ECLI:NL:RBROT:2023:4612

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
ROIT 21/4257
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een boete voor overtreding van de Wet dieren met betrekking tot vangletsel bij kuikens

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 6 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de oplegging van een boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren beoordeeld. De boete werd opgelegd na een rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), waarin werd vastgesteld dat eiseres een beboetbaar feit had gepleegd door onaanvaardbaar verwijtbaar handelen tijdens het vangen van kuikens, wat leidde tot ernstig dierenletsel. Eiseres betwistte de feiten en de kwalificatie in het rapport, en voerde aan dat de toezichthouder niet had kunnen vaststellen dat het letsel was ontstaan tijdens het vangen van de dieren. De rechtbank oordeelde dat de NVWA terecht had vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit had gepleegd, en dat de opgelegde boete proportioneel was. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van bevindingen en dat de toezichthouder op adequate wijze het vangletsel had vastgesteld. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4257

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: [naam 1]),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de oplegging van een boete van € 1.500,- voor een overtreding van de Wet dieren.
1.1.
Met het bestreden besluit van 24 juni 2021 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete van € 1.500,- gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door [naam 2], maat van eiseres, en de gemachtigde van verweerder.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op 27 februari 2023 heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de mogelijkheid van het maken van filmopnamen tijdens de vangletselcontrole door de toezichthouder. Bij brief van
10 maart 2023 heeft verweerder een schriftelijk standpunt hierover ingenomen. Bij brief van 29 maart 2023 heeft eiseres op dit standpunt gereageerd. Op 2 mei 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten nadat geen van de partijen te kennen heeft gegeven behoefte te hebben aan een nadere zitting.

Totstandkoming van het primaire en het bestreden besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 20 mei 2020 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:
“Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: vrijdag 15-05-2020, omstreeks 21.40 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij omstreeks 21.40 uur in de panklaarafdeling
van [naam bedrijf 1]. Ik bevond mij bij het voorkeurbordes voor de PM-screening van de
kuikens afkomstig uit stal 1 van pluimveehouder [naam bedrijf 2]
(registratienummer: [registratienummer]). Bij controle van de slachtlijst betreffende de
koppelwisseltijden, bleek dat de kuikens die op dat moment werden geslacht,
daadwerkelijk van dit koppel afkomstig waren.
Ik zag veel karkassen met letsel, waarop ik besloot om een vangletselcontrole uit
te voeren. Ik heb de letseltellingen uitgevoerd volgens de instructie van de NVWA;
Bijlage 7 bij K-PL-WLZ-WV01.
Ik zag omstreeks 21.40 uur tijdens mijn eerste vangletselcontrole van 2 minuten
bij bovengenoemd koppel, 18 karkassen met donkerrode tot paarse bloedingen
groter dan 3 cm aan de vleugels.
Bij een bandsnelheid van 15.000 kuikens per uur zag ik 500 karkassen voorbij
komen, ervanuit gaande dat alle haken bezet waren. Hier was dus sprake van
3,60% vangletsel. De bandsnelheid heb ik geverifieerd door op de teller van de
bandsnelheid te kijken.
Ik zag omstreeks 21.56 uur tijdens mijn tweede vangletselcontrole van 2 minuten
bij bovengenoemd koppel, 22 karkassen met donkerrode tot paarse bloedingen
groter dan 3 cm aan de vleugels.
Bij een bandsnelheid van 15.000 kuikens per uur zag ik 500 karkassen voorbij
komen, ervanuit gaande dat alle haken bezet waren. Hier was dus sprake van
4.40% vangletsel. De bandsnelheid heb ik geverifieerd door op de teller van de
bandsnelheid te kijken.
In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles naar vangletsel
uitgevoerd volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 7 bij K-PL-WLZ-WVO1.
Uit deze 2 tellingen kwam een gemiddelde score van 4,00% vangletsels. Hieruit
bleek mij dat de interventiegrens van 2% die de NVWA hanteert, overschreden was.
Uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het
slachthuis een calamiteit is geweest wat letsels van deze aard heeft kunnen doen
ontstaan.
Naar mijn deskundige mening als dierenarts is het welzijn van de kuikens ernstig
geschaad tijdens het vangen van de dieren en plaatsen in de vervoerscontainers
wat aanleiding heeft gegeven tot erge pijngewaarwording en stress bij de kuikens
tijdens transport en in de tijd daarna tot aan het bedwelmen.
De letsels bestonden uit ernstige tot zeer ernstige donkerrode tot paarse
bloedingen, groter dan 3 cm, aan voornamelijk de vleugels.
Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaand aan het doden van
de dieren ontstaan door het vangen van de dieren.
• Ik zag op het formulier laadtijdeninformatie vermeld staan dat de vertrektijd van
de eerste wagen vanaf het pluimveehouderij 13.30 uur was.
• Tijdstip van mijn inspectie was 21.40 uur.
Volgens het formulier laadtijdeninformatie was het laden van de kuikens om 12.30
uur begonnen. Het letsel is dan tussen de 8 uur en 10 minuten en 9 uur en 10
minuten oud (zie bijlage laadtijdeninformatie).
In de fotobijlage enkele foto's van vangletsels van en gelijkend op gezien bij het
koppel van pluimveehouder [naam bedrijf 2] uit stal 1.
Vanuit mijn professionele ervaring als dierenarts concludeer ik uit bovenstaande
feiten dat hier sprake is van ernstig dierenletsel ten gevolge van onaanvaardbaar
verwijtbaar handelen tijdens het vangen van de kuikens.”
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres in de onderhavige zaak het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en Bijlage I, Hoofdstuk III, paragraaf 1.8, onder d, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder eiseres daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres betwist de feiten en de kwalificatie in het rapport van bevindingen. Verweerder heeft volgens eiseres niet kunnen volstaan met de enkele overweging dat de toezichthouder uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het slachthuis een calamiteit is geweest waardoor het geconstateerde vangletsel is ontstaan. In het rapport van bevindingen is slechts sprake van aannames door de toezichthoudende dierenarts. Verweerder heeft de bewijslast ten onrechte omgekeerd door te stellen dat eiseres moet aantonen dat het vangletsel mogelijk tijdens het transport of in het slachthuis is ontstaan. Het gaat om zes te onderscheiden momenten waarop vangletsel kan ontstaan.
Verweerder heeft ten onrechte verwezen naar eerdere uitspraken. Eiseres is echter een unieke pluimveehouder met een eigen bedrijfsspecifieke situatie en omstandigheden. Omdat de rapporten van bevindingen in die zaken ontbreken, kan een individuele pluimveehouder nooit zijn weerwoord geven. Iedere boetezaak heeft echter recht op een eerlijk proces. Hiervan is in deze zaken geen sprake geweest.
Gelet op de geconstateerde tekortkomingen van het rapport van bevindingen kan niet zonder meer van dit rapport en van de deskundigheid van de toezichthouder worden uitgegaan. Er is geen enkel bewijs geleverd dat het letsel is ontstaan tijdens het vangen van de dieren. Het is onmogelijk dat de toezichthouder met de gegeven bandsnelheid het vangletsel heeft kunnen vaststellen.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
6.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het rapport van bevindingen. In het rapport is duidelijk beschreven wat voor letsel de toezichthouder heeft gezien en de kleur en grootte van de geconstateerde bloedingen is beschreven. Ook staat in het rapport dat er volgens de werkinstructie K-PL-WLZ-WV01 bijlage 7 is geteld. In die werkinstructie staat dat alleen bloedingen worden geteld die minimaal drie centimeter groot en donkerrood tot paars van kleur zijn. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld. De rechtbank ziet zich hierin bevestigd door uitspraken van het CBb (onder meer ECLI:NL:CBB:2021:470 en ECLI:NL:CBB:2022:168), waarin het CBb concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de methode van het vaststellen van vangletsel aan de slachtlijn niet deugdelijk is.
Er is geen grond voor het oordeel dat de toezichthoudende dierenarts bij een bandsnelheid van 15.000 kuikens per uur, waarvan in deze zaak sprake is, niet meer op adequate wijze vangletsel kan vaststellen. Daarvoor zijn geen aanwijzingen, De rechtbank merkt een bandsnelheid van 15.000 kuikens per uur wel als de maximale snelheid aan waarbij een toezichthouder in staat kan worden geacht vangletsel te tellen. Het is de rechtbank uit vergelijkbare zaken bekend dat bij twijfel niet wordt geschreven, zodat bij een dergelijke bandsnelheid minder vangletsel wordt geteld. Dit is in het voordeel van eiseres.
6.3.
Weliswaar kan ook na het vangen bij de kuikens letsel (of schade) ontstaan, maar verweerder heeft in het bestreden besluit en het verweerschrift voldoende gemotiveerd dat het getelde letsel niet tijdens transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraken ECLI:NL:CBB:2021:470 en ECLI:NL:CBB:2021:706. Ook verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:12231), waarin zij heeft geoordeeld dat voldoende vaststaat dat als een toezichthoudend dierenarts aan de slachtlijn donkerrode tot paarse bloedingen van minimaal drie centimeter aan vleugel, poot of lichaam constateert, er sprake is van vangletsel.
6.4.
In dit geval kwam de toezichthouder bij de letseltellingen in ROT 21/4257 uit op een gemiddelde score van 4 procent. Dat is een aanzienlijke overschrijding van de handhavingsnorm van 2 procent. Wat betreft het moment van de tellingen blijkt uit het rapport van bevindingen dat de toezichthouder op 15 mei 2020 om 21.40 uur en 21.56 uur een telling van twee minuten heeft gedaan. Dit is conform genoemde werkinstructie waarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat kuikens uit tenminste twee verschillende containers worden geteld. Zoals het CBb heeft overwogen in ECLI:NL:CBB:2019:664, hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerd vangletsel. Zoals volgt uit de werkinstructie en ook blijkt uit het rapport van bevindingen, constateert de toezichthouder eerst dat sprake is van veel letsel en besluit hij vervolgens om een vangletseltelling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden.
6.5.
Ook hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd leidt niet tot de conclusie dat ten onrechte is vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd.
6.5.1.
De stelling dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft verwezen naar uitspraken in individuele zaken slaagt niet. Uit het rapport van bevindingen van 20 mei 2020 blijkt dat de toezichthoudende dierenarts het vangletsel heeft geteld aan de hand van de werkinstructie K-PL-WLZ-WV01, bijlage 7. Volgens vaste jurisprudentie wordt met deze werkinstructie op een juiste manier vangletsel vastgesteld. Met deze werkinstructie wordt per individueel geval bepaald of er sprake is van vangletsel. Niet valt in te zien waarom verweerder in het bestreden besluit niet zou mogen verwijzen naar uitspraken in vergelijkbare zaken. Het is gebruikelijk dat in dit soort uitspraken de inhoud van de boeterapporten samengevat wordt weergegeven. Er was voor eiseres daarom geen noodzaak om over de rapporten van bevindingen in die andere zaken te beschikken. Eiseres is in de gelegenheid geweest om schriftelijk te reageren op de jurisprudentie waarop verweerder zich heeft beroepen.
6.5.2.
Ter zitting heeft [naam 2] namens eiseres de vraag gesteld waarom de toezichthouder tijdens de vangletselcontrole geen video-opnamen maakt met een camera zodat dit materiaal als bewijs kan dienen van het geconstateerde vangletsel. Omdat de gemachtigde van verweerder deze vraag ter zitting niet heeft kunnen beantwoorden, heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om hierover een schriftelijk standpunt in te nemen. Bij brief van 10 maart 2023 heeft verweerder een standpunt hierover ingenomen, waarop eiseres bij brief van 29 maart 2023 heeft gereageerd.
Verweerder heeft in het schriftelijke standpunt van 10 maart 2023 toegelicht dat het vaststellen van vangletsel een post-mortem bevinding is die door de toezichthouder door middel van een visuele inspectie wordt gedaan. De toezichthouder is hiervoor speciaal getraind zodat deze telling door alle toezichthouders op uniforme wijze door alle toezichthouders wordt uitgevoerd. Volgens verweerder is de vangletselcontrole uit te voeren zonder gebruik te maken van hulpmiddelen, zoals een camera. Er is besloten dat de toezichthouder geen beeldopnames maakt van de tellingen, omdat het - zoals ook ter zitting door verweerder is toegelicht - niet goed mogelijk is om bij alle lijnsnelheden zowel een camera te hanteren als op accurate wijze een vangletseltelling uit te voeren. De bij het boeterapport gevoegde foto’s van het geconstateerde vangletsel zijn volgens verweerder een representatieve weergave van dat vangletsel in het betreffende koppel, maar deze foto’s zijn niet van de tellingen waarop het boeterapport betrekking heeft. Verder heeft verweerder uitgelegd dat er geen standaardapparatuur beschikbaar is die in alle omstandigheden (denk aan bijvoorbeeld de beschikbare ruimte en de lichtinval) in de verschillende slachthuizen gebruikt kan worden. Direct na de vangletseltelling moet de toezichthouder ook andere toezichtstaken uitvoeren en om die reden kan de toezichthouder deze apparatuur ook niet bij zich dragen. Vaste duurzame constructies in de slachthal aanbrengen is niet haalbaar, omdat het slachthuis eigenaar is van de desbetreffende ruimte en er rekening moet worden gehouden met de inzet van chemicaliën bij de schoonmaak na iedere slachtdag. Slachtexploitanten hebben zelf de mogelijkheid om apparatuur op te hangen, maar het is dan de vraag of het beeldmateriaal hetzelfde in beeld weet te brengen als wat de toezichthouder tijdens de vangletseltelling constateert. Geen enkel slachthuis maakt hiervan gebruik. Mogelijk zal dit in de toekomst veranderen door de ontwikkeling van de techniek en het is niet ondenkbaar dat het bedrijfsleven en verweerder zullen gaan samenwerken, maar op dit moment is het volgens verweerder dus nog niet mogelijk om de vangletseltelling met een camera vast te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze uitleg in de brief van 10 maart 2023 deugdelijk gemotiveerd waarom er op dit moment nog niet voor is gekozen om de vangletseltelling in het slachthuis met een camera vast te leggen. Het is de vraag of de toezichthouder onder de huidige omstandigheden zowel op zorgvuldige wijze een vangletseltelling kan verrichten als tegelijkertijd bij alle lijnsnelheden een camera kan hanteren. Wat eiseres daartegen in heeft gebracht in de brief van 29 maart 2023 acht de rechtbank onvoldoende voor een ander oordeel. Er is geen grond voor het oordeel dat de huidige wijze waarop vangletsel wordt vastgesteld onzorgvuldig is. Zoals verweerder heeft toegelicht, zijn toezichthouders er speciaal op getraind om vangletseltellingen te verrichten. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de deskundigheid te twijfelen.
6.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan. Verweerder was dus bevoegd om eiseres daarvoor een boete op te leggen. Wat betreft de hoogte van de opgelegde boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening gediende doel - bescherming van het dierenwelzijn - staat voorop. De rechtbank vindt de gebruikelijke boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2023.
de rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.