ECLI:NL:RBROT:2023:4882

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
ROT 23/116
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ZW-uitkering na geschiktheid voor eigen arbeid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 14 juni 2023, in de zaak tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, wordt het beroep van eiseres tegen de stopzetting van haar ZW-uitkering beoordeeld. Eiseres, werkzaam als schoonmaakster, had zich op 2 december 2019 ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering. Verweerder concludeerde op basis van medisch onderzoek dat eiseres geschikt was voor haar eigen arbeid en dat zij geen recht meer had op de uitkering. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder handhaafde zijn standpunt. De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist zijn. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar beperkingen ernstiger zijn dan vastgesteld. De rechtbank wijst het verzoek om benoeming van een onafhankelijk deskundige af, omdat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om haar medische situatie te betwisten. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres vanaf 12 november 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/116

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Nalinci).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de stopzetting van haar ZW [1] -uitkering. Dit heeft verweerder bepaald met het primaire besluit van 13 november 2020.
Met het bestreden besluit van 29 december 2022 (op het bezwaar van eiseres) is verweerder bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Op 11 en 12 mei 2023 heeft eiser een aanvullend beroepschrift en een nader medisch stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres is werkzaam geweest als schoonmaakster en heeft zich voor dit werk ziekgemeld op 2 december 2019, waarna aan haar een ZW-uitkering is toegekend. Op 20 september 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een WIA [2] -uitkering waarna een primaire arts onderzoek heeft verricht. De primaire arts heeft toegelicht dat eiseres buikpijn heeft, die in aanvallen optreedt, en dat voor deze buikpijn geen oorzaak kan worden gevonden. De primaire arts heeft verder toegelicht dat eiseres buiten de aanvallen om normaal functioneert. De primaire arts heeft geconcludeerd dat eiseres geschikt is voor haar eigen arbeid en geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen en bepaald dat eiseres vanaf 12 november 2020 weer arbeidsgeschikt is voor haar eigen arbeid.
2. In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 4 juli 2021 toegelicht dat geen aanleiding bestaat om van het medische oordeel van de primaire arts af te wijken, en dat het bij het vaststellen van beperkingen niet de subjectieve klachtenbeleving bepalend is, maar wat op objectief medische wijze kan worden vastgesteld. Op 6 juli 2021 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is door deze rechtbank bij uitspraak van 18 augustus 2022 [3] gegrond verklaard, omdat geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerd verzekeringsarts, en dat niet voldoende is gemotiveerd dat een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben. De rechtbank heeft het besluit van 6 juli 2021 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak.
3. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 21 december 2022 een rapportage uitgebracht, waarna verweerder het bestreden besluit heeft genomen.

Het beroep van eiseres

4. Eiseres voert in beroep aan dat zij meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld
.Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat de psychische klachten van eiseres niet leiden tot meer beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep baseert deze conclusie op de bevindingen van de primaire arts, die eiseres niet heeft gezien. Eiseres betoogt verder dat zij op een wachtlijst staat en een behandeling afwacht. De conclusie dat eiseres niet onder behandeling was, gaat daarom niet op.
Eiseres voert verder aan dat sprake is van een urenbeperking. Die kan ook worden aangenomen indien geen sprake is van een ernstige medische stoornis. Op basis van de Standaard duurbelastbaarheid in arbeid en op basis van rechtspraak [4] betoogt eiseres dat een urenbeperking ook kan worden aangenomen op basis van het dagverhaal in combinatie met ziektes en klachten. Er is onvoldoende gemotiveerd waarom geen urenbeperking had moeten worden aangenomen.
Eiseres betoogt verder dat zij niet heeft gezegd dat haar eigen arbeid een verlichtend element zou hebben gehad, namelijk dat zware taken door collega’s konden worden gedaan. Haar eigen arbeid (schoonmaken) was erg solistisch. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de vraag of eiseres haar eigen arbeid kan verrichten onvoldoende acht geslagen op de functiebelasting. Eiseres verzoekt ten slotte tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige. [5]

De wet

5. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond het vijfde lid wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
Artikel 19, vijfde lid, van de ZW is geschreven met het doel om voor een zogenoemde vangnetter, een verzekerde zonder werkgever, het begrip ‘zijn arbeid’ te verruimen door bijzondere aspecten van het laatst verrichte werk die aan een werkhervatting in de weg staan, buiten beschouwing te laten. Gelet op dit doel dienen alleen bijzondere, verzwarende aspecten van het laatst verrichte werk buiten beschouwing gelaten te worden bij de beoordeling van de in aanmerking te nemen arbeid. [6]

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres vanaf 12 november 2020 (de datum in geding) geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij haar eigen arbeid kan verrichten.
7. Het medisch onderzoek heeft bestaan uit dossieronderzoek, een fysiek spreekuur door een verzekeringsarts op 4 november 2022, wat in bezwaar en op de hoorzitting is aangevoerd, als ook op informatie van de behandelend sector. De rechtbank overweegt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De stelling van eiseres dat zij door de primaire arts niet is onderzocht, kan niet slagen, nu zij op 4 november 2022 alsnog fysiek op spreekuur is geweest bij een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
8. Over de beroepsgrond dat eiseres meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld overweegt de rechtbank als volgt.
De primaire arts heeft in de rapportage van 11 november 2020 uiteengezet dat bij eiseres sprake is van buikpijnklachten die niet konden worden geobjectiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 21 december 2022, dat is opgemaakt nadat eiseres op spreekuur is geweest bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep, toegelicht dat geen aanleiding bestaat om tot een andere conclusie te komen dan de primaire arts. De door eiseres aangevoerde rugklachten konden bij het lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep weliswaar worden geobjectiveerd, maar kunnen niet leiden tot de conclusie dat eiseres haar eigen arbeid niet heeft kunnen verrichten, omdat de rugklachten al op de datum in geding aanwezig waren, en toen niet zijn verergerd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder inzichtelijk gemotiveerd dat niet kan worden uitgesloten dat op de datum in geding sprake was van psychische klachten, maar dat het, mede op basis van de bevindingen uit het lichamelijk onderzoek van 4 november 2022, niet aannemelijk is dat eiseres op de datum in geding dermate slecht functioneerde dat zij niet in staat was om (haar eigen) arbeid te verrichten. De verzekeringsarts heeft zich hierbij ook gebaseerd op medische gegevens van MiSi NeuroPsy. De stelling dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich ten aanzien van de psychische problematiek van eiseres slechts baseert op bevindingen van de primaire arts, klopt niet. Hij heeft in zijn rapportage van 21 december 2022 uitvoerig beschreven dat ook uit het lichamelijk onderzoek van 4 november 2022 blijkt dat eiseres in staat is om de eigen arbeid te verrichten.
Ten aanzien van de eigen arbeid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend opgemerkt dat eiseres in het laatst verrichte werk in de gelukkige omstandigheid verkeerde om hulp te vragen aan collega’s bij taken die zij niet aan zou kunnen, dat zij dit ook heeft gedaan en dat dit niet anders gaat worden gezien het chronische (persisterende) karakter van de rugklachten. Daargelaten of hier sprake is van bijzondere, verzwarende aspecten van het laatste verrichte werk die volgens de jurisprudentie vermeld onder 5 buiten beschouwing dienen te blijven, is de rechtbank van oordeel dat deze opmerking de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat eiseres in staat is om haar eigen arbeid te verrichten, niet ondergraaft, nu dat losstaat van de omstandigheid dat op de datum in geding de rugklachten niet zijn geobjectiveerd.
De beroepsgrond dat eiseres meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld, slaagt niet.
9. De beroepsgrond dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen, kan niet slagen. Nu eiseres geschikt is bevonden voor haar eigen arbeid, is geen FML [7] opgesteld. Bij een ZW-beoordeling staat alleen de vraag centraal staat of eiseres geschikt is voor (eigen) arbeid, waarbij het opstellen van een FML en het raadplegen van het CBBS [8] achterwege kan blijven, in tegenstelling tot bij een WIA-beoordeling. Daarbij overweegt de rechtbank dat de door eiseres aangehaalde uitspraak niet kan leiden tot een andere conclusie, nu die uitspraak ziet op een WIA-beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 21 december 2022 inzichtelijk gemotiveerd dat, afgezien van een beperking in de duurbelastbaarheid in haar eigen arbeid, geen aanvullende beperking in de duurbelastbaarheid kan worden aangenomen. Eiseres heeft niet met nadere (medische) stukken aannemelijk gemaakt dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiseres correct heeft vastgesteld. Eiseres heeft met een beroep op artikel 6 van het EVRM en onder verwijzing naar de arresten Korošec en Letinčić verzocht om een onafhankelijk deskundige. Ten aanzien van dat arrest heeft de Centrale Raad van Beroep heeft uitgangspunten [9] genoemd voor de toetsing door de bestuursrechter, wat betreft de beoordeling door verzekeringsartsen van verweerder. Eerst wordt beoordeeld of sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming, vervolgens of sprake is geweest van ‘
equality of arms’tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van
equality of armsis het van belang of eiseres voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische bevindingen van verweerders (verzekerings)artsen, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen. De rechtbank vindt dat eiseres die ruimte heeft gehad. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat medische informatie ontbreekt, waardoor geen goed beeld zou zijn verkregen van haar beperkingen. Van een schending artikel 6 van het EVRM is dan ook geen sprake en de rechtbank wijst het verzoek om benoeming van een deskundige af.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder terecht bepaald dat eiseres vanaf 12 november 2020 geen recht heeft op een ZW-uitkering. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
12. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ziektewet
2.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
3.Zaaknummer ROT 21/4355
4.Eiseres verwijst hierbij naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:91.
5.Eiseres verwijst hierbij naar arresten van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (Korošec) en 3 mei 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0503JUD000718311 (Letinčić).
6.Zie onder meer uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 30 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:613 en 13 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1738.
7.Functionele mogelijkhedenlijst
8.Claimbeoordelings- en borgingssysteem
9.In uitspraken van 2 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:528 en 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.