ECLI:NL:RBROT:2023:7736

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
ROT 22/3623
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting wegens te late bekendmaking kosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I.N.D.J. Rissema, en de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen, opgelegd op 9 november 2021, ter hoogte van € 66,80, bestaande uit € 1,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten van naheffing. Eiseres betoogde dat de naheffingsaanslag vernietigd moest worden omdat de kosten van de naheffing te laat bekend waren gemaakt, in strijd met artikel 3 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. De rechtbank oordeelde dat de bekendmakingsdatum niet als een fatale termijn moet worden gezien, maar als een regelende termijn. De rechtbank volgde de stelling van eiseres niet en verwees naar eerdere uitspraken van andere rechtbanken die een vergelijkbare lijn volgden. Eiseres voerde verder aan dat het nageheven bedrag onjuist was, omdat zij slechts voor veertig minuten had geparkeerd, maar de rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag op basis van een parkeerduur van een uur moest worden berekend, conform artikel 234 van de Gemeentewet. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht, verweerder,

gemachtigde: [naam].

Procesverloop

Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 9 november 2021 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 66,80 bestaande uit
€ 1,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (aanslagnummer [nummer]).
Bij uitspraak op bezwaar van 21 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 9 november 2021 om 17:04 uur heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiseres (kenteken [kenteken]) stond geparkeerd op locatie Voorstraat in Dordrecht zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
2. Eiseres stelt dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd omdat het bedrag van de kosten van de naheffing (€ 65,30) te laat bekend is gemaakt. Volgens eiseres stelt de minister het maximale bedrag jaarlijks vast op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: Het besluit). Het bedrag dient voor 1 september in de Staatscourant bekend te zijn gemaakt en geldt voor het daaropvolgende kalenderjaar. Volgens eiseres is het bedrag van € 65,30 pas op 1 september 2020 bekendgemaakt in het Staatsblad.
2.1.
Verweerder voert aan dat de Verordening, en daarmee ook de tarieventabel, verbindend is. Verweerder verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 november 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:11871) waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het bekendmaken van het maximale bedrag aan kosten na 1 september geen gevolgen had voor het tijdig vaststellen van de Verordening parkeerbelasting 2021 van de gemeente Den Haag.
2.2.
De rechtbank volgt de stelling van eiseres niet, waarbij wordt aangesloten bij de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2023:3022). De bekendmakingsdatum in het Besluit is niet bedoeld als een fatale termijn, maar als een regelende termijn. Het tweede lid van artikel 3 van het Besluit is in werking getreden op
1 januari 1999. Uit de tekst van deze bepaling noch uit de nota van toelichting bij de wijziging is af te leiden dat het aangepaste maximumbedrag niet geldt voor het daaropvolgende kalender als het niet vóór, maar op of na 1 september van het voorliggende jaar bekend wordt gemaakt. De mogelijkheid om het bedrag jaarlijks aan te passen aan het prijsindexcijfer is bedoeld om de gemeenten kostendekkend te kunnen laten werken. Gelet hierop kan het niet anders dan dat de bekendmakingsdatum uitsluitend is bedoeld om gemeenten de gelegenheid te geven het kostenbedrag in hun verordening voor het daaropvolgende jaar tijdig aan te passen.
3. Eiseres stelt dat het nageheven bedrag onjuist is. Eiseres stond geparkeerd op een deel van de Voorstraat waar kort parkeren geldt. Volgens de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen Dordrecht 2021 mag hier ten hoogste veertig minuten worden geparkeerd en het tarief voor veertig minuten is € 1,-. Volgens eiseres kon op grond van artikel 20 van de Algemene Wet Rijksbelastingen (AWR) voor ten hoogte veertig minuten worden nageheven in plaats van voor één uur.
3.1.
Verweerder voert aan dat op grond van artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet de na te heffen parkeerbelasting wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat een voertuig langer dan een uur zonder betaling heeft geparkeerd. Ter bevestiging hiervan verwijst verweerder naar het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:56).
3.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet bepaalt dat een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting wordt berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. De tekst van deze bepaling duidt erop dat in een geval als het onderhavige forfaitair wordt nageheven op basis van een parkeerduur van een uur. Daarmee is erin voorzien dat de naheffing niet behoeft te worden beperkt tot de te weinig betaalde belasting zoals in artikel 20, eerste lid, van de AWR.
3.3.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet is af te leiden dat de gemeentelijke wetgever de keuze is gelaten om te bepalen dat, uit een oogpunt van doelmatigheid, forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur wordt nageheven, dan wel te bepalen dat wordt nageheven op basis van de werkelijke parkeerduur die is verstreken bij de constatering dat zonder betaling is geparkeerd.
3.4.
De keuze voor een forfaitaire wijze van naheffen op basis van een parkeerduur van een uur hoeft niet expliciet te geschieden. In de Verordening is een dergelijke expliciete keuze niet opgenomen. Voldoende is dat uit de Verordening en de daarvan deel uitmakende tarieventabel kenbaar is dat de naheffing op forfaitaire wijze plaatsvindt, berekend op basis van een parkeerduur van een uur (ECLI:NL:GHAMS:2023:1014). In de tarieventabel onder A1 is kenbaar gemaakt dat voor parkeren op parkeerapparatuurplaatsen wordt gerekend met tarieven van een uur. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.S.Y. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).