ECLI:NL:RBROT:2023:4055

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
ROT 22/5670
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestuurlijke boete en publicatie door de Autoriteit Financiële Markten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoekster] tegen een bestuurlijke boete van € 2.500.000,- opgelegd door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De boete was het gevolg van overtredingen van artikel 4:11, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft), waarbij [verzoekster] onduidelijke en misleidende informatie had verstrekt aan klanten over financiële producten. De AFM had vastgesteld dat [verzoekster] in totaal zes overtredingen had begaan, waaronder het niet correct informeren van klanten over premieverhogingen en het niet transparant zijn over wijzigingen in polisvoorwaarden. Het verzoek om voorlopige voorziening was gericht op het schorsen van het publicatiebesluit van de AFM, maar de voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen. De rechter oordeelde dat de AFM terecht had geconcludeerd dat [verzoekster] niet voldeed aan de wettelijke eisen voor informatieverstrekking en dat de overtredingen het vertrouwen in de financiële markten konden schaden. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend is voor een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5670

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 april 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , [verzoekster] (verzoekster)

(gemachtigden: mr. F.M.A. ’t Hart en mr. F. Wolthuis Scheeres),
en

Stichting Autoriteit Financiële Markten, verweerster (AFM)

(gemachtigden: mr. A.J. Boorsma, mr. A.J. de Heer en mr. A. Muhammad).

Inleiding

1. De AFM heeft met de beslissing van 21 november 2022 (bestreden besluit) [verzoekster] een bestuurlijke boete van € 2.500.000,- opgelegd wegens overtreding van artikel 4:11, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) in de periode van 17 april 2018 tot 4 mei 2021 (boetebesluit) en de AFM heeft tevens besloten tot openbaarmaking van de bestuurlijke boete (publicatiebesluit).
2. [verzoekster] heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
3. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek staat hier ter beoordeling. Het verzoek strekt ertoe dat het publicatiebesluit wordt geschorst.
4. De AFM heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 april 2023, met gesloten deuren, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van [verzoekster] , vergezeld door [naam 1] (algemeen directeur [verzoekster] ), [naam 2] (financieel directeur [verzoekster] ), [naam 3] (algemeen directeur [naam verzekeringsmaatschappij] ) en de gemachtigden van verweerder mr. A.J. de Heer en mr. A. Muhammad, vergezeld door [naam 4] (plaatsvervangend boetefunctionaris AFM), [naam 5] (toezichthouder AFM) en [naam 6] (senior toezichthouder AFM).

Feiten

6. [verzoekster] is een financiële dienstverlener. Zij beschikt over een advies- en bemiddelingsvergunning voor diverse productcategorieën (hypotheken, financieringen en verzekeringen) en een vergunning om op te treden als gevolmachtigde of ondergevolmachtigde agent. [verzoekster] functioneert als centrale organisatie in de zin van artikel 2:105 van de Wft en heeft de volgende vijf aangesloten ondernemingen (dochtermaatschappijen) aangemeld bij de AFM: [onderneming 1] ( [onderneming 1] ; intermediair in verzekeringen), [onderneming 2] ( [onderneming 2] ), [onderneming 3] ( [onderneming 3] ), [onderneming 4] ( [onderneming 4] ), en [onderneming 5] ( [onderneming 5] ).
[handelsnaam 1] is een handelsnaam van [onderneming 1] en van [onderneming 2] . Via de website van [handelsnaam 1] kunnen diverse verzekeringen worden afgesloten voor onder meer auto, pechhulp, reis, woonhuis, inboedel, aansprakelijkheid, rechtsbijstand en zorg.
[onderneming 1] en van [onderneming 2] maken ook gebruik van de handelsnamen [onderneming 4] , [naam verzekeringsmaatschappij] en [onderneming 5] .
[naam verzekeringsmaatschappij] ( [naam verzekeringsmaatschappij] ) is een schadeverzekeraar, gevestigd op hetzelfde adres als [verzoekster] . Zij treedt op als risicodrager van de schadeverzekeringen die worden aangeboden onder de naam [handelsnaam 1] . [naam verzekeringsmaatschappij] beschikt over een vergunning van De Nederlandsche Bank als bedoeld in artikel 2:27 Wft. Enig aandeelhouder van [naam verzekeringsmaatschappij] is [verzoekster] .
[naam verzekeringsmaatschappij] maakt tezamen met [verzoekster] en haar dochtermaatschappijen onderdeel uit van de [verzoekster] -groep.

Totstandkoming van het besluit

7. Op 6 februari 2020 heeft de AFM bij [verzoekster] een onderzoek aangekondigd naar de naleving van de artikelen 2:105, 4:15, 4:19, 4:20 en 4:22 van de Wft. Aanleiding voor dit onderzoek was dat de beantwoording door [verzoekster] van eerder door de AFM schriftelijk gestelde vragen naar het oordeel van de AFM onvoldoende was. Op 12 februari 2020 heeft de AFM een Onderzoek Ter Plaatse (OTP) uitgevoerd op het kantoor van [verzoekster] . Tijdens dit OTP zijn door de AFM onder andere drie interviews afgenomen waarvan gespreksverslagen zijn gemaakt. Tevens zijn digitale gegevens gekopieerd. Later is nog aanvullende informatie opgevraagd en verkregen.
8. Op 4 mei 2021 heeft de AFM een onderzoeksrapport en voornemen tot aanwijzing aan [verzoekster] verstuurd vanwege overtreding van artikel 4:11, tweede lid, van de Wft. Na de mondelinge en schriftelijke zienswijze van [verzoekster] heeft de AFM op 14 december 2021 besloten om af te zien van het opleggen van een aanwijzing, onder meer omdat verschillende overtredingen inmiddels door [verzoekster] waren hersteld.
9. Op 1 februari 2022 heeft de AFM een nieuw onderzoeksrapport uitgebracht. Op 3 maart 2022 heeft de AFM aan [verzoekster] een voornemen tot een bestuurlijke boete kenbaar gemaakt. Na mondelinge en schriftelijke zienswijze en nadere toelichting van [verzoekster] heeft de AFM op 15 augustus 2022 een gewijzigd onderzoeksrapport vastgesteld. In dit gewijzigde onderzoeksrapport is de begindatum van de overtreding van artikel 4:11, tweede lid, van de Wft vastgesteld op een eerdere datum, namelijk 17 april 2018 (in plaats van 12 februari 2020). [verzoekster] heeft een aanvullende zienswijze gegeven. Vervolgens heeft de AFM [verzoekster] bij het bestreden besluit een bestuurlijke boete opgelegd en besloten tot publicatie daarvan. De verdere procedure is vermeld onder het kopje inleiding.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen aan de hand van de gronden of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
12. Het relevante wettelijke kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Het bestreden besluit
13. De AFM stelt dat [verzoekster] geen adequaat beleid voerde dat een integere uitoefening van haar bedrijf waarborgde, waarmee [verzoekster] artikel 4:11, tweede lid, van de Wft heeft overtreden. De AFM heeft in totaal acht onderliggende overtredingen vastgesteld. In zes gevallen verstrekte [verzoekster] onjuiste, onduidelijke en/of misleidende informatie over voornamelijk de [handelsnaam 1] -verzekeringen (artikel 4:19 van de Wft; overtredingen 1 t/m 6 hieronder). Daarnaast heeft de AFM een overtreding van artikel 49a, tweede en vierde lid, van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo) en van artikel 1:120, eerste lid, van de Wft vastgesteld. De overtredingen betreffen:
Het verstrekken van onduidelijke en/of misleidende informatie over:
Publicatie gewijzigde polisvoorwaarden [versienummer polisvoorwaarden is niet aangepast na inhoudelijke wijzigingen]
Onjuiste indexering [clausule uit de polisvoorwaarden van de inboedelverzekering is niet correct toegepast]
Vervaltermijn [voorwaarden bevatten een onjuiste verval- dan wel verjaringstermijn]
Premieverhoging [verzekeringsnemers zijn niet duidelijk geïnformeerd over de premieverhoging voor de autoverzekering]
Wijziging SVI [Schadeverzekering Inzittenden; de SVI polisvoorwaarden zijn op verschillende onderdelen ten nadele van de verzekeringnemer aangepast zonder dat de klant daarover goed geïnformeerd is]
Klantreviews [onduidelijke of misleidende informatie verstrekt over de beoordeling die klanten gaven voor de kwaliteit van de dienstverlening en/of producten]
7. Aan klanten geen uitdrukkelijke toestemming vragen voor het verstrekken van verplichte informatie via e-mail op de website van [handelsnaam 1] .
8. Transparant beloningsbeleid [in bestuursverslag en op de website(s) geen informatie over haar beloningsbeleid gepubliceerd]
Overtredingen 1 tot en met 6, van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft
14. [verzoekster] heeft bij de eerste 6 overtredingen primair aangevoerd dat zij niet de overtreder is. Dit punt wordt besproken bij overweging 21. Eerst wordt beoordeeld of sprake van overtredingen is op grond van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft.
Van schending van de in artikel 4:19, tweede lid, van de Wft bedoelde norm is sprake indien de financiële onderneming bij een gemiddeld geïnformeerde consument een onjuiste verwachting wekt omtrent de aard of de werking van het product. In artikel 4:19, tweede lid, van de Wft staat de verstrekte informatie als zodanig centraal. Deze dient correct, duidelijk en niet misleidend te zijn.
Overtreding 1: Publicatie gewijzigde polisvoorwaarden
15. De AFM stelt dat naar aanleiding van signalen over het ten onrechte niet vergoeden van contra-expertises de polisvoorwaarden ‘Verzekeringsvoorwaarden All-risk P2015.1’ door [verzoekster] inhoudelijk zijn gewijzigd in die zin dat deze kosten voor maximaal 110% van de door [handelsnaam 1] ingeschakelde expert voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij zijn de titel en het versienummer van de polisvoorwaarden niet gewijzigd op de website https://www. [handelsnaam 1] .nl/downloads; daarop is alleen de nieuwste versie van de polisvoorwaarden geplaatst, zonder van deze voor klanten gunstige wijziging kennis te geven. De wijziging van de polisvoorwaarden was daarom voor cliënten niet kenbaar en niet transparant. De AFM heeft [verzoekster] tegengeworpen dat zij hierdoor in strijd met artikel 4:19, tweede lid, van de Wft heeft gehandeld.
15.1.
Het betoog van [verzoekster] dat van overtreding geen sprake is, wordt niet gevolgd. Op de website van [handelsnaam 1] was vanaf 13 juli 2018 maar één versie van de polisvoorwaarden beschikbaar, te weten de (laatste) inhoudelijk gewijzigde versie met onveranderd versienummer. Dat voor niemand sprake was van een wijziging wordt niet gevolgd. Ter zitting heeft [verzoekster] -alsnog- erkend dat wijzigingen ook voor bestaande klanten gelden. Klanten hebben echter niet kunnen begrijpen dat de op de website beschikbaar gestelde informatie in voor hen gunstig opzicht was gewijzigd. [verzoekster] heeft haar klanten ook niet actief op de hoogte gebracht van wijziging van de voorwaarden, terwijl haar algemene voorwaarden vermelden dat klanten van materiële wijzigingen in de voorwaarden actief op de hoogte zullen worden gebracht. Daardoor hebben de klanten naar alle waarschijnlijkheid geen kennis genomen van de verbeterde voorwaarden inzake het recht op contra-expertise. De door [verzoekster] geboden informatie was dan ook niet duidelijk en/of misleidend.
Overtreding 2: Onjuiste indexering
16. De AFM stelt dat [verzoekster] in strijd met artikel 4:19, tweede lid, van de Wft heeft gehandeld, door op de website van [handelsnaam 1] informatie te verstrekken over de indexering van de verzekeringspremie en van het verzekerd bedrag van de inboedelverzekering [handelsnaam 1] die niet overeenkwam met de wijze waarop daadwerkelijk werd geïndexeerd. Enerzijds vermeldden de [handelsnaam 1] verzekeringsvoorwaarden dat de jaarlijkse indexering van de premie en de verzekerde som werden berekend conform de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en anderzijds werd de indexering in werkelijkheid jaarlijks verhoogd met circa 3%. Hiermee is volgens de AFM ten onrechte de indruk gewekt dat een ander indexcijfer werd gebruikt dan daadwerkelijk het geval was. De in de verzekeringsvoorwaarden opgenomen informatie en op de website van [handelsnaam 1] verstrekte informatie was daarom niet correct, niet duidelijk en/of misleidend.
16.1.
Het betoog van [verzoekster] dat de eventuele tekortkoming niet ziet op de informatie als zodanig, maar slechts op de berekening en/of toepassing van de indexering en de wijze waarop daaraan uitvoering is gegeven, wordt niet gevolgd. De tekortkoming ziet op de informatieverstrekking. De verstrekte informatie over indexering week af van de werkelijke indexeringswijze. De AFM heeft dit niet correct, onduidelijk en/of misleidend kunnen achten. Dat de vaste indexering van 3% in sommige jaren ook in het voordeel van klanten uitviel, doet er niet aan af dat de informatieverstrekking over de indexering niet juist was. De compensatie aan klanten die achteraf door [verzoekster] is toegekend, laat ook onverlet dat incorrecte informatie is verstrekt. Klanten moesten op basis van juiste informatie in de voorwaarden een beslissing kunnen nemen over het wel of niet voortzetten van hun verzekering. De AFM heeft daarom terecht vastgesteld dat hier sprake is van overtreding van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft.
Overtreding 3: Vervaltermijn
17. De AFM heeft zich op het standpunt gesteld dat [verzoekster] door artikel 6 van de Voorwaarden inboedelverzekering allrisk P2015.1 informatie heeft verstrekt die niet in overeenstemming was met dwingendrechtelijke bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW), en daarom onjuist en/of misleidend was in de zin van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft. Artikel 6 van de verzekeringsvoorwaarden van de inboedelverzekering van [handelsnaam 1] vermeldde ten tijde hier in geding dat de vervaltermijn twee jaar na het onzekere voorval betreft. Deze termijn van twee jaar is korter dan de verjaringstermijn van drie jaar die is neergelegd in artikel 7:942, eerste lid, BW. De in de voorwaarden vervatte informatie komt daarmee in strijd met een bepaling van dwingend recht.
17.1.
[verzoekster] betoogt dat het om een vermeende schending van boek 7 BW gaat (civielrechtelijk) en niet van deel 4 Wft (publiekrechtelijk). De AFM maakt ten onrechte geen onderscheid tussen verval en verjaring van het recht op uitkering. Artikel 7:941 BW ziet op verval van het recht op uitkering en gaat altijd voor op de algemene voorwaarden. Als de vervaltermijn uit de polisvoorwaarden rechtens niet toegelaten zou zijn, dan is daarmee dus nog geen misleidende informatie aan de klanten verstrekt. Een nietig beding levert nog geen schending van artikel 4:19 van de Wft op. Overigens heeft de verzekeraar inmiddels de polisvoorwaarden aangepast en haar klanten daarover geïnformeerd.
17.2.
Dit beroep slaagt niet. Door het hanteren van een absolute vervaltermijn van twee jaar heeft [verzoekster] feitelijk een contractuele verjaringstermijn geïntroduceerd die korter is dan op grond van artikel 7:942, eerste lid, BW is toegestaan. Daarnaast kan de sanctie van verval van recht op grond van artikel 7:941, vierde lid, BW alleen worden bedongen voor zover de verzekeraar door een laattijdige melding in een redelijk belang is geschaad. [verzoekster] heeft deze beperking in haar algemene voorwaarden niet aangebracht, terwijl de wetgever heeft bepaald dat verzekeraars de verjaringstermijn niet contractueel mogen inperken door het bedingen van een kortere vervaltermijn [1] . De informatie van [verzoekster] heeft klanten op het verkeerde been kunnen zetten. Gelet hierop is de informatie onjuist en/of misleidend en heeft de AFM terecht gesteld dat artikel 4:19, tweede lid, van de Wft op dit punt geschonden is.
Overtreding 4: Premieverhoging
18. De AFM heeft [verzoekster] tegengeworpen dat klanten bewust niet duidelijk, maar verhuld zijn geïnformeerd over de aanzienlijke premieverhoging (vanaf juli 2018) voor de autoverzekeringen van [naam verzekeringsmaatschappij] en [handelsnaam 1] , waarbij de klanten niet zijn gewezen op hun op grond van de algemene voorwaarden geldende recht de verzekering op te zeggen.
18.1.
[verzoekster] stelt dat klanten niet zijn misleid. Alle klanten zijn correct en tijdig geïnformeerd over de omvang van de premie in de opvolgende periode. Uit de formulering en context blijkt genoegzaam van een premieverhoging. Er is geen wettelijk voorschrift dat oplegt dat klanten niet alleen geïnformeerd moeten worden wat de omvang van de nieuwe premie is, maar ook of deze lager of hoger is. De AFM heeft 30 klantdossiers van de 17.000 onderzocht en heeft deze bevinding beperkt tot 4 van de 30 onderzochte dossiers. Alleen het percentage van de verhoging is weergegeven. Dit geeft een vertekend beeld. De verhogingen zijn in absolute bedragen namelijk beperkt. Daarbij hebben de klanten over een lange periode geen premieverhoging gehad en betaalden zij dus een zeer lage premie. Het opzeggingsrecht staat in de algemene voorwaarden vermeld. Het niet uitdrukkelijk vermelden van het opzeggingsrecht in een begeleidend bericht maakt niet dat het bericht niet voldoet aan artikel 4:19, tweede lid, van de Wft. Tenslotte stelt [verzoekster] dat het geoorloofd is om binnen de wettelijke kaders het eigen commerciële belang te waarborgen.
18.2.
Dit betoog slaagt niet. De AFM heeft terecht gesteld dat [verzoekster] door middel van zogenoemde A/B testen met verschillende varianten e-mails bewust heeft geprobeerd de boodschap van de premieverhoging zo indirect mogelijk te brengen teneinde het aantal opzeggingen ten gevolge van de premieverhoging te beperken. Daarbij heeft de AFM kunnen constateren dat in de verstuurde e-mailvarianten de hoofdboodschap ten aanzien van de premieverhoging niet duidelijk is weergegeven. Dit komt door het genoemde onderwerp, het woordgebruik, de tekstopbouw, de grote hoeveelheid tekst en voor de hoofdboodschap niet relevante informatie. Zo wordt het woord ‘verhoging’ niet gebruikt en wordt er in de berichten expliciet aandacht besteed aan onderwerpen die niet rechtstreeks te maken hebben met de wijziging van de premiehoogte, waardoor er geen signaalfunctie van de berichten uitgaat. Daarbij heeft de AFM zich terecht op het standpunt gesteld dat de klanten niet zijn gewezen op hun recht om bij een verhoging van de premie de verzekering binnen de opzegtermijn van een maand te beëindigen.
Nu premiewijzigingen als wezenlijk element van de verzekeringsovereenkomst voor klanten van groot belang zijn, kan de AFM worden gevolgd in zijn conclusie dat de berichten van [verzoekster] omtrent de premieverhoging en het recht om de verzekering op te zeggen te verhuld zijn opgesteld. Dat uit de context van de mails volgens [verzoekster] voldoende duidelijk blijkt dat sprake is van een verhoging, zeker nu [handelsnaam 1] zich richt op de hoger opgeleide consument, wordt niet gevolgd. De norm wordt bepaald door artikel 4:19, tweede lid, van de Wft, dat zich richt op de gemiddelde consument.
Gelet op het voorgaande onderschrijft de rechtbank de conclusie van de AFM dat de informatie over de premieverhoging en mogelijkheid tot opzeggen niet duidelijk en/of misleidend is geweest.
Overtreding 5: Wijziging SVI
19. De AFM heeft [verzoekster] tegengeworpen dat zij cliënten onduidelijke en/of misleidende informatie heeft verstrekt over de aanpassing van de polisvoorwaarden van de Schadeverzekering voor inzittenden (SVI) op verschillende onderdelen. Hierbij ging het om een verslechtering van de voorwaarden van de klanten. Enerzijds werd door de wijzigingen ‘geestelijk letsel’ expliciet van het begrip schade uitgezonderd; anderzijds werden er vijf verschillende vormen van schade van vergoeding uitgezonderd.
19.1.
[verzoekster] stelt dat de polisvoorwaarden aan de klanten kenbaar zijn gemaakt. Dit was niet onduidelijk of misleidend. Het enkel ontbreken van een toelichting op de wijzigingen is geen schending van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft. Daarbij was sprake van een verduidelijking van de voorwaarden, niet van een verslechtering.
19.2.
Het betoog slaag niet. Bestaande klanten zijn samen met de premieverhoging over de wijzigingen geïnformeerd per e-mail. In de gestuurde e-mails aan klanten met een SVI-dekking was de informatie zo vormgegeven dat niet duidelijk was wat de wijzigingen inhielden en er bestond er geen enkele indicatie dat deze wijzigingen voor de cliënten mogelijk impactvol en nadelig waren. Het onderwerp van de e-mails was neutraal, de e-mails bevatten meerdere boodschappen die los stonden van het onderwerp. De wijziging werd slechts kort en terloops genoemd. Met de wijziging van de voorwaarden was zonder meer beoogd dat de aanspraken van cliënten op de SVI-dekking werden ingeperkt. [verzoekster] heeft onvoldoende kunnen weerspreken dat er bij de wijzigingen sprake is van materiële verslechteringen van de voorwaarden voor de klanten. De voorzieningenrechter volgt dus niet het standpunt van [verzoekster] dat er slechts sprake was van (tekstuele) verhelderingen. De gegeven informatie was onduidelijk en/of misleidend en vormt daarom een overtreding van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft.
Overtreding 6: Klantreviews
20. De AFM heeft [verzoekster] tegengeworpen dat zij onduidelijke en/of misleidende informatie heeft verstrekt over de beoordelingen die klanten gaven voor de kwaliteit van haar dienstverlening en/of producten. [verzoekster] is niet transparant geweest over het feit dat er bij de klantreviews geen sprake is van een volledige en ongefilterde weergave. Daarnaast heeft [verzoekster] (met betrekking tot [onderneming 4] ) bij een bepaalde groep klanten inhoudelijk gestuurd op het plaatsen van positieve reviews op Google, waardoor het klantcijfer op de site hoger uitkomt. Op de website van [handelsnaam 1] werden de reviews gemeten in aantal sterren omgezet naar punten. De wijze van berekening was niet duidelijk en de omzetting had een opwaarts effect.
20.1.
[verzoekster] betoogt dat geen onjuist beeld aan klanten is verstrekt. Dat enkel positieve reviews op de voorpagina van de website worden geplaatst, maakt niet dat sprake is van misleiding. In januari is er gewoonlijk een uitstroom van klanten, omdat de zorgverzekering eenmaal per jaar kan worden beëindigd. Het beleid is dat uitsluitend reviews van bestaande klanten en niet van voormalige klanten worden geplaatst. Daarbij werden niet alleen positieve reviews doorgestuurd naar vergelijkingswebsites. [verzoekster] maakte een representatieve selectie. [verzoekster] heeft enkel invloed op de reviews op haar website, niet op de reviews die personen op Google plaatsen. De e-mail over het plaatsen van positieve reviews door medewerkers van Young Capital, die allen een zorgverzekering bij [onderneming 4] hadden, is verkeerd geïnterpreteerd door de AFM. Het verzoek was vanuit huis reviews te mailen, omdat de reviews anders via hetzelfde IP-adres van Young Capital zouden komen en dat door Google als fake zou kunnen worden beoordeeld. Ook na aanpassing van de wijze waarop de reviews op de website worden getoond blijft het beeld materieel ongewijzigd. Het omzetten van 1 ster naar 2 punten is niet ongebruikelijk in de markt en is voor de hand liggend. Omrekening naar cijfers heeft volgens [verzoekster] geen misleidend beeld gegeven.
20.2.
Met de AFM is de voorzieningenrechter van oordeel dat [verzoekster] onduidelijke en/of misleidende informatie heeft verstrekt over de beoordelingen die klanten gaven voor de kwaliteit van de dienstverlening en daarmee bewust een onjuist beeld over de klantwaardering heeft gegeven.
De AFM heeft kunnen verwijzen naar de Richtlijnen van de ACM voor reviews uit 2017. Daarin is weergegeven hoe reviews op transparante wijze moeten worden verzameld, gepubliceerd en beheerd. Daaraan werd door [verzoekster] niet voldaan.
Qua plaatsingsbeleid werden reviews gerelateerd aan opzeggingen (die meestal minder positief zijn) nooit geplaatst. Alleen positieve reviews met een minimale waardering van 4-sterren werden prominent getoond; minder positieve/negatieve werden niet dan wel minder zichtbaar geplaatst. [verzoekster] betwist niet dat zij dit beleid voerde en dat dit niet inzichtelijk was voor derden.
Uit de e-mailwisseling van oktober 2017 blijkt verder dat [verzoekster] aan medewerkers van de aan haar gerelateerde onderneming Young Capital heeft gevraagd op Google reviews van vier en vijf sterren te plaatsen voor het aan [verzoekster] gelieerde label [onderneming 4] . Reden voor het verzoek van [verzoekster] was het lage reviewcijfer van [onderneming 4] op Google. Door het aansturen op en vervolgens feitelijk laten plaatsen van deze 4 en 5 sterren reviews heeft [verzoekster] op kunstmatige wijze gestuurd op een hoog reviewcijfer van klanten. Daarmee is geen getrouwe weergave van de waardering van de producten van [onderneming 4] gegeven. De AMF heeft dit als misleidend kunnen aanmerken.
Voorts is [verzoekster] niet transparant geweest over hoe de omzetting van door klanten gegeven sterren naar een klanttevredenheidscijfer is bepaald.
De door [verzoekster] gegeven informatie omtrent haar reviews was dan ook onduidelijk en/of misleidend en levert een overtreding van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft op.
Overtreder
21. Uit het voorgaande volgt dat artikel 4:19, tweede lid, van de Wft zes maal is overtreden. [verzoekster] stelt dat de overtredingen niet aan haar kunnen worden toegerekend, omdat zij slechts tussenpersoon was. De aard van de vermeende overtredingen brengt in de visie van [verzoekster] met zich dat uitsluitend de verzekeraar in kwestie, [naam verzekeringsmaatschappij] , daarvoor verantwoordelijk was. Eventuele (civielrechtelijke) tekortkomingen in de polisvoorwaarden kunnen niet voor rekening van een tussenpersoon komen. Uit de uitspraak van het College van beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 juni 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:419) kan volgens [verzoekster] niet worden afgeleid dat tekortkomingen in de praktijk van aangesloten instellingen zonder meer beschouwd mogen worden als tekortkomingen van de centrale organisatie om adequaat beleid als bedoeld in artikel 4:11, tweede lid, Wft te voeren. Artikel 2:105 van de Wft geeft uitdrukkelijk aan welke handelingen van een aangesloten instelling voor rekening komen van de centrale organisatie. De AFM heeft naar de opvatting van [verzoekster] onvoldoende onderzoek gedaan en onvoldoende onderscheid gemaakt tussen de verschillende entiteiten.
21.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat gelet op het bepaalde in artikel 2:105 van de Wft [verzoekster] als houder van een AFM-vergunning verantwoordelijk is voor de naleving van de normen uit de Wft voor de bij haar aangesloten ondernemingen. Zoals ook naar voren komt uit vaste jurisprudentie van het CBb (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 december 2020, ECLI:NL:CBB:2020:983) is het gevolg van de verlening door de AFM van een collectieve vergunning dat als met de financiële regelgeving strijdig handelen en/of nalaten van de aangesloten onderneming wordt geconstateerd, de collectieve vergunninghouder daar op grond van het derde lid van artikel 2:105 van de Wft op wordt aangesproken als ware het zijn eigen handelen of nalaten. De opdracht tot naleving van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving is derhalve tot de centrale rechtspersoon, in dit geval [verzoekster] , gericht.
De normadressaat van artikel 4:19, tweede lid, van de Wft is de financiële onderneming die de informatie met de cliënt deelt. Nu [handelsnaam 1] de handelsnaam is van [onderneming 2] en [onderneming 1] , komen de gebreken die aan de door [handelsnaam 1] (of [onderneming 4] ) beschikbaar gestelde informatie kleven, zoals hiervoor omschreven in de eerste zes overtredingen, voor rekening van [onderneming 1] en/of [onderneming 2] , en daarmee op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Wft aan hun centrale organisatie [verzoekster] .
21.2.
Anders dan door [verzoekster] is betoogd heeft de AFM aan [verzoekster] , als de verstrekker van informatie, geen civiele tekortkomingen van [naam verzekeringsmaatschappij] als de aanbieder van de verzekeringen tegengeworpen. De kern van het verwijt bij de (publiekrechtelijke) overtredingen betreft het gebrek aan het geven van duidelijke, niet misleidende en transparante informatie aan de cliënt. Overigens blijkt uit de onderzoeksrapporten en het dossier wel van inhoudelijke betrokkenheid van zowel medewerkers als beleidsbepalers van [verzoekster] bij de overtredingen. Zo waren medewerkers van [verzoekster] bijvoorbeeld inhoudelijk betrokken bij het opstellen en wijzigen van polisvoorwaarden in het kader van de eerste overtreding, wisten medewerkers/beleidsbepalers van [verzoekster] van de werkelijke wijze van indexering en is door medewerkers/beleidsbepalers/directie van [verzoekster] meermaals gecommuniceerd over de verhoging van de premie.
Nu overtredingen 1 tot met 6 aan [verzoekster] kunnen worden toegerekend is de AFM bevoegd [verzoekster] hiervoor een bestuurlijke boete op te leggen.
Overtreding 7: precontractuele informatie
22. De AFM heeft [verzoekster] tegengeworpen dat de wijze waarop de online afsluitstraat van [handelsnaam 1] was ingericht niet voldeed aan de eisen van artikel 49a, tweede en vierde lid, BGfo en artikel 23 van de Richtlijn (EU) 2016/97 (de Richtlijn). Door op de site vooraf het vinkje in te vullen gaf de klant niet zelf uitdrukkelijk toestemming voor het ontvangen van de informatie op andere wijze dan op papier. Verder zag deze toestemming op een bundeling van akkoord- en overige verklaringen. Als gevolg daarvan werden cliënten niet op een reële manier de keuze voorgelegd of zij informatie in afwijking van de hoofdregel digitaal wensten te ontvangen. Daarnaast heeft de AFM vastgesteld dat in klantdossiers de polisvoorwaarden ontbraken.
22.1.
[verzoekster] voert aan dat haar bedrijfsvoering volledig digitaal is en dat verzekeringen via [handelsnaam 1] alleen online kunnen worden afgesloten. Een potentiële klant die geen toestemming verleent voor één van de verschillende onderdelen zal dan ook worden geweigerd. Dit verklaart één vooraf ingevuld vinkje voor het verlenen van toestemming voor alle onderdelen. Nu de klant bewust voor een online omgeving kiest, wordt aan hen niet de mogelijkheid geboden om afzonderlijk voor het ontvangen van informatie op papier te kiezen. Als een klant de informatie op papier zou willen ontvangen, wordt deze niet geaccepteerd. Het apart hiernaar vragen dient dus geen zinnig doel. Andere verzekeraars hanteren volgens [verzoekster] een soortgelijke handelswijze.
22.2.
De voorzieningenrechter volgt de AFM in haar overwegingen. Op grond van artikel 49a, eerste lid, BGfo en artikel 23 van de Richtlijn geldt dat wettelijk verplichte informatie op papier wordt verstrekt. In afwijking van deze hoofdregel kan de informatie onder voorwaarden en na (uitdrukkelijke) toestemming van de klant op een andere duurzame drager (zoals e-mail) of via een website worden verstrekt. De wettelijke verplichtingen moet [verzoekster] (en ook de andere verzekeraars) naleven, ook als zij voornamelijk digitaal diensten wil verlenen. [verzoekster] heeft erkend dat sprake was van een vooraf ingevuld vinkje. Door het vooraf ingevulde vinkje, dat bovendien zag op een bundeling van akkoord- en overige verklaringen en mededelingen, heeft [verzoekster] nagelaten de klant te voorzien van de mogelijkheid om uitdrukkelijk akkoord te gaan met de beschreven werkwijze. De klant moet overeenkomstig de Richtlijn daadwerkelijk een keuze kunnen maken over de wijze van verstrekking van de informatie en moet tussen verschillende opties kunnen kiezen voor de verschillende onderdelen van de (online) dienstverlening. Daarnaast is voldoende vast komen te staan dat [verzoekster] de polisvoorwaarden niet aan de klanten verstrekt. Zij plaatst deze enkel op de website zonder dat de klant voor deze wijze van informatieverstrekking toestemming heeft gegeven. De AFM heeft dan ook terecht vastgesteld dat [verzoekster] artikel 49a, tweede en vierde lid, BGfo (en artikel 23 van de Richtlijn) heeft overtreden.
Overtreding 8: Transparant beloningsbeleid
23. De AFM heeft [verzoekster] tegengeworpen dat zij niet voldoet aan de wettelijke publicatie- en informatieverplichtingen ten aanzien van het beloningsbeleid.
23.1.
[verzoekster] heeft zich op het standpunt gesteld dat het beloningsbeleid voldoet aan de wettelijke eisen. Zij heeft het beleid abusievelijk niet op de website geplaatst. Het opleggen van een boete hiervoor acht [verzoekster] in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het mailbericht waarop de AFM wijst heeft betrekking op de Europese verzekeringsdistributierichtlijn IDD en niet op de regulering van het beloningsbeleid in de Wft. Verder ging het om beloning van de tussenpersoon; de mail is op dat punt ongelukkig opgeschreven.
Uit onderzoek van de AFM (rapport Marktindrukken 2022) blijkt daarnaast dat de meeste financiële dienstverleners hun beloningsbeleid niet op de website plaatsen. Zij kregen op 27 juni 2022 een brief met een herstelmogelijkheid. [verzoekster] daarentegen kreeg deze boete. [verzoekster] meent dat hier sprake is van ongelijke behandeling. Na het voornemen tot aanwijzing is het beleid alsnog op de website geplaatst.
23.2.
Op grond van artikel 1:120, eerste lid, van de Wft dient [verzoekster] haar beloningsbeleid in het jaarverslag en op de website van de onderneming te beschrijven. In de bestuursverslagen over de jaren 2017-2019 en op de website (controledatum 15 april 2021) heeft de AFM de informatie niet aangetroffen. Hierdoor is ook het jaarlijks aan natuurlijke personen werkzaam onder haar verantwoordelijkheid uitgekeerde bedrag aan variabele beloningen en een jaarlijkse beloning van € 1 miljoen of meer, niet publiekelijk bekend gemaakt. Deze overtreding betwist [verzoekster] op zich niet.
De AFM heeft toegelicht dat het verschil met betrekking tot de brief aan de andere financiële dienstverleners is dat bij [verzoekster] een overtreding is vastgesteld, terwijl bij de anderen sprake was van een vermoeden. In de Marktmonitor is voorts aangegeven dat alle financiële dienstverleners aan de publicatieplicht moeten gaan voldoen.
Uit de e-mail van de compliance officer van 18 september 2018 heeft de AFM afgeleid dat verschillende medewerkers op de hoogte waren van transparantieverplichtingen op het gebied van beloning uit de Wft en dat deze desondanks niet zijn nageleefd. Hieruit blijkt dat transparantie over beloning aan de orde is geweest. De conclusie is dat de AFM overtreding van artikel 1:120, eerste lid, van de Wft terecht aan [verzoekster] heeft tegengeworpen.
Overkoepelende overtreding artikel 4:11 Wft
24. Volgens [verzoekster] kan niet de conclusie worden getrokken dat zij het bepaalde in artikel 4:11, tweede lid, van de Wft heeft geschonden. De conclusie dat zij bewust de regelgeving niet heeft nageleefd kan op basis van het onderzoek niet worden getrokken.
24.1.
De grond slaagt niet. Hiervoor is al geoordeeld dat de AFM buiten redelijke twijfel heeft aangetoond dat [verzoekster] de 8 vermelde overtredingen in een periode van drie jaar heeft begaan. Daarmee heeft [verzoekster] stelselmatig en structureel wetsovertredingen begaan. Gelet daarop is de conclusie gerechtvaardigd dat het beleid van [verzoekster] niet voorzag in de nodige waarborgen om tegen te gaan dat zij of haar aangesloten dochterondernemingen wetsovertredingen begaan. De AFM heeft met juistheid geconcludeerd dat [verzoekster] geen adequaat beleid heeft gevoerd dat een integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt en dus artikel 4:11, tweede lid, van de Wft heeft overtreden. Voor een schending van artikel 4:11, tweede lid, Wft is niet noodzakelijk dat de overtreden normen een uitwerking zijn van dit artikel. Van een overtreding van artikel 4:11, tweede lid, van de Wft kan slechts sprake zijn indien vaststaat dat de door [verzoekster] begane wetsovertredingen het vertrouwen in [verzoekster] of in de financiële markten hebben kunnen schaden. Zie in dit kader ook de uitspraken van het CBb van 26 juli 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:284) en van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:496).
Dat de door [verzoekster] begane overtredingen van de Wft en het BGfo het vertrouwen in [verzoekster] en de financiële markten hebben kunnen schaden, lijdt voor de voorzieningenrechter geen twijfel, nu, zoals de AFM terecht heeft opgemerkt, de geschonden bepalingen onderdeel uitmaken van een wettelijk systeem dat mede beoogt de belangen van consumenten en de integriteit van de financiële markten te beschermen. [verzoekster] heeft zich op meerdere punten schuldig gemaakt aan het verstrekken van onjuiste, onduidelijke en/of misleidende informatie, deze overtredingen zijn ernstig en raken de kern van de bedrijfsvoering van [verzoekster] .
Onderzoek
25. [verzoekster] betoogt dat het onderzoek onzorgvuldig is. Daartoe voert zij aan dat het rapport niet in voorlopige vorm eerst is voorgelegd, dat de AFM slechts één bezoek heeft gebracht en desk research is gedaan zonder toelichting. Verder zijn na het bezoek geen interviews afgenomen en werd oorspronkelijk onderzoek gedaan naar een andere rechtsnorm dan nu ten grondslag is gelegd aan de bestuurlijke boete. Voorts is er geen onderzoek gedaan naar beleid van [onderneming 1] en [onderneming 2] .
25.1
De AFM heeft haar bevindingen gebaseerd op gesprekken die zij tijdens het OTP heeft gevoerd met de drie dagelijkse beleidsbepalers en de compliance-officer, op digitale gegevens en nadien verkregen gegevens. De gegevens bestaan uit duizenden e-mails, klantdossiers, werkprocessen, kwartaalrapportages van compliance en polisvoorwaarden.
Hoewel het onderzoek zich met name heeft beperkt tot een schriftelijk onderzoek en enkele interviews, ziet de voorzieningenrechter in het dossier geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de AFM bij haar onderzoek onzorgvuldig te werk is gegaan. De overtredingen die de AFM uiteindelijk aan [verzoekster] heeft tegengeworpen op grond van artikel 4:19 Wft maakten ook onderdeel uit van het aangekondigde onderzoek. De AFM was niet gehouden het beleid van de andere entiteiten op te vragen en te onderzoeken. Het hebben van bepaald beleid is niet voldoende, het gaat er bij het merendeel van de overtredingen om dat de financiële dienstverlener (er voor in staat dat) normconform handelt (wordt gehandeld). Van belang hierbij is dat [verzoekster] zelf geen gegevens heeft aangedragen waaruit een ander beeld naar voren komt. Daarnaast is de voorzieningenrechter niet gebleken dat [verzoekster] in haar belangen is geschaad doordat ze het gewijzigde onderzoeksrapport niet eerst ter correctie voorgelegd heeft gekregen. Met het voornemen is haar het oorspronkelijke onderzoeksrapport toegestuurd. [verzoekster] is in de gelegenheid gesteld te reageren en heeft hier ook gebruik van gemaakt door een zienswijze in te dienen. Op het gewijzigde onderzoeksrapport is zij gewezen per mailbericht. De AFM heeft toegelicht dat het rapport enkel afwijkt op het punt van de overtredingsperiode en heeft [verzoekster] in de gelegenheid gesteld een aanvullende zienswijze te geven, hetgeen zij op 30 september 2020 heeft gedaan.
Opportuniteit
26. [verzoekster] stelt dat het opleggen van een bestuurlijke boete niet opportuun is. Zij stelt dat het informeel opgelost kon worden en wijst op haar positieve houding en op de omstandigheid dat zij heeft mee gewerkt.
26.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De AFM acht bestraffing op zijn plaats, omdat [verzoekster] over langere tijd meerdere ernstige overtredingen heeft begaan. Dat [verzoekster] maatregelen
heeft genomen om de overtreding van artikel 4:11, tweede lid, van de Wft te beëindigen, doet er niet aan af dat zij deze maatregelen pas heeft genomen na ontvangst van de voorgenomen aanwijzing. Zij heeft daarmee niet uit eigen beweging aanpassingen doorgevoerd en niet meer gedaan dan waartoe zij wettelijk verplicht is. Gelet op het voorgaande heeft de AFM naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke boete aan [verzoekster] .
Boetehoogte en beleid
27. Wat is aangevoerd over het Boetetoemetingsbeleid leidt de voorzieningenrechter niet op voorhand tot het oordeel dat sprake is van een wanverhouding tussen de hoogte van de opgelegde boete en de ernst van de overtreding.
Publicatie
28. Volgens [verzoekster] is de formulering van de openbare versie van het boetebesluit onnodig grievend. Er worden negatieve en kwalificerende formuleringen en bewoordingen gebruikt die niet relevant zijn en niet dienen ter motivering van het besluit. Daarom moet de publicatie geschorst worden.
28.1.
De AFM ziet geen reden om de openbaarmaking uit te stellen of in anonieme vorm te laten plaatsvinden. Er is geen sprake van één van de in artikel 1:98 van de Wft genoemde uitzonderingen. Het is de AFM niet gebleken dat [verzoekster] of eventuele andere betrokken partijen door niet-anonieme publicatie in onevenredige mate schade zou worden berokkend. Publicatie dient het maatschappelijk belang om de markt te informeren of te waarschuwen. In dit geval is niet gebleken van een individuele, bijzondere situatie waarbij te verwachten schade zodanig uitzonderlijk is dat het belang van de bescherming van de markt daarvoor moet wijken. Eventuele schade door openbaarmaking valt veeleer toe te schrijven aan overtreding van de norm door [verzoekster] .
28.2.
De voorzieningenrechter onderschrijft dit standpunt van de AFM. Met de AFM is de voorzieningenrechter voorts van oordeel dat het bestreden besluit een feitelijke weergave bevat. Weliswaar zijn er enkele kwalificerende formuleringen en bewoordingen gebruikt, maar deze zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet onnodig negatief.

Conclusie en gevolgen

29. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het bestreden besluit mag worden gepubliceerd. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Richtlijn EU 2016/97

“Artikel 23
Voorwaarden inzake informatie
1. Alle informatie die op grond van de artikelen 18, 19, 20 en 29 moet worden meegedeeld, wordt aan de klanten verstrekt:
a. a) op papier;
b) op duidelijke, nauwkeurige en voor de klant begrijpelijke wijze;
c) in een officiële taal van de lidstaat waar het risico is gelegen of van de lidstaat van de verbintenis of in elke andere taal die door de partijen is overeengekomen, en
d) kosteloos.
2. In afwijking van lid 1, punt a), van dit artikel, mag de in de artikelen 18, 19, 20 en 29 bedoelde informatie via een van de volgende media aan de klant worden verstrekt:
a. a) op een andere duurzame drager dan papier, mits de voorwaarden in lid 4 van dit artikel zijn vervuld, of
b) via een website, mits de voorwaarden in lid 5 van dit artikel zijn vervuld.
3. Indien de in de artikelen 18, 19, 20 en 29 bedoelde informatie op een andere duurzame drager dan papier of via een website wordt verstrekt, wordt echter op verzoek van klant hem kosteloos een papieren versie verstrekt.
4. De in de artikelen 18, 19, 20 en 29 bedoelde informatie mag op een andere duurzame drager dan papier worden verstrekt indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:
a. a) het gebruik van de duurzame drager past in de context waarin de verzekeringsdistributeur met de klant zakendoet, en
b) de klant heeft de keuze gekregen tussen informatie op papier of op een andere duurzame drager en heeft voor die laatste drager gekozen.
5. De in de artikelen 18, 19, 20 en 29 bedoelde informatie mag via een website worden verstrekt indien de informatie persoonlijk aan de klant is gericht of indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:
a. a) verstrekking van die informatie via een website past in de context waarin de verzekeringsdistributeur met de klant zakendoet;
b) de klant heeft ingestemd met verstrekking van die informatie via een website;
c) de klant is elektronisch in kennis gesteld van het adres van de website en van de plaats op de website waar die informatie te vinden is;
d) de toegang tot die informatie via de website blijft gegarandeerd zolang raadpleging ervan door de klant redelijkerwijze nodig is.
6. Voor de toepassing van de leden 4 en 5 wordt de verstrekking van de informatie op een andere duurzame drager dan papier of via een website geacht te passen in de context waarin de verzekeringsdistributeur met de klant zakendoet, als bewezen is dat de klant regelmatig toegang tot internet heeft. De verstrekking door de klant van een e-mailadres wordt als dergelijk bewijs beschouwd.
7. In geval van verkoop per telefoon wordt de door de verzekeringsdistributeur voor de sluiting van de overeenkomst aan de klant verstrekte informatie, inclusief het informatiedocument over het verzekeringsproduct, verstrekt in overeenstemming met de voorschriften van de Unie die gelden voor de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten. Bovendien wordt, zelfs indien de klant ervoor heeft gekozen informatie te ontvangen op een andere duurzame drager dan papier overeenkomstig lid 4, onmiddellijk na de sluiting van de verzekeringsovereenkomst informatie overeenkomstig lid 1 of lid 2 door de verzekeringsdistributeur aan de klant verstrekt.”
Wet op het financieel toezicht (Wft)
“Artikel 1:1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, voorzover niet anders is bepaald, verstaan onder:
(…)
financiëledienstverlener:degene die een ander financieel product dan een financieel instrument aanbiedt, die adviseert over een ander financieel product dan een financieel instrument of die bemiddelt, herverzekeringsbemiddelt, optreedt als gevolmachtigd agent of optreedt als ondergevolmachtigde agent;
(…)
financiële onderneming:
k. een financiëledienstverlener;
(…)
Artikel 1:97
De toezichthouder maakt een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie ingevolge deze wet of artikel 5:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht openbaar. De openbaarmaking geschiedt zodra het besluit onherroepelijk is geworden. Indien tegen het besluit bezwaar, beroep of hoger beroep is ingesteld, maakt de toezichthouder de uitkomst daarvan tezamen met het besluit openbaar.
In aanvulling op artikel 5:2, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuurlijke sanctie mede verstaan: het door de toezichthouder wegens een overtreding beëindigen of beperken van een recht of bevoegdheid alsmede het opleggen van een verbod.
In afwijking van het eerste lid maakt de toezichthouder een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete zo spoedig mogelijk openbaar, indien het een bestuurlijke boete betreft ter zake overtreding van:
een voorschift dat op grond van artikel 1:81 is gerangschikt in de derde categorie;
in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen: een voorschrift dat op grond van artikel 1:81 is gerangschikt in de tweede categorie.
4. (…)
5. De toezichthouder maakt de indiening van een bezwaar of de instelling van een beroep of hoger beroep tegen een besluit als bedoeld in het derde of vierde lid, alsmede de beslissing op bezwaar en de uitkomst van dat beroep of hoger beroep, zo spoedig mogelijk openbaar, tenzij het besluit op grond van artikel 1:98 niet openbaar is gemaakt.
Artikel 1:98
1. Openbaarmaking op grond van artikel 1:97 wordt uitgesteld of geschiedt in zodanige vorm dat de openbaar te maken gegevens niet herleidbaar zijn tot afzonderlijke personen, voor zover:
die gegevens herleidbaar zijn tot een natuurlijk persoon en bekendmaking van zijn persoonsgegevens onevenredig zou zijn;
betrokken partijen in onevenredige mate schade zou worden berokkend;
een lopend strafrechtelijk onderzoek of een lopend onderzoek door de toezichthouder naar mogelijke overtredingen zou worden ondermijnd; of
e stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou worden gebracht.
2. Openbaarmaking op grond van artikel 1:97 blijft achterwege, indien openbaarmaking overeenkomstig het eerste lid:
a. onevenredig zou zijn gezien de geringe ernst van de overtreding, tenzij het een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete betreft;
b. niet in overeenstemming is met het doel van de opgelegde bestuurlijke sanctie, tenzij het een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete betreft; of
c. de stabiliteit van het financiële stelsel in gevaar zou brengen.
Artikel 1:120
1. Een financiële onderneming waarop artikel 1:117 van toepassing is, neemt, indien zij verplicht is een bestuursverslag op te stellen, in haar bestuursverslag een beschrijving op van haar beloningsbeleid. Indien zij over een website beschikt, maakt zij deze beschrijving ook op haar website openbaar.
2. In de beschrijving neemt de onderneming eveneens op:
a. hoeveel onder haar verantwoordelijkheid werkzame natuurlijke personen een totale jaarlijkse beloning van 1 miljoen euro of meer ontvangen, alsmede het bedrijfsonderdeel waar zij in hoofdzaak werkzaamheden voor verrichten;
b. het jaarlijks aan natuurlijke personen werkzaam onder haar verantwoordelijkheid uitgekeerde bedrag aan variabele beloningen.
3. De toezichthouder kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van openbaarmaking van het beloningsbeleid.
4. Een financiële onderneming die artikel 1:121, derde of vierde lid toepast, en bank of verzekeraar is, verstrekt jaarlijks aan de toezichthouder informatie over de wijze van toepassing van artikel 1:121 door de financiële onderneming. De toezichthouder kan nadere regels stellen met betrekking tot de te verstrekken informatie ingevolge de eerste volzin.
Artikel 2:105
1. De Autoriteit Financiële Markten verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:55, 2:60, 2:75, 2:80, 2:86 en 2:92 aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die mede strekt ten behoeve van bij die rechtspersoon aangesloten ondernemingen, indien die rechtspersoon, onverminderd de artikelen 2:58, 2:63, 2:78, 2:83, 2:89 en 2:94, aantoont dat hij:
a. krachtens zijn statuten en de statuten van de bij hem aangesloten ondernemingen of krachtens een overeenkomst met de bij hem aangesloten ondernemingen beschikt over voldoende bevoegdheden jegens de aangesloten ondernemingen om een handelen of nalaten van een zodanige onderneming in strijd met het bepaalde ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen met betrekking tot het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in een icbe, tegen te kunnen gaan en door de Autoriteit Financiële Markten gegeven aanwijzingen op te laten volgen;
b. beschikt over voldoende mogelijkheden tot deskundige ondersteuning van de aangesloten ondernemingen; en
c. gemachtigd is die ondernemingen bij de vergunningaanvraag en ook overigens voor de toepassing van de afdelingen 2.2.5, 2.2.6, 2.2.8, 2.2.9, 2.2.10, 2.2.11, 2.3.6 en 2.3.7 en voor de toepassing van het bepaalde ingevolge het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen met betrekking tot het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in een icbe, te vertegenwoordigen.
2. Indien na het verlenen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid een onderneming zich aansluit bij de rechtspersoon geldt de vergunning mede voor die onderneming, indien de rechtspersoon ten aanzien van deze onderneming voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.
3. Voor de toepassing van de afdelingen 2.2.5, 2.2.6, 2.2.8, 2.2.9, 2.2.10, 2.2.11, 2.3.6 en 2.3.7 geldt het handelen en het nalaten te handelen van de aangesloten onderneming als het handelen onderscheidenlijk het nalaten te handelen van de rechtspersoon.
4. De Autoriteit Financiële Markten kan financiële ondernemingen aanwijzen die voor de toepassing van het tweede en derde lid geacht worden over een vergunning als bedoeld in het eerste lid te beschikken, indien:
a. voor zover het financiëledienstverleners betreft, de rechtspersoon waarbij de andere ondernemingen zijn aangesloten een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft;
b. voor zover het beleggingsondernemingen betreft, de rechtspersoon waarbij de andere ondernemingen zijn aangesloten en de aangesloten ondernemingen een door de Nederlandsche Bank verleende vergunning hebben; en
c. voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid.
Het besluit tot aanwijzing kan door de Autoriteit Financiële Markten worden ingetrokken.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, aanhef en onderdelen a en b.”
Artikel 4:5
1. Voor de toepassing van het bepaalde ingevolge dit deel met betrekking tot het verlenen van financiële diensten, met uitzondering van het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling of een icbe, geldt het handelen en het nalaten te handelen van een aangesloten onderneming als bedoeld in artikel 2:105, eerste en tweede lid, als het handelen onderscheidenlijk het nalaten te handelen van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 2:105, eerste lid, onderscheidenlijk de rechtspersoon, bedoeld in artikel 2:105, vierde lid.
Artikel 4:11
1. Een beheerder van een icbe, icbe, beleggingsonderneming, bewaarder van een icbe, datarapporteringsdienstverlener of pensioenbewaarder voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van zijn onderscheidenlijk haar bedrijf waarborgt. Hieronder wordt verstaan dat:
a. belangenverstrengeling wordt tegengegaan;
b. wordt tegengegaan dat de financiële onderneming of haar werknemers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden;
c. wordt tegengegaan dat wegens haar cliënten het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kan worden geschaad; en
d. wordt tegengegaan dat andere handelingen door de financiële onderneming of haar werknemers worden verricht die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad.
2. Een financiëledienstverlener voert een adequaat beleid dat een integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. Hieronder wordt verstaan dat wordt tegengegaan dat de financiëledienstverlener of zijn werknemers strafbare feiten of andere wetsovertredingen begaan die het vertrouwen in de financiëledienstverlener of in de financiële markten kunnen schaden. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere onderwerpen worden aangewezen die tot de integere uitoefening van het bedrijf van een financiëledienstverlener worden gerekend.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de minimumvoorwaarden waaraan het beleid, bedoeld in het eerste en tweede lid, moet voldoen.
(…)
Artikel 4:19
1. Een financiële onderneming draagt er zorg voor dat de door of namens haar verstrekte of beschikbaar gestelde informatie ter zake van een financieel product, financiële dienst of nevendienst, waaronder reclame-uitingen, geen afbreuk doet aan ingevolge deze wet te verstrekken of beschikbaar te stellen informatie.
2. De door een financiële onderneming aan cliënten verstrekte of beschikbaar gestelde informatie, waaronder reclame-uitingen, ter zake van een financieel product, financiële dienst of nevendienst is correct, duidelijk en niet misleidend.

Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo)

“Artikel 49a
1. Een verzekeraar, adviseur, bemiddelaar in verzekeringen, gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent verstrekt de ingevolge deze afdeling en de artikelen 4:20, eerste en derde lid, 4:22, eerste lid, en 4:25b, eerste en tweede lid, van de wet aan de cliënt te verstrekken informatie schriftelijk en kosteloos, tenzij in deze afdeling of die artikelen anders wordt bepaald.
2. De financiëledienstverlener kan na uitdrukkelijke toestemming van de cliënt en indien dit past in de context waarin hij met de cliënt zaken doet, de informatie op een andere duurzame drager verstrekken.
3. De financiëledienstverlener verstrekt de informatie, bedoeld in het eerste lid, in de Nederlandse taal of in de taal waar het risico is gelegen of in elke andere taal die door partijen is overeengekomen.
4. De financiëledienstverlener kan, na toestemming van de cliënt, de ingevolge deze afdeling en de artikelen 4:20, eerste en derde lid, 4:22, eerste lid, en 4:25b, eerste en tweede lid, van de wet te verschaffen informatie die niet persoonlijk tot de cliënt is gericht via haar website verstrekken indien:
a. het gebruik van de website past in de context waarin hij met de cliënt zaken doet;
b. de cliënt elektronisch op de hoogte wordt gesteld van het adres van de website en de plaats op de website waar de informatie kan worden verkregen;
c. de informatie actueel is en, zolang dat voor de cliënt van belang is, op de website toegankelijk blijft.
5. De verstrekking van informatie door de financiëledienstverlener aan de cliënt via een andere duurzame drager dan papier of via een website past in de context waarin de financiëledienstverlener met de cliënt zaken doet, indien is bewezen dat de cliënt regelmatig toegang heeft tot internet. Het gegeven dat de cliënt een e-mailadres opgeeft om zaken te kunnen doen geldt in ieder geval als bewijs hiervan.
6. Een financiëledienstverlener verstrekt informatie die aan de cliënt via een andere duurzame drager dan papier of via een website is verstrekt op verzoek schriftelijk en kosteloos aan de cliënt.”

Burgerlijk Wetboek (BW)

“Artikel 7:941
4. De verzekeraar kan het vervallen van het recht op uitkering wegens niet-nakoming van een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 slechts bedingen voor het geval hij daardoor in een redelijk belang is geschaad.
5. Het recht op uitkering vervalt indien de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde een verplichting als bedoeld in de leden 1 en 2 niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, behoudens voor zover deze misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt.
Artikel 7:942
1. Een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering verjaart door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden.
Artikel 7:943
6. Van de artikelen (…) 941 leden 1, 2, 4 en 5 en 942 kan niet ten nadele van de verzekeringnemer of de tot uitkering gerechtigde worden afgeweken.”

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1985/86, 19529, nr. 3 (MvT), p. 21.