ECLI:NL:RBROT:2023:4504

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
ROT 22/3559
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot naturalisatie wegens twijfel over identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser die verzocht om naturalisatie. De eiser, die stelt de Soedanese nationaliteit te hebben en sinds 1998 in Nederland verblijft, had eerder een verblijfsvergunning onder de Ranov-regeling verkregen. Het verzoek tot naturalisatie werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er gerede twijfel bestond over de identiteit en nationaliteit van de eiser. Deze twijfel was gebaseerd op een rapport van het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT), waarin werd geconcludeerd dat de eiser niet te herleiden was tot de spraakgemeenschap van Zuid-Soedan, maar wel tot die van Nigeria. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek tot naturalisatie door verweerder bevestigd, omdat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om de twijfels weg te nemen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet in bewijsnood verkeerde, aangezien hij niet had aangetoond dat hij al het mogelijke had gedaan om identificerende documenten te verkrijgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten het verzoek tot naturalisatie af te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3559

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. H. El Hajoui).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2022 (primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 27 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Soedanese nationaliteit te hebben en verblijft sinds 1998 in Nederland. Eiser heeft in 2007 onder de Regeling ter afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Ranov) een verblijfsvergunning gekregen. Op 20 mei 2019 heeft eiser een verzoek tot naturalisatie ingediend.
2. Bij het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, heeft verweerder het verzoek van eiser tot naturalisatie afgewezen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de identiteit en nationaliteit van eiser niet zijn komen vast te staan. Daarbij heeft verweerder onder meer betrokken dat uit het rapport van 17 januari 2022 van het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) volgt dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap van Zuid-Soedan. Verder volgt uit dit rapport dat eiser wel eenduidig te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Nigeria. Gelet hierop heeft verweerder geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de identiteit en de nationaliteit van eiser. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat een beroep op bewijsnood niet kan slagen.
3. De wet- en regelgeving die voor deze zaak van belang is, is opgenomen in de aangehechte bijlage.
4. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er gerede twijfel bestaat over zijn identiteit en nationaliteit. Verweerder heeft daar ten onrechte het rapport van TOELT aan ten grondslag gelegd. Volgens eiser bestaat er aanleiding om aan de juistheid en volledigheid hiervan te twijfelen. Eiser heeft in 1998 Soedan verlaten en woont al vele jaren in Nederland. Dit heeft onmiskenbaar invloed gehad op zijn oorspronkelijke Soedanese spraak. Dit is niet betrokken bij de taalanalyse. Er zijn dus concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport. Eiser betoogt bovendien dat hij in bewijsnood verkeert. In dat kader is verweerder er bovendien ten onrechte aan voorbij gegaan dat hij wel heeft getracht zich te presenteren aan onder meer de Nigeriaanse autoriteiten. De Nigeriaanse autoriteiten hebben hem echter niet erkend als onderdaan. Gelet op de oorlog in Soedan is het voor eiser niet mogelijk om daar bewijsstukken te achterhalen.
4.1.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.2.
Op grond van de artikelen 7 en 23 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en artikel 31 van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN) kan de staatssecretaris van de verzoeker tot naturalisatie verlangen dat hij zijn identiteit en nationaliteit bewijst met gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Volgens vaste rechtspraak van de Afdelinghttps://pi.rechtspraak.minjus.nl/ - _90757193-276c-4e33-901b-e315b0babbdd bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer de uitspraak van 24 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1461), is de verlening van het Nederlanderschap, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is het in de naturalisatieprocedure aan de staatssecretaris om te beoordelen of de verzoeker met de door hem overgelegde documenten zijn nationaliteit heeft aangetoond.
4.3.
Niet in geschil is dat eiser zijn verzoek niet heeft onderbouwd met documenten. Ten aanzien van Ranov-vergunninghouders, zoals in het geval van eiser, geldt sinds 1 november 2021 dat zij zijn vrijgesteld van het documentvereiste (zie Kamerstukken II 2020/21, 19637, 2757 en de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (de Handleiding)). Hierbij blijft echter wel het uitgangspunt dat gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit, bijvoorbeeld naar aanleiding van een taalanalyse of een leeftijdsonderzoek, een reden kan vormen voor afwijzing, ook als iemand is vrijgesteld van het documentvereiste (zie de toelichting op artikel 7, paragraaf 3.5.1. van de Handleiding). De bewijslast voor het bestaan van die gegronde reden voor twijfel rust op verweerder. Daarbij kan verweerder zich baseren op alle gegevens die over eiser beschikbaar zijn.
4.4.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er aanleiding bestaat voor gerede twijfel aan de gestelde identiteit en nationaliteit van eiser. Uit het rapport van het TOELT volgt dat eiser heeft verklaard dat hij is geboren en getogen in een dorp genaamd Rubok en dat hij alleen Engels spreekt. De taalanalist komt tot de conclusie dat eiser eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap van Zuid-Soedan. De analist komt onder meer tot deze conclusie omdat eiser geen actieve beheersing heeft van een inheemse stamtaal van Zuid-Soedan en/of Juba -Arabisch. Gelet op het opleidingsniveau van eiser (ongeschoold) kan worden verwacht dat eiser nauwelijks enige actieve beheersing heeft van het Engels. Tijdens het gesprek in het kader van de taalanalyse heeft eiser een vorm van West-Afrikaans Engels gesproken. Volgens de analist is Engels geen voertaal in het dagelijks leven in enig deel van (Zuid-)Soedan. Op grond van zijn Engels is betrokkene eenduidig te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Nigeria. Betrokkene moet volgens de taalanalist een andere taal als eerste of dominante taal spreken die hij bewust niet op de opname laat horen.
4.4.1.
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 22 januari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:197), volgt dat een rapport van TOELT een deskundigenadvies is aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. De staatssecretaris mag op het advies van TOELT afgaan, nadat hij is nagegaan of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt de staatssecretaris de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd (de uitspraak van de Afdeling van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2566).
4.4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het rapport van TOELT een gegronde reden vormt om te twijfelen aan de identiteit en nationaliteit van eiser. De rechtbank ziet geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop. De enkele stelling van eiser dat hij al lange tijd niet meer in Soedan is geweest en dat zijn Engels door zijn lange verblijf in Nederland is veranderd, is daarvoor onvoldoende. Dat doet immers niets af aan de conclusie van de taalanalist dat het onaannemelijk is dat eiser met (alleen) de Engelse taal is opgegroeid. Bovendien heeft verweerder in het kader van zijn vergewisplicht TOELT om een reactie gevraagd naar aanleiding van de door eiser geplaatste kanttekeningen bij het rapport. Uit de reactie van TOELT van 2 juni 2022 volgt dat de gestelde afkomst, herkomst en levensloop van eiser zijn betrokken bij de taalanalyse, maar dat dit niet leidt tot een andere conclusie. De rechtbank acht dit niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat eiser weinig concrete informatie heeft kunnen verstrekken over zijn gestelde verblijf van 17 jaar in Soedan. Dit betekent dat verweerder het rapport van TOELT aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
4.5.
Het ligt vervolgens op de weg van eiser om deze twijfel weg te nemen door een geboorteakte, een paspoort of andere identificerende documenten over te leggen. Dit heeft eiser niet gedaan. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij in bewijsnood verkeert om zijn identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV2474), volgt dat de verzoeker die betoogt dat hij in bewijsnood verkeert, moet aantonen dat hij al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van de gevraagde documenten. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zie daarvoor de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:483), dat het enkel zonder resultaat aanschrijven van de autoriteiten van een land ontoereikend is voor het aannemen van bewijsnood. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling van eiser dat het voor hem, gelet op de bijbehorende kosten, niet mogelijk is om een contra-expertise over te leggen, leidt niet tot een ander oordeel. Dat er momenteel sprake is van een gewapend conflict in Soedan levert naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grond op om bewijsnood aan te nemen. Verweerder heeft zich hierover terecht op het standpunt gesteld dat eiser hiertoe lang de gelegenheid heeft gehad en dat de situatie in de (nabije) toekomst kan veranderen.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er gerede twijfel bestaat over eisers identiteit en nationaliteit en dat eiser deze twijfel niet heeft weggenomen. Verweerder heeft daarom terecht het verzoek van eiser om naturalisatie afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert verder nog aan dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien om hem in bezwaar te horen. Dit kan alleen als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Eiser had bij de hoorzitting meer over zijn afkomst en gebruik van de Engelse taal willen toelichten.
5.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht slechts van het horen in bezwaar kan afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op wat eiser in het bezwaarschrift heeft aangevoerd kon verweerder in dit geval redelijkerwijs tot het oordeel komen dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. In het bezwaarschrift zijn geen nieuwe feiten, omstandigheden of argumenten aangevoerd die voor verweerder aanleiding moesten vormen eiser op zijn bezwaar te horen. Verweerder heeft daarom het bezwaar van eiser ongegrond kunnen verklaren, zonder hem voordien te horen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het verzoek om naturalisatie terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage – Wettelijk kader

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 7, eerste lid
Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
Artikel 23, eerst lid
Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.

Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap

Artikel 31 luidt voor zover hier van belang als volgt:
1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
e. nationaliteit of nationaliteiten;
l. de overige gegevens die naar het oordeel van Onze Minister nodig zijn voor de beoordeling van het geval.
5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.