ECLI:NL:RBROT:2023:3592
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen uitspraak over Wob-verzoek en dwangsom door de Minister van Financiën
In deze zaak heeft opposant op 16 mei 2022 beroep ingesteld omdat de Minister van Financiën niet tijdig had beslist op zijn Wob-verzoek van 27 maart 2022. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 29 juni 2022 het beroep gegrond verklaard en de Minister opgedragen om uiterlijk 8 juli 2022 alsnog te beslissen op het verzoek, met een dwangsom bij overschrijding van deze termijn. Opposant heeft vervolgens verzet ingesteld tegen deze uitspraak, omdat hij zich ongelijk behandeld voelt in vergelijking met andere zaken waarin hogere dwangsommen zijn opgelegd. Hij betoogt dat de Minister de gevraagde documenten niet openbaar wil maken en dat er sprake is van een verboden onderscheid in de werving en selectie. Opposant stelt dat de openbaring van documenten van groot belang is voor zijn standpunt in een andere schadevergoedingszaak en dat de Minister onrechtmatig gegevens verwerkt, wat strijdig is met de AVG.
De verzetrechter heeft de vraag te beantwoorden of de eerdere uitspraak zonder zitting terecht is gedaan. De beoordeling is beperkt tot de vraag of er twijfel bestaat over de buiten-zittinguitspraak. De rechter concludeert dat de argumenten van opposant niet leiden tot twijfel over de eerdere uitspraak. De door opposant aangehaalde uitspraken verschillen dermate van de onderhavige zaak dat er geen reden is om een hogere dwangsom op te leggen. De rechtbank verklaart het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.