ECLI:NL:RBROT:2023:5847

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
ROT 22/307
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete voor pluimveehouder wegens overtreding van de Wet dieren door onjuist vervoer van kuikens

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres, een pluimveehouder, tegen een boete van € 1.500,- die haar is opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. De boete is opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, naar aanleiding van een rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Dit rapport beschrijft dat een kuiken met de kop beklemd raakte tussen de rand van een bovenliggende lade en het metalen frame van een container tijdens het transport. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overtreding is gepleegd op 23 oktober 2020, en dat de boete terecht is opgelegd, omdat eiseres niet voldoende maatregelen heeft genomen om het welzijn van de dieren te waarborgen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, dat de beklemming het gevolg was van een kapotte container en dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de handelingen van de vangploeg, verworpen. De rechtbank oordeelt dat de vangploeg, die door eiseres was ingeschakeld, niet adequaat heeft gehandeld door de beklemming van het kuiken niet op te merken. De rechtbank concludeert dat eiseres als houder van de dieren verantwoordelijk is voor het welzijn van de kuikens tijdens het laden en vervoeren.

De rechtbank heeft ook de termijnoverschrijding door verweerder in de procedure erkend, maar oordeelt dat dit niet leidt tot het vervallen van de bevoegdheid om een boete op te leggen. De rechtbank acht de opgelegde boete van € 1.500,- evenredig en in lijn met de wetgeving die het dierenwelzijn waarborgt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.F. Kabiri).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 9 juli 2021 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 14 december 2021 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door [naam] en [naam], en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 26 oktober 2022 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 23 oktober 2020 omstreeks 03:20 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de aanvoerhal van bovengenoemde slachterij om de wettelijk voorgeschreven AM-keuring uit te voeren. Dit is de levende keuring van de dieren om na te gaan of het dierwelzijn bevredigend is en of de dieren geschikt zijn om geslacht te worden.
Ik zag bij de tweede container die opgesteld stond op de vrachtwagen met kenteken:[kenteken] dat er 1 kuiken met de kop dodelijk beklemd was geraakt tijdens het dichtschuiven van de bovenliggende Iade (Foto 1, 2, 3), hierbij is ook het vel van de nek opengescheurd. Indien het dier niet op slag dood was dan heeft deze beklemming en het scheuren van het nekvel zeer pijn verhogend en daarmee lijden versterkt. Ik zag dat deze container afkomstig was van aanvoerlading met volgnummer 5 ([eiseres] stal 2 [plaats] daglijst vervoer 2 pdf.). Ook navraag bij de chauffeur bevestigde dat deze lading containers afkomstig is van [eiseres] te [plaats]. Aangezien tijdenshet sluiten van de laden waar 52/59 dieren met een -door primair bedrijf opgegeven gewicht van 2719 gr/dier ( daglijst vervoer 2)- de onderliggende kuikens het risico lopen dat, wanneer zij een kop of vleugel uitstrekken, deze beklemd kan raken dienen de medewerkers van de vangploeg hier alert op te zijn. Dit kuiken is met de kop beklemd geraakt tussen de rand van de bovenliggende lade en het metalen frame van de constructie van deze container. Dit dier is ten gevolge van de beklemming van de kop en het gewicht van bovenliggende lade die hierop en tegenaan drukte gedood. In mijn ervaring als Officiële Dierenarts weet ik dat door de constructie van de laden en containers (atlassysteem) ditvoorafgaand aan het transport gebeurd is. Dit had tijdens het sluiten van de lade door de betreffende medewerker van de vangploeg opgemerkt en op dat moment nog gecorrigeerd kunnen worden. Wanneer de chauffeur dit dier had opgemerkt tijdens het opladen op de vrachtwagen -in het donker zie aankomst tijden slachterij A.S.- dan had hij hier niets meer aan kunnen veranderen. De dierwelzijnsmedewerker zei tegen mij: "Ik heb ook al meerdere kuikens van aangevoerde vrachtwagens afkomstig van [eiseres] die op de rug lagenomgedraaid". Ook zag ik dat de chauffeur van deze aanvoercombinatie op zijn laadbon 58707 had vermeld bij de vraag: "Zijn er kuikens beklemd in de container (vleugel/ kop/ poot) 1 vleugel, 1 kop, 4 rug(ligger) had ingevuld. Dit heeft chauffeur in het donker met schaars licht gezien en kunnen corrigeren. Ook zag ik op het invuldocument van de dierwelzijnsmedewerker P.GO.Q15.103 (Foto met documentkenmerk P.GO.Q15.103) dat hij meerdere dieren die op de rug lagen, (volgnummer 1 t/m 6) om heeft moeten draaien. De kuikens hebben geen middenrif, de organen zakken hierdoor de borstholte in waardoor deze dieren een langzame verstikkingsdood sterven. De dierwelzijnsmedewerker zei tegen mij dater met de vangmachine gevangen is, daarbij geassisteerd door medewerkers van [het vangbedrijf].
Ik weet vanuit mijn ervaring als Officiële Dierenarts dat de bevindingen die ik waargenomen heb niet het gevolg zijn van/ontstaan zijn tijdens het transport van de kuikens maar ontstaan tijdens het vangen en laden van de kuikens. Hierdoor is enige vorm van pijn, spanning en lijden van de kuikens niet vermeden.
Het personeel van [het vangbedrijf] voerde zijn werkzaamheden niet op zodanige wijze uit dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd, want ik had gezien dat er minimaal 1 dier met de kop beklemd zat en er op verschillende momenten geconstateerd is dat er meerdere kuikens op de rug lagen. Dit heeft ernstig lijden bij de dieren veroorzaakt. De veehouder is hiervoor verantwoordelijk.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd: het vervoeren of laten vervoeren van dieren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef, van de Transportverordening [1] .
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 1.500,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat de overtreding haar niet kan worden verweten. Zij heeft er alles aan gedaan om de overtreding te voorkomen. Zij heeft toezicht gehouden op het vangen, gecertificeerde vangers ingeschakeld en haar aandacht volledig gericht op de juiste instelling van de vangmachine. Er was sprake van defecte containers en die kunnen vergelijkbaar letsel veroorzaken. Weliswaar heeft de chauffeur in dit geval op de laadbon geschreven dat er geen defecte containers waren, maar de controlelijst van de slachterij (eigenaar van de containers) vermeldt wel een aantal defecte containers. Het is daarom belangrijk te weten wanneer de chauffeur de laadbon invult (bij het laden of bij aankomst op de slachterij), maar verweerder weigert de instructies te overleggen die de chauffeur van zijn opdrachtgever heeft gekregen. De verantwoordelijkheid voor een kapotte container ligt bij de vervoerder en bij de slachterij (de organisator en opdrachtgever). En als een kopbeklemming plaatsvindt na het vangen, is eiseres daar ook niet meer voor verantwoordelijk. Verder voert eiseres aan dat zij het voornemen pas 7,5 maanden na de overtreding heeft ontvangen. Daardoor is zij in haar belangen geschaad, aldus eiseres.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
6.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het rapport van bevindingen. De toezichthouder heeft beschreven dat een kuiken met de kop dodelijk beklemd is geraakt in een container. Dit wordt door eiseres ook niet betwist.
Wel betwist zij dat die beklemming haar kan worden verweten, maar dat betoog slaagt niet. In het rapport van bevindingen heeft de toezichthouder namelijk duidelijk beschreven dat het kuiken beklemd is geraakt tijdens het dichtschuiven van de bovenliggende lade. De vangploeg had op kopbeklemmingen alert moeten zijn. Dat de beklemming is veroorzaakt door een kapotte container, blijkt nergens uit. De directeur van eiseres heeft ter zitting verklaard dat hij ook niet denkt dat een kapotte container in dit geval de oorzaak is geweest. Hij heeft verder verklaard dat er bij de vangploeg ergernis bestond over het feit dat destijds regelmatig containers kapot waren en dat, gezien die ergernis, het kuiken misschien over het hoofd is gezien. De rechtbank begrijpt dat de kapotte containers voor ongemak (bijvoorbeeld vertraging) kunnen hebben geleid. Deze omstandigheid maakt echter niet dat de overtreding eiseres niet of in mindere mate te verwijten valt.
Nu er geen aanwijzingen bestaan dat een kapotte container de oorzaak is geweest, gaat de rechtbank voorbij aan het door eiseres gestelde over de verklaringen van de chauffeur en de hem gegeven instructies.
Voor de rechtbank staat voldoende vast, gelet op de beschrijvingen in het rapport van bevindingen en de daarbij gevoegde foto’s, dat het kuiken reeds bij het laden in een container met de kop beklemd is geraakt. Het vangen en laden van de kuikens gebeurt door een vangploeg die eiseres daartoe opdracht heeft gegeven. De vangploeg heeft in dit geval niet opgemerkt en/of gecorrigeerd dat een kuiken bij het dichtschuiven van een lade met de kop beklemd raakte en daarvoor kan eiseres, als houder van de dieren en opdrachtgever van de vangploeg, verantwoordelijk worden gehouden. Op grond van artikel 2, aanhef en onder w, van de Transportverordening wordt onder “vervoer” niet slechts de verplaatsing van dieren verstaan, maar ook de daarmee samenhangende activiteiten zoals het laden van dieren. Artikel 3, aanhef, van de Transportverordening heeft ook betrekking op het laten vervoeren van dieren en dus ook op het laten laden. Onder verwijzing naar ECLI:NL:CBB:2017:474 concludeert de rechtbank dat verweerder eiseres terecht verwijt dat zij artikel 3, aanhef, van de Transportverordening heeft overtreden.
6.3.
Wel stelt eiseres terecht dat zij pas laat op de hoogte is gesteld van de bevindingen van de toezichthouder. Ook heeft verweerder de termijn van artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) overschreden door niet binnen dertien weken na het rapport de boete op te leggen. Maar overschrijding van die termijn leidt niet tot het vervallen van de bevoegdheid om een boete op te leggen [2] . Bovendien is de rechtbank niet gebleken op welke wijze eiseres door het tijdsverloop in haar verdediging is geschaad. De bevindingen van de toezichthouder zijn immers neergelegd in een rapport waarbij ook de relevante documenten van het koppel kuikens en foto’s van de bevindingen zijn bijgevoegd en daarmee had eiseres voldoende feitenmateriaal om de bevindingen van de toezichthouder te kunnen tegenspreken. Eiseres heeft hiertoe ook gelegenheid gehad in een zienswijze en in de bezwaarprocedure.
6.4.
Ten aanzien van de hoogte van de boete overweegt de rechtbank dat de wetgever al een afweging heeft gemaakt welke boete bij deze overtreding evenredig moet worden geacht. De rechtbank acht het standaardbedrag van € 1.500,- voor deze overtreding niet onredelijk. Het met de Transportverordening gediende doel - het waarborgen van dierenwelzijn - staat voorop. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan verweerder het boetebedrag had moeten matigen. Ook de rechtbank is daar niet van gebleken. Gelet op de aard en ernst van de overtreding acht de rechtbank de opgelegde boete van € 1.500,- evenredig.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG