ECLI:NL:RBROT:2023:7219

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
9900906 en 10215619
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude en onverschuldigde betalingen in schadevergoedingszaak

In deze zaak, uitgesproken op 7 juli 2023 door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, staat de vraag centraal of [persoon A] aansprakelijk is voor onverschuldigd betaalde schadevergoedingen door Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (NN) in verband met valse schadeclaims. NN heeft [persoon A] aangeklaagd voor een bedrag van € 7.197,22, dat onterecht is uitgekeerd op basis van frauduleuze claims. [persoon A] betwist de claims en stelt dat hij slachtoffer is van identiteitsfraude door [persoon B], een voormalig werknemer van NN. De rechtbank oordeelt dat NN voldoende bewijs heeft geleverd dat de schadeclaims vals zijn en dat [persoon A] medewerking heeft verleend aan de fraude. De vordering van NN wordt toegewezen, en [persoon A] wordt veroordeeld tot terugbetaling van het onterecht ontvangen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie vordert [persoon A] verwijdering uit diverse registers, maar deze vordering wordt afgewezen omdat de rechtbank oordeelt dat [persoon A] betrokkenheid bij de fraude niet kan worden uitgesloten. De rechtbank wijst ook de vordering in de vrijwaringszaak af, omdat onvoldoende bewijs is geleverd dat [persoon B] aansprakelijk is voor de schade. De proceskosten worden toegewezen aan NN, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummers: 9900906 \ CV EXPL 22-16397 (hoofdzaak)
10215619 \ CV EXPL 22036305 (vrijwaring)
datum uitspraak: 7 juli 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de hoofdzaak van
Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
vestigingsplaats: Den Haag,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. M.A. Schoenmaker,
tegen
[persoon A],
woonplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. A.K. Ramdas,
en in de vrijwaringszaak van
[persoon A],
woonplaats: Rotterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. A.K. Ramdas,
tegen
[persoon B],
woonplaats: Vlaardingen,
gedaagde,
procederend in persoon.
De partijen worden hierna ‘NN’, ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
in de hoofdzaak:
  • de dagvaarding van 9 mei 2022, met bijlagen;
  • de incidentele conclusie van [persoon A] , houdende een vordering ex artikel 210 Rv;
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 210 Rv;
  • het vonnis in incident van 7 oktober 2022;
  • de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met bijlagen;
in de vrijwaringszaak:
  • de dagvaarding van 21 november 2022;
  • de conclusie van antwoord.
1.2.
Op 28 februari 2023 zijn de hoofdzaak en de vrijwaringszaak gezamenlijk tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: de heer [fraudecoördinator 1] en de heer [fraudecoördinator 2] , beiden fraudecoördinator bij NN, bijgestaan door mr. M.A. Schoenmaker en mr. P.S.T. Awater als gemachtigden. [persoon A] was aanwezig met mevrouw [naam moeder] , zijn moeder, bijgestaan door mr. A.K. Ramdas als gemachtigde. Ten slotte was [persoon B] aanwezig. Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Op 29 april 2018 is bij NN een nieuwe aanvraag ingediend om een inboedelverzekering af te sluiten (hierna: ‘de verzekering’). Op de aanvraag staat – voor zover relevant – onder meer het volgende vermeld:
Uw gegevens
Aanvrager De heer [persoon A]
Telefoonnummer [gsm-nummer]
E-mailadres [e-mailadres]
Rekeningnummer (IBAN) [rekeningnummer 1]
2.2.
De verzekeringspremie werd betaald met een automatische incasso. Dit is een paar keer mislukt omdat er onvoldoende saldo op bovengenoemd rekeningnummer stond. [persoon A] heeft vervolgens een aantal keer de premie handmatig overgemaakt vanaf een rekening met het nummer [rekeningnummer 2] .
2.3.
Op 22 oktober 2018, 7 maart 2019 en 30 maart 2019 zijn onder de verzekering drie schadeclaims ingediend. NN heeft naar aanleiding van deze claims schadevergoedingen uitgekeerd ten bedrage van € 2.467,32, € 2.309,90 en 2.420,00 naar het rekeningnummer [rekeningnummer 1] .
2.4.
NN heeft onderzoek gedaan naar de afhandeling van schadeclaims en zij heeft ontdekt dat valse schadeclaims zijn ingediend en dat een voormalig werknemer van NN hierbij betrokken was. Zij heeft ook navraag gedaan bij de aannemers van wie de facturen die ter onderbouwing van de voornoemde schadeclaims zijn ingediend afkomstig zouden zijn. Deze aannemers hebben verklaard dat de facturen niet van hen afkomstig zijn en dat ze valselijk zijn opgesteld.
2.5.
[persoon B] is een voormalig werknemer van NN. NN heeft tegen – onder meer – [persoon B] een procedure gevoerd bij deze rechtbank omdat [persoon B] volgens NN als schadebehandelaar betrokken was bij het doen van onterechte betalingen in het kader van valse schadeclaims. Deze procedure heeft (tot nu toe) geresulteerd in twee vonnissen: ECLI:NL:RBROT:2022:4410 en ECLI:NL:RBROT:2023:2614. In dat laatste vonnis, van 22 maart 2023, is geconcludeerd dat de onrechtmatige betrokkenheid van [persoon B] bij de betaling van frauduleuze claims niet is komen vast te staan.

3.Het geschil in de hoofdzaak

in conventie
3.1.
NN eist samengevat:
  • [persoon A] te veroordelen aan haar te betalen € 7.197,22, te vermeerderen met wettelijke rente over € 2.467,32 vanaf 22 oktober 2018 en over € 4.729,90 vanaf 4 april 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • [persoon A] te veroordelen aan haar te betalen € 921,37 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
  • [persoon A] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
NN baseert de eis op het volgende. [persoon A] heeft een inboedelverzekering afgesloten bij NN. Onder deze verzekering heeft [persoon A] schadeclaims ingediend waaraan valse stukken ten grondslag liggen. [persoon A] heeft hiermee wanprestatie gepleegd jegens NN en onrechtmatig gehandeld, waardoor NN schade heeft geleden. Bovendien heeft NN de schadeclaims onverschuldigd betaald aan [persoon A] (artikel 7:941 lid 5 BW jo. artikel 6:203 BW), zodat het bedrag moet worden terugbetaald.
3.3.
[persoon A] is het niet eens met de eis en betwist dat hij een schademelding heeft gedaan en ook dat hij überhaupt een verzekering heeft afgesloten. Hij voert aan dat sprake is van identiteitsfraude door [persoon B] .
in reconventie
3.4.
[persoon A] eist samengevat:
  • NN te bevelen om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis alle op [persoon A] betrekking hebbende registraties in de gebeurtenissenadministratie, het intern verwijzingsregister van NN, Extern verwijzingsregister en incidentenregister te (doen) verwijderen en verwijderd te (doen) houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat NN daarmee in gebreke blijft;
  • NN te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5.
[persoon A] baseert de eis op het volgende. [persoon A] betwist elke betrokkenheid bij fraude. Volgens hem kan die betrokkenheid ook niet worden vastgesteld, er is geen sprake van een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld. Bovendien is niet voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel; het belang van [persoon A] dient zwaarder te wegen dan het belang van NN bij opname van de persoonsgegevens van [persoon A] in de registers.
3.6.
NN is het niet eens met de eis en voert – kort weergegeven – het volgende aan. Vaststaat dat sprake is van verzekeringsfraude en dat de fraude niet zonder medeweten en medewerking van [persoon A] had kunnen plaatsvinden. NN heeft dan ook terecht de persoonsgegevens van [persoon A] in de registers geregistreerd.

4.Het geschil in de vrijwaringszaak

4.1.
[persoon A] eist samengevat:
  • [persoon B] te veroordelen om aan [persoon A] te betalen datgene, waartoe [persoon A] als gedaagde in de hoofdzaak jegens NN mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling;
  • [persoon B] te veroordelen in de proceskosten, met wettelijke rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
[persoon A] baseert zijn eis op het volgende. [persoon B] is als voormalig werknemer van NN betrokken geweest bij de fraude. De uitbetaalde schadeclaims aan [persoon A] zijn door [persoon B] afgehandeld, waardoor [persoon B] aansprakelijk is voor de schade. De schade zou namelijk niet zijn ontstaan als [persoon B] niet zou hebben meegewerkt aan de fraude.
4.3.
[persoon B] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [persoon B] ontkent iedere betrokkenheid bij frauduleuze handelingen. Hij heeft zich gehouden aan de werkinstructies.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

in conventie
Hoofdsom
5.1.
NN legt aan haar vordering onder meer ten grondslag dat [persoon A] frauduleus heeft gehandeld en dat NN de schadevergoedingen onverschuldigd heeft betaald. [persoon A] heeft iedere betrokkenheid bij fraude betwist en suggereert dat [persoon B] de fraude heeft gepleegd buiten medeweten van [persoon A] . In het kader van die betwisting heeft [persoon A] aangevoerd dat op het aanvraagformulier van de verzekering niet zijn juiste naam is vermeld, en dat de gegevens van de schademeldingen onjuistheden bevatten. Dát er fraude is gepleegd, wordt als zodanig niet betwist door [persoon A] .
5.2.
De kantonrechter overweegt dat op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd, en dan met name gezien de onderbouwing van NN, vaststaat dat frauduleus is gehandeld ten aanzien van de ingediende schadeclaims die in deze zaak aan de orde zijn. Wie als (hoofd)verantwoordelijke voor deze fraude is aan te wijzen, is in dit stadium van het geding – zonder nadere bewijslevering – niet vast te stellen. Dit staat echter niet aan toewijzing van de vorderingen van NN in de weg. Immers, als onbetwist staat tussen partijen vast dat de schadeclaims die onder de verzekering zijn ingediend, gebaseerd zijn op valselijk opgestelde facturen. Daargelaten wie hiervoor verantwoordelijk is ( [persoon A] betwist als gezegd iedere betrokkenheid bij de fraude), staat hiermee vast dat NN de schadevergoedingen die naar aanleiding van deze valse schadeclaims zijn uitgekeerd, onverschuldigd heeft betaald. Met de vaststelling dat de schadevergoedingen zijn gebaseerd op valse schadeclaims, is immers de rechtsgrond voor deze uitkeringen komen te ontvallen.
5.3.
[persoon A] heeft zelf aangevoerd dat hij de schadevergoedingen van NN wel heeft ontvangen, en dat een medewerker van NN hem verzocht om deze bedragen contant op te nemen en aan die medewerker te overhandigen. [persoon A] erkent hiermee dat hij de bedragen heeft ontvangen. Zodoende staat in ieder geval vast dat NN een (totaal)bedrag van € 7.197,22 onverschuldigd heeft betaald aan [persoon A] . [persoon A] zal worden veroordeeld tot (terug)betaling van dit bedrag en de wettelijke rente daarover vanaf de data van verzuim.
5.4.
[persoon A] heeft ten slotte nog aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om opnieuw van [persoon A] te vorderen, aangezien hij het ontvangen bedrag reeds zou hebben terugbetaald aan een medewerker van NN. Dit verweer van [persoon A] kan echter ook niet slagen. [persoon A] heeft (ook tijdens de mondelinge behandeling) aangegeven dat hij op enig moment door iemand is gebeld die zich uitgaf voor een vertegenwoordiger van NN. Met deze hem onbekende persoon heeft hij toen afgesproken om het onterecht ontvangen bedrag in het centrum van Rotterdam, in het bijzijn van deze persoon, in contanten te pinnen en aan deze persoon te overhandigen. Dat heeft [persoon A] ook (naar zeggen) gedaan. [persoon A] heeft daarmee, ervan uitgaande dat het relaas van [persoon A] juist is, het risico op zich genomen dat hij niet bevrijdend heeft betaald aan NN en had moet beseffen dat hij meewerkte aan frauduleus handelen. [persoon A] heeft zijn stellingen na betwisting door NN ook niet meer nader onderbouwd, waardoor niet is komen vast te staan dat [persoon A] (contante) betalingen heeft verricht, laat staan dat het geld bij NN is terechtgekomen. De vordering van NN zal dan ook worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.5.
NN vordert een bedrag van € 921,37 aan buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Namens NN heeft SODA (Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling) op 8 oktober 2020 een aansprakelijkstelling gestuurd aan [persoon A] , en vervolgens nog twee herinneringen. In die brieven wordt [persoon A] aangemaand tot betaling van € 7.729,22 aan schadevergoeding, bestaande uit € 7.197,22 aan directe schade en € 532,00 aan indirecte schade. Daargelaten dat [persoon A] de ontvangst van deze brieven heeft betwist en de specifieke bedragen aan buitengerechtelijke incassokosten en btw in die brieven niet zijn genoemd, is het bedrag van € 7.729,22 hoger dan op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is toegestaan. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden afgewezen.
in reconventie
Verwijdering uit registers
5.6.
[persoon A] vordert dat hij uit diverse registers wordt verwijderd omdat volgens hem niet kan worden vastgesteld dat hij betrokken is bij de fraude. De kantonrechter overweegt in dit kader als volgt. Gebleken is dat [persoon A] handmatig premiebetalingen voor de verzekering heeft verricht vanaf een rekening die op zijn naam staat. Met het oog op zijn betwisting van de stelling dat hij de verzekering zelf heeft afgesloten, heeft hij onvoldoende uitleg gegeven waarom hij vervolgens wel eigenhandig premiebetalingen heeft verricht. Ook staat vast dat [persoon A] de uitgekeerde schadebedragen in ontvangst heeft genomen. Zoals ook reeds overwogen in rechtsoverweging 5.4. heeft [persoon A] hiermee in zekere mate medewerking verleend aan de fraude en de fraude gefaciliteerd. Tegen deze achtergrond overweegt de kantonrechter ten aanzien van de door NN gedane afzonderlijke registraties, waarvan [persoon A] verwijdering vordert, als volgt.
Gebeurtenissenadministratie (GA) en Intern Verwijzingsregister (IVR)
5.7.
NN heeft haar bevoegdheid voor de registraties in de GA en het IVR ontleend aan de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars (hierna: ‘de gedragscode’). In artikel 4.5.3 van de gedragscode is onder meer bepaald dat verzekeraars een GA bijhouden ter waarborging van de veiligheid en integriteit van de dienstverlening en de sector, en dat in het IVR persoonsgegevens worden opgenomen van personen die een risico vormen voor de veiligheid en/of integriteit van de verzekeraar. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft NN in redelijkheid kunnen overgaan tot registratie van [persoon A] in de GA en het IVR, nu [persoon A] – zoals hiervoor overwogen – medewerking heeft verleend aan de fraude ten aanzien van de in deze zaak aan de orde zijnde schadeclaims en daarmee een risico vormt voor de integriteit van NN. De vordering tot verwijdering van deze registraties zal worden afgewezen.
Incidentenregister (IR)
5.8.
In artikel 4.5.3 van de gedragscode is tevens bepaald dat verzekeraars persoonsgegevens opnemen in een IR indien een gebeurtenis voldoet aan de criteria uit het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI). Volgens het PIFI is een incident een gebeurtenis die als gevolg heeft dat de belangen, integriteit of veiligheid van de verzekeraar in het geding zijn of kunnen zijn. De in r.o. 5.6 genoemde betrokkenheid van [persoon A] bij de fraude kwalificeert naar het oordeel van de kantonrechter als een incident in voornoemde zin. De vordering tot verwijdering van deze registratie zal worden afgewezen.
Extern Verwijzingsregister (EVR)
5.9.
Voor het EVR geldt een strengere toets dan voor het IR. Voor vastlegging van gegevens in het EVR moet op grond van artikel 5.2.1 PIFI sprake zijn van een gedraging die een bedreiging vormt voor de belangen van de verzekeraar, en in voldoende mate moet vaststaan dat de betreffende persoon betrokken is bij deze gedraging. Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:HR:2009:BH4720) is een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van fraude vereist. Zoals reeds overwogen, staat vast dat de ingediende schadeclaims vals zijn, dat [persoon A] de uitgekeerde schadebedragen in ontvangst heeft genomen en dat hij de betaling van de verzekeringspremie verzorgde; kort gezegd staat vast dat hij de fraude faciliteerde. De kantonrechter acht in dit kader van belang dat NN de betrokkenheid van [persoon A] bij de fraude uitvoerig heeft onderbouwd, en dat daar voornamelijk blote betwistingen van [persoon A] tegenover staan. Ook weegt de kantonrechter mee dat NN onbetwist heeft gesteld dat de registratie van [persoon A] is beperkt tot vier jaar in plaats van de maximale acht jaar. De vordering tot verwijdering van deze registratie zal worden afgewezen.
Proportionaliteit
5.10.
[persoon A] heeft aangevoerd dat zijn belang zwaarder dient te wegen dan het belang van NN bij opname van de persoonsgegevens van [persoon A] in de registers. Deze stelling heeft [persoon A] niet onderbouwd; hij heeft niet inzichtelijk gemaakt waar zijn persoonlijke belang bij verwijdering uit bestaat, terwijl het belang van NN duidelijk volgt uit de (toelichting op de) gedragscode en het PIFI, welk belang hoofdzakelijk bestaat uit bescherming van de verzekeringsmarkt. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook niet komen vast te staan dat de opnames in de registers niet proportioneel zijn.
in conventie en in reconventie
Proceskosten
5.11.
[persoon A] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van NN tot vandaag vast op € 127,43 aan dagvaardingskosten, € 514,00 aan griffierecht en € 660,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten (één voor de dagvaarding, één voor de conclusie van antwoord in reconventie en één voor de mondelinge behandeling, maar minus één voor de procedure in het vrijwaringsincident, waarin NN in het ongelijk werd gesteld) x € 330,00). Dit is totaal € 1.301,43. Voor kosten die NN maakt na deze uitspraak moet [persoon A] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

6.De beoordeling in de vrijwaringszaak

6.1.
[persoon A] heeft aan zijn vordering in vrijwaring ten grondslag gelegd dat [persoon B] onrechtmatig heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW. Volgens [persoon A] is de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad zelfs gegeven aangezien door NN reeds zou zijn vastgesteld dat [persoon B] frauduleus heeft gehandeld. [persoon B] heeft betwist dat hij betrokken is bij frauduleuze handelingen.
6.2.
In tegenstelling tot het standpunt van [persoon A] , is in het eerder genoemde vonnis van deze rechtbank van 22 maart 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:2614), dat is gewezen nadat de mondelinge behandeling in deze procedure plaatsvond, geoordeeld dat de onrechtmatige betrokkenheid van [persoon B] bij de betaling van frauduleuze claims niet is komen vast te staan. In die zaak gaat het om de vraag of onder andere [persoon B] eraan heeft bijgedragen dat NN voor een bedrag van in totaal bijna € 600.000,00 ten onrechte aan verzekeringsgelden heeft uitgekeerd. In het uitvoerig gemotiveerde vonnis komt de rechtbank tot de conclusie dat weliswaar vaststaat dat frauduleuze claims zijn ingediend, maar dat NN onvoldoende heeft onderbouwd dat [persoon B] opzettelijk en bewust heeft bijgedragen aan het doen uitkeren van die claims, waardoor [persoon B] niet aansprakelijk is op basis van een onrechtmatige daad.
6.3.
[persoon A] heeft in de onderhavige zaak onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die – indien bewezen – kunnen leiden tot het oordeel dat [persoon B] wél aansprakelijk is voor de schade als gevolg van frauduleus handelen. [persoon A] heeft zijn stelling hoofdzakelijk gebaseerd op vermoedens (hij voert zelf aan dat “hoogstwaarschijnlijk [persoon B] ” de medewerker van NN is geweest die zich tot [persoon A] heeft gewend, en tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon A] desgevraagd door de kantonrechter verklaard dat hij [persoon B] niet kende en ook niet degene was met wie hij in de stad heeft gepind); in het licht van de voornoemde uitspraak is dat onvoldoende om [persoon B] aansprakelijk te achten voor de door de fraude geleden schade. De vordering van [persoon A] in de vrijwaringszaak zal dan ook worden afgewezen.
6.4.
[persoon A] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [persoon B] tot vandaag vast op nihil omdat [persoon B] geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt, nu hij procedeert in persoon (zonder gemachtigde).

7.De beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak
7.1.
veroordeelt [persoon A] om aan NN te betalen € 7.197,22 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over € 2.467,32 vanaf 22 oktober 2018 en over € 4.729,90 vanaf 4 april 2019 tot de dag dat volledig is betaald;
7.2.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, die aan de kant van NN tot vandaag worden vastgesteld op € 1.301,43 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
7.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst al het andere af;
in de vrijwaringszaak
7.5.
wijst de vordering af;
7.6.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, die aan de kant van [persoon B] tot vandaag worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
48637