ECLI:NL:RBROT:2023:7272

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
ROT 21/6135
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan pluimveehouder wegens overtreding van de Wet dieren met betrekking tot vangletsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 17 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen een bestuurlijke boete van € 3.000,- beoordeeld. De boete is opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wegens overtreding van de Wet dieren, specifiek met betrekking tot vangletsel bij kuikens. De rechtbank behandelt de feiten van de zaak, waarbij eiser in bezwaar ging tegen de boete die was opgelegd na een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 4 juni 2020. Tijdens deze inspectie werden aanzienlijke aantallen kuikens met letsel geconstateerd, wat leidde tot de conclusie dat de voorschriften voor het vangen van de dieren niet waren nageleefd.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de boete heeft opgelegd, aangezien de overtreding verwijtbaar is en er sprake is van recidive. Eiser had eerder een boete ontvangen voor een soortgelijke overtreding, wat de verhoging van de boete rechtvaardigt. De rechtbank concludeert dat de minister de juiste procedures heeft gevolgd en dat de opgelegde boete evenredig is aan de ernst van de overtreding. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een lagere boete zouden moeten leiden. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigt de beslissing van de minister om de boete in stand te houden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6135

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: [naam]),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de bestuurlijke boete die de minister aan hem heeft opgelegd vanwege een overtreding van de Wet dieren. De boete is opgelegd met het besluit van 5 februari 2021.
1.1.
Met het bestreden besluit van 26 oktober 2021 op het bezwaar van eiser heeft de minister dat besluit gehandhaafd.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser voorafgaande aan de zitting bericht dat zij op dat moment geen aanleiding zag om toezichthouder [nummer 1] op te roepen, zoals eiser heeft verzocht. Na de zitting ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te beslissen.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. De minister heeft zijn besluit gebaseerd op het hieronder genoemde rapport van bevindingen, dat een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft opgemaakt.
2.1.
De toezichthouder schrijft in het rapport van bevindingen van 16 juli 2020 (IBDNummer: [nummer 2]) onder meer het volgende:
“(…) Bevinding(en):
Datum en tijdstippen van de bevindingen: 4 juni 2020, omstreeks 17.22 uur en 17.36 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de afdeling panklaar na de eerste overhanger van lijn 1 voor het uitvoeren van een vangletselcontrole van koppel nummer 25, afkomstig van [naam eiser]
(…).
Tijdens de letseltellingen (…) zag ik dat er bij meerdere karkassen bloedingen aanwezig waren op de karkassen. Ik stelde vast dat alle bloedingen ter hoogte van de vleugels voorkwamen, heel vaak in combinatie met een vleugelfractuur.
Ik heb van dit koppel kuikens in totaal 2 tellingen uitgevoerd. Alle controles duurden 2 minuten. De bandsnelheid tijdens de controles was 125 kuikens per minuut, zoals door mij geverifieerd op de digitale teller in de panklaarafdeling. Terwijl alle haken waren bezet waren heb ik per controle van twee minuten aldus 250 kuikens gecontroleerd.
De resultaten van de tellingen waren als volgt:
Telling 1: omstreeks 17:22 uur, aantal karkassen met letsel 13x is 5.2 %.
Telling 2: omstreeks 17:36 uur, aantal karkassen met letsel 25x is 10 %.
De gemiddelde score is dus 38 karkassen, wat 7.6 % is, met letsels die bestonden uit grote (>3 cm) donkerrode tot paarse bloedingen ter hoogte van de vleugels, vaak in combinatie met een vleugelfractuur. Hieruit bleek mij dat de interventiegrens van 2% die de NVWA hanteert, ruim overschreden was.
Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden van de dieren ontstaan door het vangen van de dieren.
• Ik zag op de laadbon met nummer 202010611 vermeld staan dat de vertrektijd van de wagen vanaf de veehouderij om 13.00 uur was.
• Tijd van mijn eerste inspectie was omstreeks 17.22 uur.
Volgens de laadbon met nummer 202010611 was het laden van de kuikens om 12.00 uur begonnen.
Hieruit valt te concluderen dat de letsels niet ouder waren dan 12 uur.
Uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het slachthuis een calamiteit is geweest wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan. Naar mijn deskundigheid en ervaring als dierenarts is het welzijn van de kuikens ernstig geschaad tijdens het vangen van de dieren en plaatsen in de vervoerscontainers en hebben deze botbreuken en bloedingen aanleiding gegeven tot ernstige pijngewaarwording en stress bij de kuikens tijdens transport en in de tijd daarna tot aan het bedwelmen.
Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeerde ik uit bovenstaande feiten dat hier sprake was van ernstig dierenletsel ten gevolge van onaanvaardbaar verwijtbaar handelen tijdens het vangen van de kuikens. De kuikens zijn handmatig gevangen door vangploeg IPS. Dit bleek mij uit navraag bij het slachthuis. De houder van het pluimvee op de plaats van vertrek heeft er niet voor gezorgd dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren tijdens het vangen effectief zijn nageleefd waardoor de dieren onnodige pijn en ernstig lijden is berokkend. (…)”
2.2.
Op 3 december 2020 heeft de minister zijn voornemen kenbaar gemaakt om aan eiser een bestuurlijke boete op te leggen. Eiser heeft op 26 januari 2021 een zienswijze op dit voornemen ingediend.
2.3.
Vervolgens heeft de minister met het besluit van 5 februari 2021 (boetezaaknummer 202002228) een bestuurlijke boete van € 3.000,- aan eiser opgelegd vanwege overtreding van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, in samenhang met aanhef artikel 3 en artikel 3, onder e, en artikel 8, eerste lid, bijlage I, hoofdstuk III, § 1.8, onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 (Transportverordening): de houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.
De minister heeft het boetebedrag op grond van artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verhoogd, omdat eiser op 9 juni 2017 (boetezaaknummer [nummer 3]) eerder beboet is voor eenzelfde overtreding en er nog geen vijf jaar verlopen zijn sinds die eerdere boete onherroepelijk is geworden.
2.4.
Eiser is op 13 oktober 2021 gehoord op zijn bezwaren tegen de boete.
2.5.
Het bestreden besluit berust - samengevat - op de volgende overwegingen. Tijdens de eerste controle heeft de toezichthouder 13 letsels geteld, tijdens de tweede controle 25. De toezichthouder zag daarbij veel letsels die bestonden uit grote (groter dan 3 cm) donkerrode tot paarse bloedingen ter hoogte van de vleugels, vaak in combinatie met een vleugelfractuur. Uit deze tellingen kwamen scores van respectievelijk 5,2% en 10% wat een gemiddelde score geeft van 7,6%. Deze bevindingen worden eiser aangerekend. De toezichthouder heeft volgens Bijlage 7 van het Werkvoorschrift toezicht op welzijn van pluimvee en konijnen in het slachthuis van het Werkvoorschrift enkel donkerrode - paarse bloedingen groter dan 3 cm geteld. Nu enkel deze bloedingen zijn geteld en het schatten van de ouderdom van bloedingen op basis van verkleuring van de bloeding mogelijk is, is alleen letsel geteld dat al enkele uren oud is en op het bedrijf van eiser tijdens het vangen is ontstaan. De door de minister gehanteerde methode van het vaststellen van vangletsel is deugdelijk. Uit niets blijkt dat zich calamiteiten tijdens het transport hebben voorgedaan. Reeds bij het vaststellen van de boete is rekening gehouden met de ernst van de overtreding, het nodige afschrikwekkend effect van de boete en de mate van verwijtbaarheid bij de overtreder. In dit geval is de bestuurlijke basisboete van € 1.500,- verhoogd tot € 3.000,- in verband met een eerdere onherroepelijke boete voor eenzelfde overtreding. De boete is gelijk aan de som van de voor de overtreding op te leggen boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde boete. Eiser heeft verder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot matiging van deze boete. Ambtshalve zijn de minister evenmin omstandigheden bekend die kunnen leiden tot matiging van het boetebedrag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid en evenredigheid van de aan eiser opgelegde bestuurlijke boete. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de minister gehandeld in strijd met het de rechten van de verdediging?
5. Eiser betoogt dat hij aan de hand van de opgesomde tekortkomingen in het rapport van bevindingen, dat pas na een halfjaar is ontvangen, niet zonder meer kan uitgaan van de juistheid van deze bevindingen en de deskundigheid van toezichthouder [nummer 1]. In de tussentijd zijn er drie volledige rondes afgeleverd zonder vangletsel en zonder rapport van bevindingen. Bij elke controle op de pluimveebedrijven, de juiste plek om overtredingen voor de pluimveehouder vast te stellen, legitimeren de controleurs zich wel altijd met NVWA-ID kaart, met naam en nummer. Bij een controle op afstand kan dat anoniem waardoor de transparantie en de mogelijkheid van controleren volledig ontbreken. Op deze manier kan eiser zich niet verweren. Verder wordt in de besluiten veel verwezen naar eerdere uitspraken. Al deze uitspraken zijn gebaseerd op individuele rapporten van bevindingen, opgemaakt door verschillende toezichthouders met/in specifieke bedrijfssituaties. Door het ontbreken van de bijbehorende rapporten van bevindingen zijn deze niet te beoordelen. Door deze wijze van procesvoering kan een individuele pluimveehouder nooit zijn persoonlijke weerwoord meer geven. Eiser is het niet eens met de wijze waarop vangletselzaken worden afgedaan en verwijst in dit kader naar het rapport “Ongekend onrecht” en naar een aantal publicaties op de website Pluimveeweb.nl waarin wordt ingegaan op het onrecht dat pluimveehouders ervaren. Verder zijn de rapporten van bevindingen in vier andere zaken ook van belang. Hiermee wordt aangetoond dat niet elke toezichthouder een correct rapport van bevindingen kan maken of juist kan waarnemen. Iedere pluimveehouder heeft recht op een eerlijk proces. De NVWA heeft een lijn uitgezet die altijd terugverwijst naar eerdere uitspraken om overtuigend en juridisch over te komen. Door het opschrijven van de zin “De rechtbank van Rotterdam heeft dit in andere vergelijkbare zaken ook aangenomen” suggereert de NVWA ten onrechte dat dit de waarheid is.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.1.1.
Eiser stelt op zich terecht dat de minister de termijn van artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft overschreden door niet binnen 13 weken na het rapport van bevindingen het boetebesluit te nemen. Deze termijn is echter een termijn van orde [1] en overschrijding ervan leidt niet tot het vervallen van de bevoegdheid om een boete op te leggen. Ook voor een eventuele matiging van de boete ziet de rechtbank in dit geval geen reden, nu gesteld noch gebleken is dat eiser door de termijnoverschrijding in zijn belangen of bewijspositie is geschaad.
5.1.2.
De omstandigheid dat in het rapport van bevindingen geen personalia van de toezichthouder zijn opgenomen vormt geen aanleiding om niet van de juistheid van het rapport of de bevoegdheid van de toezichthouder uit te gaan. In het rapport van bevindingen is het toezichthoudernummer van de toezichthouder opgenomen. Vanwege vervelende incidenten in het verleden heeft de minister ervoor gekozen om niet meer de naam van de toezichthouder te vermelden maar deze functionarissen te identificeren met een toezichthoudernummer waarmee kan worden achterhaald wie het rapport heeft opgemaakt. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van de toezichthoudende dierenarts, die in deze zaak het rapport van bevindingen heeft opgesteld. Er was ook geen reden om deze toezichthouder ter zitting te horen.
5.1.3.
De stelling dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte heeft verwezen naar uitspraken in individuele zaken slaagt niet. Niet valt in te zien waarom de minister in het bestreden besluit niet zou mogen verwijzen naar uitspraken in vergelijkbare zaken, als het gaat om rechtsvragen die in die uitspraken zijn beantwoord. Daarbij valt te denken aan de toepasselijkheid van bepaalde voorschriften en normen of de toelaatbaarheid van methodes
in het algemeen. Vervolgens moet in het
individuelegeval worden beoordeeld, of aan die normen is voldaan en of de minister juist heeft gehandeld. Die specifieke beoordeling kan echter niet afdoen aan de antwoorden op algemene rechtsvragen. Dat het tellen van vangletsel in de vier door eiser genoemde zaken kennelijk niet goed is gegaan, staat los van de feiten en omstandigheden in deze zaak en leidt daarom voor deze zaak niet tot een ander oordeel. Het is verder gebruikelijk dat in dit soort uitspraken de inhoud van de boeterapporten samengevat wordt weergegeven. Juist omdat het steeds om individuele situaties gaat, was er voor eiser geen noodzaak om over de rapporten van bevindingen in die andere zaken te beschikken. Ten slotte is eiser in de gelegenheid geweest om schriftelijk te reageren op de rechtspraak waarop de minister zich heeft beroepen.
5.1.4.
De verwijzing van eiser naar het rapport “Ongekend onrecht” leidt niet tot een ander oordeel. Niet is gebleken dat eiser oneerlijk is behandeld door de minister. Voordat de minister aan eiser een boete heeft opgelegd, heeft eiser de mogelijkheid gehad om door middel van een zienswijze te reageren op het voornemen van 3 december 2020 en het daarbij als bijlage opgenomen rapport van bevindingen. Verder heeft op 13 oktober 2021 een hoorzitting plaatsgevonden. Niet is gebleken van onzorgvuldigheden tijdens de procedure. De verwijzing van eiser naar een aantal openbare internetartikelen over de NVWA en over vangletsel (onder meer www.pluimveeweb.nl) op pagina 3 van de beroepsgronden leidt evenmin tot een ander oordeel, nu eiser niet heeft geconcretiseerd wat de relevantie van deze informatie is voor deze procedure.
5.1.5.
Eiser heeft in het nadere stuk verwezen naar het rapport “
Bestuurlijke boete Wet dieren, effecten van de bestuurlijke boete Wet dieren in de praktijk” van 23 februari 2023 Berenschot. In zijn verzamelbrief van 25 mei 2023 aan de voorzitter van de Tweede Kamer gaat de minister als volgt in op dit rapport:
“Dit onderzoek is inmiddels afgerond en het onderzoeksrapport (…) is als bijlage toegevoegd aan deze brief. De belangrijkste punten uit dit rapport betreffen de gang van zaken bij recidive en het leveren van maatwerk. Ervaren problemen bij de recidivebepaling zijn boetestapeling, juridisering van het proces en het achterblijven van de effectiviteit van het instrument.
Het niet voldoende kunnen leveren van maatwerk door de toezichthouder, met name op grond van de omvang van het bedrijf, wordt eveneens als knelpunt ervaren. (…) Naar aanleiding van het rapport van Berenschot ben ik in overleg getreden met de toezichthouders over de geconstateerde knelpunten. Om de belangrijkste knelpunten te kunnen aanpakken is aanpassing van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren (het Besluit) noodzakelijk, in ieder geval waar het de recidivebepaling van artikel 2.5 van het Besluit betreft. Afhankelijk van de uitkomsten van het overleg met de uitvoerende diensten en toezichthouders, bezie ik of aanvullende maatregelen gewenst zijn, zoals het doen van aanbevelingen voor uitvoeringsbeleid. Ik verwacht een concept van het aangepaste Besluit begin volgend jaar voor te leggen voor publieke (internet)consultatie. Ik zal tegen die tijd de Kamer ook informeren over de eventueel te nemen aanvullende maatregelen.”
De rechtbank stelt voorop dat de volgens de minister belangrijkste in het rapport benoemde knelpunten zich hier niet voordoen of niet lijken voor te doen. De boete van eiser is namelijk één keer verhoogd in verband met recidive, zodat van de in het rapport genoemde “recidivespiraal” en de door de minister genoemde “boetestapeling” geen sprake is. Verder is gesteld noch gebleken dat in dit geval geen maatwerk naar de omvang van het bedrijf is geleverd. Daarnaast is de door de minister aangekondigde wetswijziging (en eventueel aanpassing van het uitvoeringsbeleid) ook nog geen feit en verwachtte de minister in mei 2023 hier omstreeks begin 2024 mee te kunnen beginnen. De minister is door de val van het kabinet Rutte IV echter demissionair geworden. Gelet op al deze omstandigheden kan de rechtbank op dit moment dus niet vooruitlopen op eventuele wijzigingen, voor zover die al van invloed zouden kunnen zijn op deze zaak.
Is het rapport van bevindingen volledig en is de overtreding deugdelijk vastgesteld?
6. Eiser betoogt dat het rapport van bevindingen met bijlagen niet mag worden gebruikt om een bestuurlijke boete op te leggen. De bijlagen geven geen enkel bewijs dat er vangletsel was. De foto’s tonen geen feiten aan. De minister stelt dat de toezichthouder een interne opleiding heeft gevolgd. Welke opleiding dat is, welke eisen daaraan worden gesteld en welk certificaat er is verkregen is niet duidelijk. Door anonimiteit, onvoldoende transparantie en discrepantie in de afkeuringsbewijzen en het rapport van bevindingen zijn er veel vraagtekens waar de minister geen opheldering over geeft. Eiser heeft zijn stelling dat de toezichthouder een verkeerde conclusie trekt en niet deskundig is, wel degelijk onderbouwd. Het is namelijk een conclusie zonder waarneming ter plekke. Het is de vraag of toezichthouder menselijk gezien de dieren op de juiste wijze kan inspecteren bij een snelheid van 0,48 seconden per kip. Tijdens de PM-screening in de panklaarafdeling, zou er protocollair bij goed licht op het voorkeurbordes geteld moeten zijn. De controleplek is echter niet vermeld in het rapport van bevindingen. De afstand tot het voorkeurbordes en of er voldoende licht is, is volledig onbekend. Bij onvoldoende licht kan een verkeerde interpretatie van de kleur van de letsels worden gedaan. Ten onrechte stelt de minister dat dat de waarnemingen van de toezichthouder corresponderen met de kleurentabel. Dat is onjuist. Deze tabel geeft aan dat donkerrood-paars bij gemiddeld 12 uur voorkomt. Bij eiser was de maximale tijd 5 uur en 22 minuten. Dus in deze fase zullen er erg veel rode bloedingen zijn. De letseltelling is niet volgens de NVWA-richtlijn uitgevoerd. Dit geeft meteen de willekeur aan die toezichthouder [nummer 1] hanteert. Bovendien ontbreekt de inspectielijst (zie werkvoorschrift), hierin staan alle relevante gegevens en het percentage letsels opgenomen. De gedane waarnemingen zouden dan reproduceerbaar en herleidbaar zijn naar eiser. Deze onvolledigheid maakt dit rapport van bevindingen zodanig, dat daar achteraf gezien niet met zekerheid uit is af te leiden dat de overtreding is begaan. Dat de dierenarts deskundig is en dat er geen calamiteiten zijn geweest, heeft de minister totaal niet onderbouwd. Hij moet het bewijs leveren dat de overtreding van (7,6%) is begaan, aldus eiser.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.1.1.
Volgens vaste rechtspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) [2] rust de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
6.1.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van bevindingen. Daaruit blijkt dat de toezichthoudende dierenarts het vangletsel heeft geteld aan de hand van het Werkvoorschrift K-PL-WLZ-WV01, bijlage 7 (het Werkvoorschrift). Verder is duidelijk beschreven wat voor letsel de toezichthouder heeft gezien en is de kleur en grootte van de geconstateerde bloedingen beschreven. In het Werkvoorschrift staat dat alleen bloedingen worden geteld die minimaal drie centimeter groot en donkerrood tot paars van kleur zijn. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld. Volgens vaste rechtspraak van het CBb [3] is er geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de door de minister gehanteerde methode van het vaststellen van vangletsel niet deugdelijk is. Met die methode wordt per individueel geval bepaald of er sprake is van vangletsel. Daarbij heeft het CBb overwogen dat het voldoende aannemelijk is dat als een bloeding donkerrood of paars is én een grootte van 3 cm of meer heeft, de bloeding is ontstaan tijdens het vangen van de kuikens en het laden in de containers en niet is veroorzaakt tijdens het transport en/of in het slachthuis.
6.1.3.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de toezichthoudende dierenarts bij een bandsnelheid van 7.500 kuikens per uur, waarvan in deze zaak sprake is, niet meer op adequate wijze vangletsel kan vaststellen. Daarvoor zijn geen aanwijzingen. Eiser heeft in het geheel niet onderbouwd dat er mogelijk onvoldoende licht was op de plek waar de toezichthouder de PM-keuring uitvoerde, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
6.1.4.
Weliswaar kan ook na het vangen bij de kuikens letsel (of schade) ontstaan, maar de minister heeft in het bestreden besluit en het verweerschrift voldoende gemotiveerd dat het getelde letsel niet tijdens transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. Als een toezichthoudend dierenarts aan de slachtlijn donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal drie centimeter aan vleugel, poot of lichaam constateert, staat voldoende vast dat er sprake is van vangletsel. [4]
6.1.5.
In dit geval kwam de toezichthouder bij de letseltellingen uit op een gemiddelde score van 7,6 %. Dat is een aanzienlijke overschrijding van de handhavingsnorm van 2 %. Wat betreft het moment van de tellingen blijkt uit het rapport van bevindingen dat de toezichthouder op 4 juni 2020 om 17:22 uur en 17:36 uur een telling van twee minuten heeft gedaan. Dit is conform genoemd Werkvoorschrift waarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, bijvoorbeeld op 1/3 van het koppel en op 2/3 van het koppel, en dat hieruit een gemiddelde wordt berekend. Die manier van tellen waarborgt dat kuikens uit tenminste twee verschillende containers worden geteld. Verder volgt uit het Werkvoorschrift en blijkt ook uit het rapport van bevindingen dat de toezichthouder eerst heeft geconstateerd dat sprake is van veel letsel (“
zag ik dat er bij meerdere karkassen bloedingen aanwezig waren op de karkassen”) en vervolgens heeft besloten om een vangletseltelling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden. Zoals het CBb heeft overwogen, hoeft de minister zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. De minister hanteert alleen een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerd vangletsel. Het CBb acht de toepassing van deze handhavingsnorm door de minister niet onredelijk of anderszins onjuist. [5]
6.1.6.
Met betrekking tot de stelling dat de inspectielijst ten onrechte door de minister niet is toegevoegd aan het rapport van bevindingen heeft de rechtbank al eerder geoordeeld [6] dat een inspectielijst of een registratieformulier niet bij het rapport van bevindingen hoeft te worden gevoegd ter controle van het aantal getelde kuikens met vangletsel. In die zaak had de minister ter zitting toegelicht dat er geen registratieformulieren meer bij het rapport van bevindingen worden gevoegd, maar dat de gegevens nu in het rapport van bevindingen zelf worden vermeld. In deze zaak is dat ook het geval. Uit het rapport van bevindingen blijkt namelijk dat de toezichthouder heeft vastgesteld dat het hier een koppel kuikens uit stal 2 betrof, door de slachterij geregistreerd onder koppelnummer K2015625. De toezichthouder heeft de identificatie van dit koppel voorafgaand aan zijn waarneming ter plaatse geverifieerd door de actuele slachtinformatie op het keurbordes van lijn 1 te vergelijken met de aanvoerplanning van de slachterij van deze slachtdag en met de VKI-formulieren.
Stelt eiser terecht dat de Transportverordening niet van toepassing is?
7. Eiser betoogt dat het gebruikte juridisch kader met verwijzing naar de Transportverordening deels onjuist is. De Transportverordening is van toepassing op het moment dat de dieren de stal verlaten en worden geladen op het vervoermiddel. Het vangen van dieren en het vullen van de container in de stal maken geen onderdeel uit van het transport in de zin van deze Transportverordening.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.1.1.
De Transportverordening is van toepassing op het vervoer van levende gewervelde dieren binnen de Europese Unie, alsmede op de door ambtenaren te verrichten speciale controles op partijen dieren die het douanegebied van de Europese Unie binnenkomen of verlaten (artikel 1, eerste lid, van de Transportverordening). Vervoer wordt in artikel 2, aanhef en onder w, van de Transportverordening gedefinieerd als de verplaatsing van dieren met behulp van een of meer vervoermiddelen en de daarmee samenhangende activiteiten, zoals laden, lossen, overladen en rusten, tot aan het moment waarop alle dieren op de plaats van bestemming zijn uitgeladen. Het vangen van de kuikens is een met de verplaatsing samenhangende activiteit waarop de Transportverordening van toepassing is. [7]
8. Gelet op het voorgaande heeft de minister terecht vastgesteld dat eiser de overtreding heeft begaan en dat deze hem kan worden verweten. De minister was dus bevoegd om eiser daarvoor een boete op te leggen.
Hoogte en evenredigheid van de boete
9. Eiser betoogt dat er geen verhoging vanwege recidive mocht worden toegepast. De overtreding in 2017 was in stal 4 en niet in stal 2.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
9.1.1.
Zoals de minister in het verweerschrift terecht stelt, gaat het bij het toepassen van de recidive bij de boeteoplegging in de kern om de vraag of er sprake is van een (nieuw begane) zelfde overtreding binnen vijf jaar. Nu het steeds om vangletsel gaat, is sprake van eenzelfde overtreding. Dat het vangletsel bij twee kuikens afkomstig uit twee verschillende stallen is geconstateerd, maakt dat niet anders. Het gaat om de vraag of eiser in beide gevallen kan worden aangemerkt als overtreder. De plaats binnen het bedrijf (welke stal) waar de overtreding is begaan is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. Ook is voldaan aan de voorwaarde dat deze overtreding is gepleegd binnen vijf jaar na de eerdere overtreding. De rechtbank ziet daarom geen reden om de verhoging vanwege recidive onrechtmatig te achten.
9.1.2.
Eiser heeft geen andere gronden aangevoerd tegen de hoogte en evenredigheid van de boete. Wat betreft de hoogte van de opgelegde boete overweegt de rechtbank dat de wetgever al een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening gediende doel - het beschermen van het dierenwelzijn - staat voorop. De rechtbank vindt de gebruikelijke boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Uit het voorgaande volgt dat de minister dit standaardboetebedrag mocht verdubbelen vanwege recidive.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het boetebesluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening (EG) nr. 1/2005 (Transportverordening)
Artikel 3, aanhef en onder e
Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent. Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
e) het personeel dat met de dieren omgaat, heeft daarvoor de nodige opleiding of bekwaamheid, naar gelang van het geval, en voert zijn werkzaamheden uit zonder gebruikmaking van geweld of een methode die de dieren onnodig angstig maakt of onnodig letsel of leed toebrengt.
Artikel 8, eerste lid
De houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zorgen ervoor dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, en hoofdstuk III, afdeling 1
met betrekking tot het vervoer van dieren nageleefd worden

BIJLAGE I TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN

HOOFDSTUK III
VERVOERMETHODEN
1. Laden, lossen en behandeling van de dieren
1.8
Het is verboden:
d) de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent.
Wet dieren
Artikel 2.5, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder g
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:
g. het in-, bij-, uit- en overladen van dieren.
Artikel 6.2, eerste lid
Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 8.7
Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 8.8, eerste lid
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.
Regeling houders van dieren
Artikel 4.8
Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de
artikelen:
– 3 tot en met 9 en 12, van verordening (EG) nr. 1/2005;
– 4, eerste en derde lid, en 5, van verordening (EG) nr. 1255/97.
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
b. categorie 2: € 1500.
Artikel 2.3
Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
Artikel 2.5, eerste lid
Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Regeling houders van dieren Categorie
Artikel 4.8, voor zover dat artikel betrekking heeft op de artikelen 2
3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 12 alsmede Bijlagen I, II en IV, voor zover
genoemd in de genoemde artikelen, van verordening (EG) nr. 1/2005
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:46, eerste en derde lid
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 5:51, eerste lid
Indien van de overtreding een rapport is opgemaakt, beslist het bestuursorgaan omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2003-2004, 29701, nr. 3, p. 150.
2.Onder andere de uitspraak van 12 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:168.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:CBB:2021:470.
4.Zie de uitspraak van het CBb van 18 april 2023, ECLI:NL:CBB:2023:194, en de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3314.
5.Zie de uitspraak van 10 december 2019, ECLI:NL:CBB:2019:664.
6.Zie de uitspraak van 2 juni 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:4285.
7.Zie de uitspraak van het CBb van 4 mei 2021, ECLI:NL:CBB:2021:470.