingen op de karkassen niet onmiddellijk zou hebben verwijderd. Cruciale informatie om de overtreding te kunnen vaststellen en het eiseres mogelijk te maken de gestelde feiten te controleren en zich daartegen te verdedigen, ontbreekt. Daarom is niet voldaan aan de criteria die in de rechtspraak worden gesteld aan een rapport van bevindingen. Punten 7 en 10 van Bijlage III sectie I hoofdstuk IV van Verordening (EG) 853/2004 zijn niet van toepassing op karkassen na afronding van het slachtproces. De karkassen waren – mogelijk al meerdere dagen – in de koelcellen van het slachthuis aanwezig en daarop zien die bepalingen niet. In ROT 22/1819 betoogt eiseres dat in het rapport van bevindingen niet gespecificeerd wordt omschreven dat op 21 juli 2021 tussen 6:00 uur en 15:30 uur karkassen op meerdere momenten op de dag tegen elkaar aankwamen. Dat zou vóór de keurplek zijn geweest. Wanneer dat is gebeurd, waar in de slachthal en met welke karkassen, blijkt niet uit het rapport. Ten onrechte stelt de minister dat hij van het rapport mag uitgaan, aldus eiseres.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.2.
De rechtbank stelt in ROT 22/1699 voorop dat zij eiseres niet volgt in haar standpunt dat de normen van punten 7 en 10 van Bijlage III sectie I hoofdstuk IV van Verordening 853/2004 niet van toepassing zijn omdat het slachtproces al was afgerond. Uit punt 7 volgt dat het uitslachten zodanig moet plaatsvinden dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen en uit punt 10 volgt dat zichtbare verontreiniging onmiddellijk moet worden verwijderd. Punt 7 en 10 zien op de uitslachtfase, wat volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) betekent dat bij het einde van deze fase aan het bepaalde in punt 7 en punt 10 moet zijn voldaan en dat er geen sprake meer mag zijn van verontreiniging op het moment dat het vlees geschikt is geacht voor menselijke consumptie. Op het moment dat het gezondheidsmerk is aangebracht ten bewijze van de geschiktheid voor menselijke consumptie mag geen sprake meer zijn van verontreiniging. [1]
In dit geval heeft de toezichthouder in de koelcel een controle uitgevoerd na afloop van het slachtproces, na de postmortemkeuring en ook na de stempelaar. Op het moment van de controle door de toezichthouder moest dus al aan punt 7 en 10 zijn voldaan en mocht er geen sprake meer zijn van een verontreiniging. Desondanks heeft de toezichthouder op die plek vijftien met mest bezoedelde schapenkarkassen aangetroffen.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak van het CBb [2] rust de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarnemingen en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarnemingen waarderende elementen kennen.
5.4.
De rechtbank ziet om de volgende redenen geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten van bevindingen.
In de zaak met kenmerk ROT 22/1699
5.4.1.
In het rapport van bevindingen van 16 augustus 2021 (IBD-nummer: [nummer 2] ) is duidelijk beschreven dat de toezichthouder in de koelcel heeft gezien dat daar schapenkarkassen hingen, die waren gestempeld met EG-gezondheidsmerk (nr. 725) en dus bestemd voor humane consumptie, maar dat op vijftien van de twintig karkassen op diverse plekken zoals nek, voorpoot, buik en achterpoot fecale bezoedeling aanwezig was. Deze bezoedeling was volgens de toezichthouder herkenbaar aan de groene kleur. De toezichthouder heeft ook in het rapport van bevindingen vermeld dat op dit punt in het slachtproces (dus na het stempelen) alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de postmortemkeuring en alle op HACCP gebaseerde controles van de exploitant zijn afgelopen. Ten slotte heeft de toezichthouder verklaard dat naar aanleiding van zijn bevindingen de bezoedeling van de karkassen is verwijderd.
5.4.2.
De minister stelt terecht dat de daartoe opgeleide toezichthouder gezien zijn ervaring deskundig genoeg is om de zichtbare groene plekken als een fecale bezoedeling uit de pens van de schapen te herkennen en dat fotomateriaal daarbij als ondersteunend bewijsmateriaal kan dienen, maar niet noodzakelijk is om een overtreding te kunnen vaststellen of te bewijzen. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat deze verontreiniging, gelet op het soort bezoedeling en het moment van constatering, bij het uitslachten is ontstaan.
5.4.3.
De toezichthouder heeft in deze zaken de constateringen gedaan bij karkassen in de koelcel, na afloop van het slachtproces. Zoals hiervoor al overwogen, mocht er op dat moment dus geen sprake meer zijn van verontreiniging van karkassen. De minister heeft daarom terecht overtreding van punt 7 en 10 vastgesteld. De stellingen van eiseres dat deze karkassen - mogelijk al meerdere dagen - in de koelcellen van het slachthuis aanwezig waren, dat de toezichthouder niet heeft vastgesteld dat ze na de laatste opknapplek en bij het stempelen verontreinigd waren en dat het enkele feit dat bezoedeling in de koelcel gezien zou zijn niet per definitie betekent dat er niet goed is gehandeld, leiden niet tot een ander oordeel. Die doen namelijk niet af aan de vaststelling dat de bezoedeling is geconstateerd op een punt in het slachtproces waarop alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de postmortemkeuring en alle op HACCP gebaseerde controles zijn afgelopen. Er mag op dat moment geen bezoedeling meer aanwezig zijn, ongeacht hoe de bezoedeling op de karkassen is terechtgekomen.
5.4.4.
Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat niet vaststaat dat de karkassen van haar zijn, nu zij ook karkassen afkomstig van andere bedrijven in haar koelcel bewaart, heeft de minister er in het verweerschrift op gewezen dat de schapenkarkassen waar het in het rapport van bevindingen over gaat waren gestempeld met EG-gezondheidsmerk nr. 725, wat het erkenningsnummer van de slachterij van eiseres is. Eiseres heeft dit niet weersproken.
In de zaak met kenmerk ROT 22/1819
5.4.5.
In het rapport van bevindingen van 3 augustus 2021 (IBD-nummer: [nummer 3]
) is duidelijk beschreven dat de toezichthouders zagen dat de schapenkarkassen vóór de keurplek tegen elkaar aankwamen en dat dit op meerdere momenten op de dag gebeurde. Dit gebeurde op een plek in het slachtproces waarna de postmortemkeuring door KDS (Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector) nog moest plaatsvinden. De toezichthouders hebben ook vastgesteld dat het bedrijf geen actie ondernam om dit te voorkomen.
5.4.6.
Dat de karkassen tegen elkaar aan zijn gekomen voordat de postmortemkeuring was voltooid, heeft eiseres niet betwist. In punt 13, aanhef en onder b, van Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, van Verordening 853/2004 staat dat zolang de postmortemkeuring niet is voltooid, geen van de delen van een geslacht dier in aanraking mag komen met een ander karkas, met slachtafval of met ingewanden, met inbegrip van die waarop al een postmortemkeuring is uitgevoerd. Dit voorschrift is duidelijk en naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport afdoende dat eiseres dit voorschrift niet heeft nageleefd.
5.4.7.
Daarnaast wijst de minister er niet ten onrechte op dat elk karkas een andere bacteriesamenstelling heeft. Als karkassen elkaar raken kan er kruisbesmetting plaatsvinden en dat levert een risico op voor de volksgezondheid. Het is dus van belang om ervoor te zorgen dat karkassen elkaar tot en met de postmortemkeuring niet raken, om zo kruisbesmetting te voorkomen. Het risico dat een karkas zou worden goedgekeurd terwijl het verontreinigd is geraakt door aanraking met een ander karkas was op het moment van de constatering nog niet geweken. [3]
Stelt eiseres terecht dat de overtredingen haar niet kunnen worden verweten?
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de overtredingen, voor zover daar al sprake van is geweest, haar niet kunnen worden verweten (artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht, Awb).
6.1.1.
In ROT 22/1699 betoogt eiseres dat, als er al sprake is geweest van bezoedeling, deze niet duidelijk zichtbaar is geweest. Ten onrechte gaat de minister er aan voorbij dat in punt 10 "
zichtbareverontreiniging" staat en niet "verontreiniging". Het is niet uitgesloten en eiseres houdt het voor mogelijk dat de bezoedeling zo klein of vaag was dat deze niet te zien was bij de PM-keuring en de verschillende opknapplekken tijdens het slachtproces.
6.1.2.
In ROT 22/1819 betoogt eiseres dat de KDS-medewerkers verantwoordelijk zijn voor het correct uitvoeren van de postmortemkeuring. Indien de KDS-medewerkers meer tijd nodig hebben om een controle bij een karkas uit te voeren - en daardoor de toestroom van karkassen opstroopt - dienen zij de stopknop te gebruiken om het slachtproces tijdelijk stil te leggen. Als er dus tijdens het slachtproces karkassen tegen elkaar aangekomen zijn, is dat het gevolg van het handelen van de KDS-medewerkers. Eiseres heeft de KDS-medewerkers hierop ook aangesproken. Meer kan zij niet doen, omdat zij ten aanzien van hen geen gezagsverhouding heeft. De toezichthoudend dierenarts had dus niet eiseres, maar de KDS-medewerkers moeten aanspreken. Hij kan de KDS-medewerkers wel instrueren en kan zelf ook de stopknop indrukken. Dit is niet gedaan, noch door de KDS-medewerkers, noch door de toezichthouder.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.2.1.
Net als de minister ziet de rechtbank in ROT 22/1699 niet in hoe het mogelijk zou kunnen zijn dat de in de koelcel voor de toezichthouder zichtbare fecale bezoedelingen voor het personeel van eiseres niet zichtbaar zouden zijn geweest bij de postmortemkeuring en de diverse opknapplekken. De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking dat het niet ging om één karkas, maar om vijftien. Hoewel het handig was geweest als het rapport van bevindingen zou zijn voorzien van foto’s, gelden foto’s slechts als aanvullend bewijs. Het ontbreken van foto’s leidt er dus niet toe dat het rapport van bevindingen onvoldoende is om de boete te kunnen dragen. Verder stelt de minister terecht dat de omstandigheid, dat de bezoedelingen op de een of andere manier zijn gemist, niet maakt dat de overtreding eiseres niet zou kunnen worden verweten. Als exploitant van een levensmiddelenbedrijf is zij namelijk verantwoordelijk voor de naleving van de hygiënevoorschriften.
6.2.2.
In ROT 22/1819 stelt de rechtbank voorop dat toezichthouders toezicht houden op het slachtproces en geen deel uitmaken van de bedrijfsvoering. Dit betekent dat op eiseres als professioneel ondernemer de verplichting rust om de wettelijke voorschriften na te leven. Haar stelling dat de toezichthouder ten onrechte niet zelf op de stopknop heeft gedrukt, treft daarom geen doel. [4]
6.2.3.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat de werkwijze van de KDS-medewerkers ertoe heeft geleid dat de karkassen tegen elkaar zijn gekomen, oordeelt de rechtbank als volgt. Nog daargelaten dat eiseres haar stelling dat zij haar stelling dat zij de KDS-medewerkers heeft aangesproken niet nader heeft onderbouwd, laat dat onverlet datzij andere maatregelen had kunnen nemen. Zo had zij bijvoorbeeld zelf de rode stopknop kunnen (laten) indrukken (door haar eigen personeel), om zo het slachtproces tijdelijk stil te leggen. Dat de KDS-medewerkers niet bij haar in dienst zijn en eiseres dus niet in een gezagsverhouding tot hen staat, maakt dat niet anders en doet niet af aan verantwoordelijkheid de zij op grond van artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) 853/2004 heeft om aan de hygiënevoorschriften te voldoen. Een onderdeel van die verantwoordelijkheid is om ervoor te zorgen dat het slachtproces volgens de toepasselijke regels en procedures verloopt. Als zich incidenten (blijven) voordoen waarbij KDS-medewerkers zich voortdurend verplaatsten, zoals eiseres stelt, en zij daarmee een ordelijk verloop van het slachtproces in gevaar brengen, dan ligt het op de weg van eiseres om daarover te klagen bij de NVWA. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister bevestigd dat dit kan. De niet nader onderbouwde suggestie van eiseres dat zij bang is voor nadelige gevolgen van een klacht, laat de rechtbank verder onbesproken.
6.2.4.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wat eiseres heeft aangevoerd, niet kan leiden tot het oordeel dat de overtreding haar niet kan worden verweten.
Stelt eiseres terecht dat in ROT 22/1819 eerst een waarschuwing had moeten worden geven?
7. Eiseres betoogt dat er in het interventiebeleid staat dat er eerst een waarschuwing wordt gegeven en niet direct een boete wordt opgelegd. Voor zover eiseres bekend, heeft zij voor een dergelijke situatie niet eerder een waarschuwing of een boete opgelegd gekregen. De minister had dus met een waarschuwing moeten volstaan.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.1.1.
In het Algemeen interventiebeleid en in het Specifiek interventiebeleid vlees (IB01-SPEC25) heeft de minister vastgelegd op welke wijze met deze boetebevoegdheid wordt omgegaan. De minister heeft overwogen dat deze overtreding is ingedeeld in klasse C. Op grond van het Algemeen interventiebeleid wordt bij een eerste klasse C-overtreding een waarschuwing gegeven en kan bij een herhaalde overtreding een sanctionerende interventie, dus een boete worden opgelegd.
7.1.2.
De minister heeft in het verweerschrift gewezen op schriftelijke waarschuwingen van 17 december 2020 en 2 september 2021. Ter zitting zijn deze aan eiseres verstuurde waarschuwingen overgelegd, net als de bij de laatste waarschuwing behorende e-mail van 20 juli 2021. In de waarschuwing van 17 december 2020 staat op pagina 2 het kopje “Karkassen raken elkaar voordat de PM-keuring was voltooid”, waaronder dezelfde overtreding wordt beschreven als in deze zaak aan de orde is. Hetzelfde geldt voor de waarschuwing van 2 september 2021, waar op pagina 2 het kopje “Overtreding 2” staat.
7.1.3.
De minister stelt zich dus terecht op het standpunt dat is voldaan aan de voorwaarde dat eerst een schriftelijke waarschuwing moet worden gegeven. Ook stelt de minister terecht dat deze waarschuwingen zien op dezelfde overtredingen in hetzelfde toezichtsdomein, namelijk hygiëne. Gelet hierop kon er voor deze overtreding een bestuurlijke boete worden opgelegd en hoefde de minister niet te volstaan met (nog) een waarschuwing. Die mogelijkheid is bovendien ook steeds vermeld in de laatste alinea van de verstuurde schriftelijke waarschuwingen. De conclusie is dan ook dat de boete van € 2.500,- in overeenstemming met het beleid van de minister aan eiseres is opgelegd.
8. Gelet op het voorgaande heeft de minister terecht vastgesteld dat eiseres beide overtredingen heeft begaan en dat deze haar kunnen worden verweten. De minister was bevoegd om eiseres daarvoor bestuurlijke boetes van elk € 2.500,- op te leggen.
Hoogte en evenredigheid van de boete
9. Eiseres heeft in ROT 22/1699 geen gronden aangevoerd over de hoogte en evenredigheid van de boete. Zij betoogt in ROT 22/1819 dat de boete veel te hoog is gezien de feiten en omstandigheden zoals zij die in dit beroepschrift naar voren heeft gebracht.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
9.2.
De wetgever heeft al een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. De minister heeft in overeenstemming daarmee de boetes van € 2.500,- opgelegd. Er is in ROT 22/1699 op maar liefst 15 karkassen fecale bezoedeling aangetroffen, die door eiseres ten onrechte niet is opgemerkt. In ROT 22/1819 zijn op meerdere momenten op de dag karkassen met elkaar in aanraking gekomen. De rechtbank acht de hoogte van de boetes, gelet op de aard en ernst van de overtredingen, evenredig. Verder heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de boetes in deze gevallen gematigd zouden moeten worden, bijvoorbeeld in verband met de financiële situatie van haar bedrijf.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de boetebesluiten in stand blijven. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2023.
De rechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening (EG) 853/2004
Artikel 3, eerste lid
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen te voldoen aan de toepasselijke bepalingen van de bijlagen II en III.
Bijlage III
SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN
Sectie I VLEES VAN ALS LANDBOUWHUISDIER GEHOUDEN HOEFDIEREN
HOOFDSTUK IV: HYGIËNE BIJ HET SLACHTEN
7. Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zo spoedig mogelijk plaatsvinden en op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. (…)
10. Karkassen mogen niet zichtbaar met uitwerpselen verontreinigd zijn. Elke zichtbare verontreiniging moet onmiddellijk worden verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.
13. Zolang de postmortemkeuring niet is voltooid, moet van de delen van een geslacht dier dat aan die keuring wordt onderworpen:
a. a) op elk moment kunnen worden bepaald bij welk karkas zij horen, en
b) mag geen van die delen in aanraking komen met een ander karkas, met slachtafval of met ingewanden, met inbegrip van die waarop al een postmortemkeuring is uitgevoerd.
(…)
Wet dieren
Artikel 6.2, eerste lid
Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 8.7
Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 8.8, eerste lid
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.
Regeling dierlijke producten
Artikel 2.4, eerste lid, onder d
Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
d. de artikelen 3 en 4, eerste tot en met vierde lid, 5 en 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 853/2004.
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2, eerste lid, onder c
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
c. categorie 3: € 2500.
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Wet dieren Categorie
Artikel 2.4, eerste lid, onderdeel d 3

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 30 november 2021, ECLI:NL:CBB:2021:1029.
2.Onder andere de uitspraak van 12 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:168.
3.Zie in dit verband ook de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 februari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1286.
4.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 12 januari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:432.