ECLI:NL:CRVB:2022:528

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
20/1827 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid voor arbeid na ziekte en de rol van de verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, die ziek was gemeld met vermoeidheids- en nekklachten, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering door het Uwv. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig en volledig was. De Centrale Raad heeft deze conclusie onderschreven. Appellante had medische informatie ingediend ter ondersteuning van haar standpunt dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle relevante informatie had betrokken en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan zijn medische beoordeling. De Raad bevestigde dat de maatgevende functie van appellante in medisch opzicht geschikt was en dat er geen reden was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

20 1827 ZW

Datum uitspraak: 2 maart 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant
van 2 april 2020, 19/1883 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Stichting [naam stichting] (ex-werkgever)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Duurtsema, advocaat, hoger beroep ingesteld, nadere stukken ingezonden en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De ex-werkgever heeft verzocht om als derde-belanghebbende deel te nemen aan de procedure.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 19 januari 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Duurtsema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als [naam functie] bij Stichting [naam stichting] voor 24 uur per week, toen zij zich op 30 november 2018 voor dit werk ziek meldde met vermoeidheids- en nekklachten. Haar dienstverband is op 1 december 2018 geëindigd. Stichting [naam stichting] , eigenrisicodrager, heeft appellante per 2 december 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Op 7 januari 2019 heeft appellante het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts. Deze arts heeft appellante per 8 januari 2019 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van [naam functie]. Naar aanleiding van een verzoek van Stichting [naam stichting] heeft het Uwv bij besluit van 10 januari 2019 de ZW-uitkering van appellante per 8 januari 2019 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 juni 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 18 juni 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig of onvolledig te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de dossiergegevens, de eigen weergave van appellante “van haar dagindeling, klachten, werk en wat er aan is gedaan, diagnose, medicatie en lopende onderzoeken” en de brief van 13 juni 2019 van cardioloog C.M.C. van Campen van Cardiozorg. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante gesproken en geobserveerd tijdens de hoorzitting. De rechtbank is niet gebleken van tegenstrijdigheden of onduidelijkheden in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend is met de energetische problematiek en de nek- en schouderklachten, die volgens hem goed verklaarbaar zijn door de geobjectiveerde “enige artrose” op niveau C5-C6. Verder is de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd ingegaan op de stelling van appellante dat in november 2018 CVS/ME, orthostatische intolerantie met een belangrijke daling van de cerebrale bloedstroming en een sterke achteruitgang van de functie van het werkgeheugen is vastgesteld, waartoe appellante verwezen heeft naar brieven van Van Campen van 13 juni 2019 en 9 oktober 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op het standpunt van Van Campen dat uit onderzoek (de N back test) gebleken is dat appellante problemen ervaart met betrekking tot haar werkgeheugen en concentratieproblemen, toegelicht dat het meten, interpreteren en doen van inhoudelijke uitspraken over de cognitieve vaardigheden en capaciteiten van appellante bij uitstek de taak is van een neuropsycholoog en niet van een cardioloog. Het meten van cerebrale bloeddoorstroming is het domein van een neuroloog of vaatchirurg. Uit eigen observaties tijdens de hoorzitting is de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gebleken van beperkingen ten aanzien van het werkgeheugen of concentratie. De rechtbank heeft overwogen dat deze bevindingen overeenkomen met de bevindingen van de bedrijfsarts. De rechtbank heeft in de brieven van de cardioloog geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante op 8 januari 2019 haar maatgevende arbeid kan verrichten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is hierbij terecht uitgegaan van artikel 19, vijfde lid, van de ZW en dat specifieke omstandigheden en belasting die in het werk van appellante voorkwamen, zoals hoge werkdruk en werk met veel onderbrekingen, daarom buiten beschouwing kunnen blijven. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft zij geen reden gezien om een onafhankelijk deskundigenonderzoek te laten verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij zich niet kan vinden in het standpunt van het Uwv dat haar gezondheid zo verbeterd is dat zij per 8 januari 2019 haar eigen werk kan doen en geen recht heeft op ziekengeld. Appellante heeft herhaald dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig en ontoereikend is geweest. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet had kunnen volstaan met dossieronderzoek en het bijwonen van de hoorzitting, maar ook eigen onderzoek had moeten verrichten. Zij vindt steun voor haar standpunt in de uitspraak van de Raad van 10 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:84. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nagelaten het volledige dagverhaal van appellante te betrekken bij de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich voor zijn beoordeling te veel gebaseerd op wat door hem is waargenomen op de hoorzitting. Dit geeft een onvolledig beeld omdat appellante zich in de weken voorafgaand aan de hoorzitting hiervoor helemaal heeft opgeladen en zij na afloop van de hoorzitting is ingestort gedurende enige dagen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is verder onvoldoende ingegaan op de deskundigheid van Cardiozorg en ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nagelaten het protocol CVS/ME te betrekken bij de oordeelsvorming. Met een beroep op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec, heeft appellante verzocht om benoeming van een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft de Raad, gelet op het arrest Korošec, de uitgangspunten uiteengezet voor de toetsing door de bestuursrechter van de beoordeling door verzekeringsartsen van het Uwv. Het beroep van appellante op het arrest Korošec is aanleiding om aan de hand van de in de uitspraak van 30 juni 2017 onderscheiden stappen te beoordelen of sprake is geweest van zorgvuldige besluitvorming (stap 1), vervolgens of sprake is van equality of arms tussen partijen, waarna als derde stap een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit volgt (stap 3).
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Anders dan in de door appellante genoemde uitspraak van de Raad van 10 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:84 heeft het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet uitsluitend uit dossieronderzoek bestaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond en heeft informatie ingewonnen bij Cardiozorg. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle klachten van appellante betrokken bij de beoordeling en heeft zich op basis van zijn onderzoek een voldoende duidelijk beeld van de belastbaarheid van appellante kunnen maken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts afdoende gemotiveerd hoe hij tot zijn standpunt is gekomen. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aspecten van haar medische situatie heeft gemist of dat het medisch onderzoek anderszins onzorgvuldig is geweest.
Stap 2: equality of arms
4.4.
De kern van het beginsel van de equality of arms is erin gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Als de betrokkene (medische) stukken in het geding brengt, moet de bestuursrechter beoordelen of deze stukken een redelijke mogelijkheid vormen voor betrokkene om de bestuursrechter van zijn standpunt te overtuigen. Appellante heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om stukken in te dienen ter onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Zij heeft van deze mogelijkheid gebruikgemaakt door medische informatie van de bedrijfsarts en van de cardioloog van Cardiozorg in te dienen. Uit deze informatie komen de klachten van appellante en de bevindingen van de behandelend sector naar voren. Deze stukken zijn naar hun aard niet ongeschikt om twijfel te zaaien over de medische beoordeling door het Uwv. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een dergelijke situatie een medisch deskundige te benoemen.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling van het geding
4.5.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft ook geen aanleiding om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ernst van haar medische situatie heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgebreid ingegaan op de informatie van de cardioloog van Cardiozorg en de aangevoerde gronden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 oktober 2019 toegelicht dat in de multidisciplinaire richtlijn “Diagnose, behandeling, begeleiding en beoordeling van patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS)” uit 2013 (richtlijn CVS/ME) vermeldt staat dat onvoldoende bewijs bestaat voor enige specifieke diagnostische test die het bestaan van chronisch vermoeidheidssyndroom kan aantonen of uitsluiten. De diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom kan volgens deze richtlijn pas gesteld worden wanneer alle andere mogelijke oorzaken van de klachten zijn uitgesloten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij zijn beoordeling uitgegaan van CVS/ME, maar heeft ook gesteld dat een diagnose op zichzelf niet leidinggevend is in het bepalen van de belastbaarheid. Bepalend zijn de stoornissen als het gevolg van ziekte en de gevolgen hiervan. Bij het beoordelen van de belastbaarheid wordt deels uitgegaan van de gepresenteerde klachten zoals door appellante aangegeven, doch niet in volledige mate aangezien er hier ook een zekere subjectieve component speelt, terwijl ook wat ruimte ligt tussen wat objectiveerbaar is gebleken en subjectief wordt beleefd en gepresenteerd. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is uitgegaan van energetische problematiek, maar deze was niet van dusdanige aard dat appellante haar werk (veelal zittend licht administratief werk) niet kon uitvoeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft over de cognitieve vaardigheden verklaard dat zijn bevindingen overeenkomen met die van de bedrijfsarts. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan de inzichtelijk gemotiveerde toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijk deskundige.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat voldoende vaststaat dat de maatgevende functie van [naam functie] (bij een soortgelijke werkgever) in medisch opzicht geschikt is voor appellante.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is er geen grond om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente, zoals door appellante is verzocht.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2022.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.C. Scholten