ECLI:NL:RBROT:2023:5236

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
10/996561-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met handel in verdovende middelen via het darkweb

Op 21 juni 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen de veroordeelde [veroordeelde01], die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar voor zijn betrokkenheid bij de handel in verdovende middelen via het darkweb. De ontnemingsvordering, ingediend door de officier van justitie, betreft een bedrag van € 1.803.046,00, dat door de rechtbank is vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank oordeelde dat de waarde van verbeurd verklaarde goederen niet in mindering kan worden gebracht op de betalingsverplichting, omdat het vonnis in de strafzaak nog niet onherroepelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel [veroordeelde01] als zijn medeveroordeelde [veroordeelde02] een gelijkwaardige rol hebben gespeeld in de criminele activiteiten, wat leidt tot een pondspondsgewijze verdeling van de opbrengsten uit de handel in cryptocurrencies. De rechtbank heeft de ontnemingsmaatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de veroordeelde verplicht om € 244.118,52 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, en dat de draagkracht van de veroordeelde niet kan worden ingeroepen om de ontnemingsvordering te matigen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996561-18 (
ontneming)
Datum uitspraak: 21 juni 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. V. Poelmeijer, advocaat te Amsterdam.

1..ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2023.
De behandeling van de vordering op de terechtzitting is voorafgegaan door schriftelijke conclusiewisselingen.

2..VOORAFGAANDE VEROORDELING

Bij vonnis van deze rechtbank van 25 september 2020 is [veroordeelde01] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en verbeurdverklaring van een aantal goederen wegens:
  • medeplegen van gewoontewitwassen, gepleegd in de periode van 1 januari 2016 tot en met 26 april 2019;
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd op 9 april 2019;
  • medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, gepleegd op 9 april 2019;
  • medeplegen van valsheid in geschrift en medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, gepleegd op 7 maart 2019;
  • medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, gepleegd in de periode van 7 oktober 2015 tot en met 9 april 2019.
In deze procedure wordt als vaststaand aangenomen dat voornoemde strafbare feiten door [veroordeelde01] zijn begaan.
De ontnemingsvordering dateert van 21 februari 2022. De officier van justitie heeft de vordering derhalve aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn van twee jaar.

3..VORDERING

De officieren van justitie, mrs. C.J.A. van der Maas en M. van der Zwan, hebben op 10 mei 2023 bij requisitoir gepersisteerd bij de ontnemingsvordering en gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal vaststellen op € 1.803.046,00 en dat aan de veroordeelde [veroordeelde01] ook de betalingsverplichting zal worden opgelegd om dat bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officieren van justitie hebben dit bedrag bepaald op basis van een transactieberekening.

4..BEOORDELING EN BEREKENING WEDERRECHTELIJK VERKREGEN VOORDEEL

De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het rapport ‘Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e, tweede lid, Wetboek van Strafrecht jegens veroordeelden [veroordeelde01] en [veroordeelde02] ( [nummer01] )’ gedateerd 15 november 2021 (hierna: het rapport) vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087, zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken, maar volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van dit rapport.
Dat er wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten, staat niet ter discussie, wel de omvang.
4.1
Standpunt Openbaar Ministerie
[veroordeelde01] stelt dat [veroordeelde02] een veel grotere rol had bij de handel in verdovende middelen dan hij en op zijn beurt stelt [veroordeelde02] dat [veroordeelde01] een veel grotere rol had. Echter, beiden zijn veroordeeld voor ‘medeplegen’ en uit de inhoud van de tussen hen gevoerde WhatsApp gesprekken komt naar voren dat sprake was van een gelijkwaardige rolverdeling, niet van een gezagsverhouding. Om die reden dienen beiden te worden beschouwd als eigenaar/houder van de cryptovaluta en/of het met de cryptocurrency kaarten gepinde geld, ongeacht of en zo ja, waar de kaarten zijn aangetroffen en of kan worden vastgesteld door wie de pintransacties zijn uitgevoerd. Dit betekent dat zowel de contante opnamen met de vijf cryptocurrency kaarten (totaal € 664.020,00) als de opnamen met de cryptocurrency kaarten [bedrijf01] (totaal
€ 140.810,00) pondspondsgewijs moeten worden verdeeld.
Ook het door [veroordeelde01] van cryptocurrency exchanges ontvangen bedrag van in totaal
€ 245.828,00 is aan beide veroordeelden toe te rekenen, zodat ook dit bedrag evenredig moet worden verdeeld. De post van € 89.540,52 dient niet in mindering te worden gebracht, omdat de berekening geen kasopstelling betreft, maar een transactieberekening. Bovendien is niet aangetoond dat de cryptovaluta die zijn gekocht met de gestorte € 89.540,52 niet nog steeds in bezit zijn van beide veroordeelden.
Via de privérekening van [veroordeelde02] hebben vier transacties van in totaal € 21.030,50 plaatsgevonden met cryptocurrency exchanges en het is aannemelijk dat dit geld afkomstig is uit de handel in verdovende middelen door de veroordeelden. De veroordeelden zijn de houders van de verzendende wallet en omdat zij geen nadere informatie hebben willen
verschaffen over wie de wallethouder(s) van de ontvangende wallet is/zijn, moet het bedrag van € 21.030,50 pondspondsgewijs worden verdeeld.
Uit onderzoek naar de Samsung telefoon van [veroordeelde02] komen twee bitcoinwallets naar voren waarop tussen 2 februari 2019 en 6 april 2019 in totaal 55,3 bitcoins zijn ontvangen die op dat moment een waarde hadden van omgerekend € 187.147,00. Niet is gebleken dat de waarde van deze bitcoins is uitgekeerd en zo ja, wanneer en tegen welke koers dat dan zou zijn gebeurd. Om die reden moet worden gekozen voor de koers die gold op het moment van het opstellen van het rapport, te weten 15 november 2021. Op die datum was één bitcoin € 57.212,00 waard en dus bedraagt het vervolgprofijt € 2.976.676,60 (55,3 x € 57.212,00 - € 187.147,00).
Aangezien de veroordeelden wat betreft het verplaatsen van de bitcoins (met gebruik van unknown services en mixers) alsmede het beweerdelijke opnemen in contanten naar elkaar wijzen en zich verder hullen in stilzwijgen, moet het vervolgprofijt eveneens pondspondsgewijs worden verdeeld.
4.2
Standpunt verdediging
Aangevoerd is - kort samengevat - dat het wederrechtelijk verkregen voordeel substantieel moet worden gematigd. Anders dan het Openbaar Ministerie concludeert, was tussen [veroordeelde01] en [veroordeelde02] geen sprake van een gelijkwaardige rolverdeling. De rol van [veroordeelde01] beperkt zich tot het inpakken van pakketjes en een aantal keer pinnen met cryptocurrency kaarten. Dat zijn rol kleiner was dan die van [veroordeelde02] blijkt ook uit de omstandigheid dat aan [veroordeelde01] 4 jaar gevangenisstraf is opgelegd, terwijl [veroordeelde02] tot 5 jaar gevangenisstraf is veroordeeld. Daarnaast blijkt uit de overgelegde locatiegegevens van de telefoon van [veroordeelde01] dat hij slechts een aantal keer heeft gepind. Veelal is hij niet in de buurt te plaatsen van de pinautomaat op het moment dat werd gepind. Dit betekent dat de contante opnamen met de cryptocurrency kaarten niet pondspondsgewijs moeten worden verdeeld.
Ten aanzien van de cryptocurrency exchanges geldt dat [veroordeelde01] in totaal € 156.227,04
(€ 239.822,56 - € 89.540,52 + € 5.945,00) heeft ontvangen van [veroordeelde02] , welk geld bestemd was voor [veroordeelde02] . [veroordeelde02] maakte (door middel van een bitcoinmixer) bitcoins over van zijn account naar het account van [veroordeelde01] . [veroordeelde01] liet het vervolgens uitbetalen en nam het geld contant op voor [veroordeelde02] , zodat [veroordeelde02] buiten beeld bleef.
Bij het vaststellen van de betalingsverplichting dienen de in het strafvonnis verbeurdverklaarde goederen in mindering te worden gebracht, dient rekening te worden gehouden met de draagkracht van [veroordeelde01] en met overschrijding van de redelijke termijn.
4.3
Beoordeling
In deze zaak verschillen de officieren van justitie en de verdediging van mening over de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel en dat spitst zich toe op de verdeling van dat voordeel over [veroordeelde01] en de medeveroordeelde [veroordeelde02] .
Gelet op het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel dient altijd zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij de daadwerkelijke situatie en wordt pas uitgeweken naar een pondspondsgewijze verdeling indien onvoldoende aanknopingspunten bestaan over de vraag hoe de veroordeelden het voordeel daadwerkelijk hebben verdeeld.
Cryptocurrency kaarten
Uit het opsporingsonderzoek is gebleken dat de veroordeelden [veroordeelde01] en [veroordeelde02] zich bezig hebben gehouden met de handel in verdovende middelen op het darkweb en zich lieten betalen met cryptocurrencies. Vervolgens werden deze opbrengsten via prepaid cryptocurrency kaarten omgezet naar euro’s en contant opgenomen bij verschillende geldautomaten. Hiermee werden aanzienlijke bedragen opgenomen. [1]
Op basis van het opsporingsonderzoek staat voldoende vast dat [veroordeelde01] en [veroordeelde02] gezamenlijk de feitelijke beschikkingsmacht over onderstaande cryptocurrency kaarten hebben gehad en deze ook hebben gebruikt. [2]
Kaartnummer [nummer02]
Uit onderzoek naar de transactiegegevens is gebleken dat met deze kaart in de periode van 12 november 2016 tot en met 17 juni 2017 in totaal 238 contante opnamen zijn gedaan voor een totaalbedrag van
€ 211.030.
Kaartnummer [nummer03]
Uit onderzoek naar de transactiegegevens is gebleken dat met deze kaart in de periode van 19 juni 2017 tot en met 18 januari 2018 contante opnamen zijn gedaan voor een totaalbedrag van
€ 137.580.
Kaartnummer [nummer04]
Uit onderzoek naar de transactiegegevens is gebleken dat met deze kaart in de periode van 14 juni 2017 tot en met 21 december 2017 contante opnamen zijn gedaan voor een totaalbedrag van
€ 58.710.
Kaartnummer [nummer05]
Uit onderzoek naar de transactiegegevens is gebleken dat met deze kaart in de periode van 26 juni 2017 tot en met 25 januari 2018 contante opnamen zijn gedaan voor een totaalbedrag van
€ 240.550.
Kaartnummer [nummer06]
Uit onderzoek naar de transactiegegevens is gebleken dat met deze kaart in de periode van 15 augustus 2017 tot en met 17 januari 2018 contante opnamen zijn gedaan voor een totaalbedrag van
€ 16.150.
Pondspondsgewijze verdeling
[veroordeelde02] stelt dat [veroordeelde01] een veel grotere rol had dan hij, terwijl [veroordeelde01] stelt dat [veroordeelde02] een veel grotere rol had. Aan het dossier en het onderzoek op de terechtzitting valt geen indicatie te ontlenen voor de concrete verdeling van de opbrengst. Ook ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat de ene veroordeelde een grotere rol had dan de andere. De omstandigheid dat [veroordeelde02] een jaar meer gevangenisstraf heeft gekregen dan [veroordeelde01] is daartoe onvoldoende, omdat uit het vonnis niet blijkt dat de rolverdeling daarvoor de reden is geweest, maar dat de persoonlijke omstandigheden van [veroordeelde01] zwaar hebben meegewogen. Evenmin kan uit de stellingen van [veroordeelde01] omtrent zijn locatiegegevens, worden geconcludeerd dat de één een grotere rol had dan de ander. De locatie van zijn telefoon zegt op zich niets over zijn eigen locatie en dus ook niet over de vraag of hij zelf op dat moment gepind heeft.
Weliswaar kan niet worden vastgesteld door wie welke pintransactie is uitgevoerd, maar zowel [veroordeelde01] als [veroordeelde02] hebben verklaard tientallen keren geldbedragen van voornoemde vijf kaarten te hebben gepind. Omdat zij beiden geen inzicht hebben gegeven in de (onderlinge) verdeling van het geld en niet is gebleken van aanknopingspunten voor een afwijkende verdeelsleutel, zullen de contante opnamen met de vijf cryptocurrency kaarten pondspondsgewijs tussen hen worden verdeeld.
Resumé opbrengsten contante opnamen met cryptocurrency kaarten
Cryptocurrencykaart [nummer07] € 211.030,00
Cryptocurrencykaart [nummer03] € 137.580,00
Cryptocurrencykaart [nummer04] € 58.710,00
Cryptocurrencykaart [nummer05] € 240.550,00
Cryptocurrencykaart [nummer06]
€ 16.150,00 +
Totaal € 664.020,00 : 2 = € 332.010,00.
Dit leidt tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van [veroordeelde01] uit de cryptocurrency kaarten wordt geschat op
€ 332.010,00.
[bedrijf01] cryptocurrency kaarten
Op 26 april 2019 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in het ouderlijk huis van [veroordeelde02] . Hierbij is in de slaapkamer van [veroordeelde02] een koffer aangetroffen en in beslag genomen met daarin, naast persoonlijke spullen van [veroordeelde02] , pincodekaartjes van [bedrijf01] (een bedrijf dat aan cryptowallets gekoppelde kaarten uitgeeft). Op deze pincodekaartjes van [bedrijf01] staat midden onderaan de pincode en rechts bovenaan een viercijferig nummer. Op vijf van deze kaartjes was een pincode zichtbaar, omdat de ‘afdeklaag’ was open gekrast.
  • Uit onderzoek naar de transactiegegevens van kaart [nummer08] is gebleken dat met deze kaart in de periode van 15 april tot en met 15 juli 2016 in totaal 48 contante opnamen zijn gedaan voor een totaalbedrag van
  • Uit onderzoek naar de transactiegegevens van kaart [nummer09] is gebleken dat met deze kaart in de periode van 15 april tot en met 11 oktober 2016 in totaal 88 contante opnamen zijn gedaan voor een totaalbedrag van
  • Uit onderzoek naar de transactiegegevens van kaart [nummer10] is gebleken dat met deze kaart in de periode van 15 april tot en met 27 juli 2016 in totaal 36 contante opnamen zijn gedaan voor een totaalbedrag van
  • Uit onderzoek naar de transactiegegevens van kaart [nummer11] is gebleken dat met deze kaart in de periode van 15 april tot en met 15 juli 2016 in totaal 27 contante opnamen zijn gedaan voor een totaalbedrag van
  • Uit onderzoek naar de transactiegegevens van kaart [nummer12] is gebleken dat met deze kaart in de periode van 15 april tot en met 12 september 2016 in totaal 37 contante opnamen zijn gedaan voor een totaalbedrag van
In de periode van 15 april 2016 tot en met 11 oktober 2016 is een bedrag van in
totaal
€ 140.810,00contant opgenomen. Deze contante opnamen zijn gedaan door middel van verschillende kaarten, waarvan de gedeeltelijke kaartnummers met pincodes zijn aangetroffen in een aan [veroordeelde02] toebehorende koffer. [veroordeelde02] heeft bekend dat hij deze kaarten in zijn bezit heeft gehad en daarmee heeft gepind.
Aangezien niet kan worden vastgesteld dat [veroordeelde01] over de [bedrijf01] cryptocurrency kaarten heeft beschikt of daarmee heeft gepind, kan ook niet worden vastgesteld dat hij daarvan daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Daarom zal het bedrag van € 140.810,00 als uitsluitend door [veroordeelde02] wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt.
Uitbetalingen cryptocurrency exchanges bankrekening [veroordeelde01] / [winkel01]
In de periode van 1 november 2016 tot en met 17 december 2018 hebben via de privérekening van [veroordeelde01] en de zakelijke rekening van zijn [winkel01] winkel 48 transacties van in totaal
€ 239.822,56 plaatsgevonden met bedrijven die handelen in/transacties verzorgen met cryptocurrencies (ook wel cryptocurrency exchanges genoemd). Niet is gebleken van enige zakelijke contacten tussen [winkel01] en deze ‘cryptobedrijven’. Ook is uit nader onderzoek gebleken dat bij twee bitcointransacties gebruik is gemaakt van een bitcoinmixer. Een bitcoinmixer wordt enkel gebruikt om de herkomst of bestemming van de bitcoins te verhullen. Ook is uit nader onderzoek gebleken dat op 20 februari 2019 nog een bedrag van
€ 5.945,00 is ontvangen op de bankrekening van [veroordeelde01] . Dit bedrag was afkomstig van een bitcoinexchange.
De rechtbank heeft in het strafvonnis geoordeeld dat alle binnenkomende bitcoins afkomstig zijn uit de handel in verdovende middelen via het darkweb. [4] Dit betekent dat de rechtbank deze bedragen aanmerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
[veroordeelde01] heeft verklaard dat hij zelf ook handelde in bitcoins en dat er in totaal een bedrag van € 89.540,52 is gestort in bitcoinwallets. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het aannemelijk is dat dit bedrag is geïnvesteerd in bitcoins. Omdat niet is vast te stellen of deze investering afkomstig is van legaal geld of dat het in feite een herinvestering van de uitgekeerde bitcoins betreft, zal de rechtbank uitgaan van het resterende saldo en dit bedrag in mindering brengen op de van de cryptobedrijven ontvangen € 239.822,56.
Aangezien de bedragen zijn gestort op aan [veroordeelde01] toebehorende bankrekeningen, kan niet worden vastgesteld dat [veroordeelde02] hiervan ook daadwerkelijk wederechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. Daarom zal het bedrag van
€ 156.227,04(€ 239.822,56 - € 89.540,52 +
€ 5.945,00) als uitsluitend door [veroordeelde01] wederrechtelijk verkregen voordeel uit cryptocurrency exchanges worden aangemerkt.
Uitbetalingen cryptocurrency exchanges bankrekening [veroordeelde02]
In de periode van 17 mei 2018 tot en met 15 januari 2019 hebben via de privérekening van [veroordeelde02] vier transacties van in totaal € 21.030,50 plaatsgevonden met cryptocurrency exchanges. [veroordeelde02] heeft verklaard dat deze bedragen zijn verdiend met de handel in ICO’s [5] en het minen van cryptocurrencies. Echter, uit onderzoek naar de gegevens die de FIOD ter beschikking staan is niets gebleken omtrent de handel in ICO’s. [6] Aangezien de rechtbank in het strafvonnis heeft geoordeeld dat alle binnenkomende bitcoins afkomstig zijn uit de handel in verdovende middelen via het darkweb en de verklaring van [veroordeelde02] niet is te verifiëren, is het aannemelijk dat het bedrag van € 21.030,50 afkomstig is uit de handel in verdovende middelen.
Anders dan het Openbaar Ministerie, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [veroordeelde01] hiervan ook daadwerkelijk wederechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, zodat het bedrag van € 21.030,50 als uitsluitend door [veroordeelde02] wederechtelijk verkregen voordeel zal worden aangemerkt.
Bitcoinwallets/vervolgprofijt
Tijdens de aanhouding van [veroordeelde02] op 9 april 2019 is een telefoon van het merk Samsung in zijn
broekzak aangetroffen en in beslag genomen. Uit onderzoek is gebleken dat deze telefoon bij [veroordeelde02] in gebruik was en werd gebruikt bij de handel in verdovende middelen. Op deze Samsung telefoon zijn chatgesprekken aangetroffen die plaatsvonden via de app Wickr.
Uit de veiliggestelde gegevens komen twee bitcoinwalletadressen naar voren. Uit onderzoek naar deze wallets is gebleken dat tussen 2 februari 2019 en 8 maart 2019 in totaal 49,5 bitcoins en tussen 4 en 6 april 2019 in totaal 5,8 bitcoins op deze wallets zijn ontvangen.
Een van de walletadressen, waarop in totaal de 49,5 bitcoins zijn ontvangen, is aangetroffen op een afbeelding. Deze afbeelding betreft een schermafdruk van Protonmail. Hierop is te zien dat “ [account01] ” dit walletadres op 27 februari 2019 mailt naar [account02] Aangenomen wordt dat dit walletadres in gebruik was bij “ [account01] ” om bitcoins op te ontvangen. Uit het strafrechtelijk onderzoek is reeds gebleken dat “ [account01] ” een nickname is van [veroordeelde02] op het darkweb. Bovendien vindt er tussen de gebruiker van de telefoon en [account01] een chatgesprek plaats over MDMA via de app Wickr.
Het andere walletadres (van gebruiker “ [account03] ”), waarop in totaal 5,8 bitcoins zijn ontvangen, is door de gebruiker van de telefoon, oftewel door [veroordeelde02] , via Wickr verzonden naar een derde, zodat aannemelijk is dat dit zijn walletadres betreft.
De 55,3 bitcoins (49,5 + 5,8) werden overgemaakt naar een bitcoinmixer waardoor ze niet meer te traceren zijn en dus niet in beslag konden worden genomen. [7]
Namens [veroordeelde02] is aangevoerd dat [veroordeelde02] op 15 april 2019 in beperkingen zat en [veroordeelde01] niet,
zodat de ‘full spend’ vanaf het walletadres van “ [account03] ” op 15 april 2019 mogelijk aan [veroordeelde01] kan worden toegeschreven en dat deze ‘full spend’ in ieder geval niet door [veroordeelde02] kan zijn geïnitieerd. [veroordeelde01] ontkent dat hij over de inloggegevens van de walletadressen beschikte.
Naar het oordeel van de rechtbank zegt de datum van overboeken (full spend) weinig tot niets, omdat een walletadres vanaf verschillende gegevensdragers kan worden benaderd, mits men over de inloggegevens beschikt. Met de inloggegevens kan iedereen de inhoud van een walletadres verplaatsen en dus de bitcoins veiligstellen. Niet kan met zekerheid worden vastgesteld dat naast [veroordeelde02] ook [veroordeelde01] beschikte over de inloggegevens en dus ook toegang had tot die walletadressen en over de bitcoins kon beschikken.
Om die reden wordt aannemelijk geacht dat [veroordeelde02] de 55,3 bitcoins nog steeds ergens voorhanden heeft. Daarom zullen die 55,3 bitcoins uitsluitend voor [veroordeelde02] als wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt.
4.4
Kosten
Er zijn gedurende het onderzoek geen gegevens bekend geworden omtrent kosten die (met
inachtneming van regelgeving en jurisprudentie) in aanmerking komen om in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Ook uit onderzoek naar diverse marktplaatsen op het darkweb waarop de veroordeelden met hun handel in verdovende middelen actief waren, zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen waaruit blijkt dat de inkopen van drugs via het darkweb hebben plaatsgevonden.
Aangezien uit onderzoek geen informatie naar voren is gekomen met betrekking tot de inkoop, zullen de kosten worden bepaald aan de hand van een percentage ten opzichte van de opbrengsten. Uit de jurisprudentie (rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2021:198 en rechtbank Midden-Nederland, ECLI:NL:RBMNE:2018:5978) volgt dat bij het ontbreken van concrete informatie, de inkoopkosten van de verkochte harddrugs kan worden afgeleid van de verkoopprijs en dat het gangbaar is om als inkoopprijs 50% van de verkoopprijs te rekenen. [8]
4.5
Tussenconclusie
Gezien het vorenstaande kan het door [veroordeelde01] geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt worden berekend:
Opbrengst
5 cryptocurrency kaarten € 332.010,00
cryptocurrency exchange
156.227,04 +
€ 488.237,04
Kosten 50%
244.118,52 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 244.118,52

5..VASTSTELLING VAN HET TE BETALEN BEDRAG

5.1
Verbeurd verklaarde voorwerpen
[veroordeelde01] heeft hoger beroep ingesteld tegen zijn vonnis in de strafzaak. Omdat de verbeurdverklaring in zijn strafzaak dus nog niet onherroepelijk is, dient eventuele matiging van de betalingsverplichting in verband met de verbeurdverklaring (nog) niet te worden toegepast, om te voorkomen dat als in hoger beroep een verbeurdverklaring (om welke reden dan ook) niet wordt uitgesproken, deze al wel op het ontnemingsbedrag in mindering is gebracht. Matiging van de betalingsverplichting in verband met een onherroepelijke verbeurdverklaring in de strafzaak, kan later in de executiefase op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alsnog plaatsvinden.
De waarde van de verbeurd verklaarde voorwerpen wordt dus
nietop de aan [veroordeelde01] op te leggen betalingsverplichting in mindering gebracht.
5.2
Overschrijding redelijke termijn
In zijn standaardarrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.12.2) heeft de Hoge Raad overwogen dat de redelijke termijn in ontnemingszaken begint op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Dat moment zal in de regel niet samenvallen met dat waarop de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn in de met de ontnemingsvordering samenhangende strafzaak begint. Het is aan de feitenrechter om, gelet op de omstandigheden van het geval, dit moment vast te stellen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de redelijke termijn in deze zaak aangevangen op 27 maart 2019, omdat op die datum conservatoir beslag ex artikel 94a Sv werd gelegd. De rechtbank is echter met het Openbaar Ministerie van oordeel dat de redelijke termijn (vooralsnog) niet is overschreden.
Op 25 september 2020 is het vonnis in de strafzaak uitgesproken. Het oorspronkelijke ontnemingsrapport dateert van 3 december 2019, maar op 15 november 2021 is een
aanvullend rapport uitgebracht. Op 24 maart 2022 heeft een regiezitting plaatsgevonden, waarna de zaak is verwezen naar de rechter-commissaris in verband met onderzoekswensen van de verdediging. Tevens is door de opsporing aanvullend onderzoek verricht op verzoek van de verdediging. Zowel de opsporing als de rechter-commissaris hebben het onderzoek
voortvarend uitgevoerd. Aansluitend op het afsluitende proces-verbaal van de rechter-
commissaris is binnen de termijn van zes weken een conclusie van eis uitgebracht. De verdediging van [veroordeelde01] heeft op de regiezitting van 24 maart 2022 nog verzocht om de ontnemingszitting aan te houden in afwachting van de strafzaak in hoger beroep. Een dergelijk verzoek verhoudt zich in beginsel lastig met een beroep op overschrijding van de redelijke termijn, maar bovendien is geen sprake van een opvallende vertraging. De voortgang past, gezien de omvang en ingewikkeldheid van de zaak, bij het verstreken tijdsverloop. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden.
5.3
Draagkracht
In beginsel dient de draagkracht aan de orde te worden gesteld in de executiefase. In het ontnemingsgeding kan de draagkracht alleen dan succesvol aan de orde worden gesteld indien al meteen duidelijk is dat de betrokkene op dat moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben (Hoge Raad 27 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7747). Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, aangezien voor een aanzienlijk bedrag conservatoir beslag is gelegd op goederen en banksaldi van [veroordeelde01] . [9] Daarom is er geen grond om de ontnemingsvordering wegens het ontbreken van draagkracht te matigen.
5.4
Eindconclusie
De rechtbank zal aan [veroordeelde01] de verplichting opleggen om het gehele bedrag van
€ 244.118,52 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

6..TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e Sr.

7..BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 244.118,52(zegge:
tweehonderdvierenveertigduizend honderdachttien euro en tweeënvijftig eurocent);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 244.118,52(zegge:
tweehonderdvierenveertigduizend honderdachttien euro en tweeënvijftig eurocent);
- bepaalt de duur van de
gijzelingdie met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van
Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
605 (zeshonderdvijf) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en P.C. Tuinenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juni 2023.

Voetnoten

1.Rapport, pagina 5, paragraaf 5.1.
2.Rapport, pagina’s 5 en 6, paragraaf 5.2.
3.Rapport, pagina 6, paragraaf 5.3 en AMB-056.
4.Rapport, pagina 6, paragraaf 5.4.
5.https://www.afm.nl/nl-nl/professionals/onderwerpen/ico : ICO’s zijn een manier voor ondernemingen - meestal startups - om de ontwikkeling van diensten te financieren. Door het gebruik van blockchaintechnologie geeft de aanbieder tijdens een ICO digitale tokens uit. De aangeboden tokens kunnen soms in euro’s of dollars worden aangekocht, maar vaker met bekende crypto’s, zoals Bitcoin of Ethereum.
6.Rapport, pagina 7, paragraaf 5.5.
7.Rapport, pagina 7, paragraaf 5.6, AMB-058 en AMB-058a.
8.Rapport, pagina 10, paragraaf 6.2.
9.Rapport, pagina 11, paragraaf 7.1.