ECLI:NL:RBROT:2022:1821

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
ROT 21/5992
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur door de Minister van Financiën

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister van Financiën. De eiser had op 8 juni 2021 een verzoek ingediend om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot het Financial Audit Traineeship. Het verzoek omvatte onder andere gegevens over sollicitatieperioden, kandidaten, en de selectieprocedure. De Minister heeft het verzoek afgewezen, stellende dat de gevraagde informatie niet in documenten was neergelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 1 maart 2022 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en de Minister zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de Wob niet verplicht tot het verstrekken van informatie die niet in documenten is neergelegd. De rechtbank achtte het standpunt van de Minister, dat de gevraagde informatie niet beschikbaar was in de gevraagde vorm, niet ongeloofwaardig. Eiser had ook aanvullende vragen gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze buiten de omvang van het geding vielen. De rechtbank concludeerde dat de Minister niet verplicht was om de gevraagde overzichten te vervaardigen, aangezien dit zou neerkomen op het maken van nieuwe documenten, wat niet onder de Wob valt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5992

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Verbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek om informatie van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 19 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en
[naam].

Overwegingen

1. Eiser heeft op 8 juni 2021 met betrekking tot het Financial Audit Traineeship het volgende verzoek om informatie ingediend bij verweerder:
“(…) Ik wens per jaar een overzicht van:
• Aantal jaarlijkse sollicitatieperioden.
• Aantal jaarlijkse sollicitatieplekken per sollicitatieperioden (maximaal kandidaten).
• Aantal aangemelde kandidaten per sollicitatieperiode.
• Aantal jaarlijkse aangenomen kandidaten.
• Aantal jaarlijkse afgewezen kandidaten.
• De leeftijden van elk aangenomen kandidaten (geen gemiddelde).
• De afkomst van elk aangenomen kandidaten.
• Het geslacht van elk aangenomen kandidaten.
• Aantal jaarlijkse gestopte kandidaten.
• De namen van de ambtenaren, die zijn betrokkenen zijn geweest bij de geschiktheid van de kandidaatbeoordeling.
• Aantal jaarlijkse geslaagde kandidaten, die hun RA-titel hebben behaald.(…)”
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat hij in het primaire besluit al heeft aangegeven dat de door eiser verzochte informatie niet in documenten is neergelegd. Omdat dit geldt voor alle gegevens waar eiser om vraagt, is in het primaire besluit niet op ieder onderdeel van het verzoek afzonderlijk gereageerd. Eiser verzoekt verder om (alsnog) antwoord te geven op zijn vragen over de kandidaten voor het traineeship en het wervings- en selectiebeleid. De Wob verplicht echter niet tot het leveren van informatie die niet is neergelegd in documenten en evenmin tot het maken van deze documenten. Gelet op het feit dat de door eiser verzochte informatie niet in documenten is neergelegd en hij in het bezwaarschrift zijn eerdere verzoek grotendeels herhaalt, kan het bezwaar niet leiden tot een wijziging van het bestreden besluit en acht verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond.
3. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Eiser voert weliswaar terecht aan dat het verweerschrift is ingediend binnen de in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van tien dagen, maar de rechtbank ziet daarin geen aanleiding om het verweerschrift buiten beschouwing te laten.
4.1.
Zoals de rechtbank ter zitting heeft toegelicht, is niet onderkend dat verweerder bij de brief van 28 december 2021, anders dan in die brief is vermeld, geen verweerschrift heeft ingediend, maar aan het slot van de brief heeft verzocht om uitstel voor het indienen van een verweerschrift. Dit heeft ertoe geleid dat de rechtbank ook niet heeft gereageerd op het verzoek om uitstel. De griffier heeft verweerder kort voor de zitting verzocht om uiterlijk op 22 februari 2022 (één week voor de zitting) alsnog een verweerschrift in te dienen. Hieraan heeft verweerder voldaan.
4.2.
Hoewel eiser hierdoor korter de tijd heeft gehad om kennis te nemen van de inhoud van het verweerschrift dan wanneer dat, bijvoorbeeld, eind december 2021 of op de elfde dag voor de zitting zou zijn ingediend, is eiser hierdoor naar het oordeel van de rechtbank niet in zijn procedurele belangen geschaad. Het verweerschrift van netto drie pagina’s (zonder bijlagen) is namelijk niet dermate omvangrijk dat eiser daar redelijkerwijs vóór de zitting geen kennis meer van heeft kunnen nemen. Bovendien staan er geen nieuwe feiten of standpunten van verweerder in. Voor zover eiser inhoudelijk op het verweerschrift had willen reageren, is hij daartoe naar het oordeel van de rechtbank in staat geweest. Bovendien zou verweerder, ook zonder een verweerschrift te hebben ingediend, op de zitting alsnog op de beroepsgronden van eiser hebben mogen reageren. Dit betekent dat de rechtbank de inhoud van het verweerschrift, waar nodig, bij haar oordeel zal betrekken.
5. Eiser voert in beroep in de eerste plaats aan dat het hem onduidelijk is waarom er zo lang over is gedaan om op zijn bezwaar te beslissen. Meteen na ontvangst van het bezwaarschrift op 10 juli 2021 had verweerder al kunnen aangeven dat hij geen gegevens wenste te verstrekken.
5.1.
In zijn brief van 5 augustus 2021 bevestigt verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift en deelt verweerder mee dat de termijn om op het bezwaar te beslissen aanvangt op 20 augustus 2021. De rechtbank stelt vast dat die datum is gelegen zes weken na het primaire besluit. Dit is dus de datum is waarop de termijn voor het indienen van bezwaar is verstreken (artikel 7:10, eerste lid, van de Awb). Ook deelt verweerder in de brief mee dat de beslistermijn eindigt binnen zes weken na 20 augustus 2021 en verdaagt hij die beslistermijn vervolgens met zes weken, zodat deze eindigt op 12 november 2021. Dit is in overeenstemming met artikel 7:10, derde lid, van de Awb.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser aan zijn betoog over de trage besluitvorming in bezwaar geen gevolgen voor het bestreden besluit verbindt. Nu uit het voorgaande bovendien volgt dat verweerder binnen de termijn op het bezwaar heeft beslist, ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om het bestreden besluit te vernietigen. Dat betekent dat deze beroepsgrond niet slaagt.
6. In de tweede plaats stelt eiser dat verweerder voor zijn weigering om informatie te verstrekken slechts een algemene reden heeft gegeven, in plaats van per vraag aan te geven waarom er geen antwoord kan worden geboden. Dat is in strijd met het motiveringsbeginsel. Verweerder heeft wel wat informatie versterkt, maar in zijn Wob-verzoek heeft eiser duidelijk vermeld dat hij deze gegevens per jaar had willen krijgen. Eiser heeft bovendien aangegeven op welke wijze verweerder de gevraagde informatie zou kunnen verstrekken, bijvoorbeeld door middel van (deels geanonimiseerde) schermafdrukken.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser, in aanvulling op het onder 1. weergegeven overzicht van de door hem gewenste informatie, in zowel zijn bezwaarschrift als zijn beroepschrift een groot aantal aanvullende en extra vragen heeft gesteld. Ter beoordeling staat echter de beslissing op het bezwaar tegen het besluit van verweerder op het Wob-verzoek van eiser van 8 juni 2021. Reeds daarom vallen de aanvullende en extra vragen buiten de omvang van het geding (zie in vergelijkbare zin de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:774). Bovendien moet volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 15 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:11), een onderscheid worden gemaakt tussen aan de ene kant verzoeken om openbaarmaking van documenten voor een ieder en aan de andere kant verzoeken om beantwoording van vragen. Op de laatste categorie is de Wob niet van toepassing en het bestuursorgaan is dus ook niet verplicht tot beantwoording van die vragen. De rechtbank zal ook daarom volstaan met de beoordeling of verweerder het onder 1. weergegeven verzoek heeft kunnen afwijzen met het argument dat de gevraagde informatie niet is neergelegd in documenten.
6.2.
Artikel 3, eerste lid, Wob beperkt de werkingssfeer van de Wob tot informatie opgenomen in documenten. Dit betekent dat de verzoeker kan volstaan met het noemen van de bestuurlijke aangelegenheid waarover hij informatie wil, waarna het bestuursorgaan moet onderzoeken of de gevraagde informatie is neergelegd in documenten. De Wob verplicht niet tot het verstrekken van niet in documenten opgenomen informatie.
6.3.
Uit de formulering van zijn verzoek komt naar voren dat eiser met betrekking tot elf onderwerpen “per jaar een overzicht” wenst. Zoals de Afdeling heeft overwogen in bijvoorbeeld de hiervoor al genoemde uitspraak van 14 april 2021 dient de bestuursrechter de geloofwaardigheid van het standpunt van verweerder, dat de gevraagde informatie niet is neergelegd in documenten die bij verweerder berusten, te beoordelen.
6.3.1.
Verweerder heeft in het primaire en bestreden besluit overwogen dat de gevraagde informatie niet is neergelegd in documenten, dat een deel van de gevraagde informatie (met betrekking tot sollicitaties) al is vernietigd en een ander deel (de afkomst van kandidaten) helemaal niet is geregistreerd. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de door eiser verzochte informatie deels in vacatureteksten zal staan en deels uit personeelsdossiers van aangenomen trainees zal zijn te herleiden. Die toelichting door verweerder komt erop neer dat de door eiser gevraagde informatie - voor zover deze al bij verweerder aanwezig is - dermate versnipperd is, dat van verweerder in feite wordt gevraagd om (per jaar en per onderwerp) een overzicht te vervaardigen. Het standpunt van verweerder is dat hij daartoe op grond van de Wob niet is gehouden. De rechtbank is dat met verweerder eens en is van oordeel dat niet ongeloofwaardig is dat de informatie waarvan eiser openbaarmaking vraagt, niet is neergelegd in in documenten vervatte overzichten per jaar.
6.3.2.
Eisers stelling dat hij verweerder heeft uitgelegd dat hij schermafdrukken kan maken, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder stelt in punt 3 van het verweerschrift dat de gevraagde informatie niet met één druk op de knop kan worden gegenereerd, nu het gaat
om de gegevens van 39 trainees die tussen 1 september 2017 en 30 juni 2021 aan het traineeship zijn begonnen, waardoor in ieder geval 39 handelingen nodig zijn om de gegevens te vervaardigen. De rechtbank acht ook dit standpunt van verweerder niet ongeloofwaardig. Met alleen schermafdrukken (van personeelsdossiers) is bovendien nog geen sprake van een overzicht per onderwerp per jaar en dat is wel waar eiser om heeft gevraagd. Het moeten maken van die overzichten zou neerkomen op het vervaardigen van nieuwe documenten en dat is verweerder niet verplicht op grond van de Wob.
6.3.3.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1138) waarop eiser zich beroept niet van toepassing is op deze zaak, nu deze uitspraak ziet op het verstrekken van metagegevens. Metagegevens zijn, kort gezegd, gegevens die zien op digitale documenten zoals bijvoorbeeld de naam van de maker, de datum waarop het document is gemaakt en de grootte ervan. Het ligt voor de hand dat die gegevens eenvoudig, bijvoorbeeld door middel van een schermafdruk, kunnen worden gegenereerd en verstrekt. Eiser heeft echter geen metagegevens gevraagd.
6.4.
De conclusie van de rechtbank is dat zij het standpunt van verweerder, dat de gevraagde informatie niet is neergelegd in documenten, niet ongeloofwaardig acht. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de gevraagde overzichten per jaar toch in documenten onder verweerder berusten. De afwijzing van het verzoek is daarom voldoende gemotiveerd met de overweging dat de gevraagde informatie niet in documenten is neergelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser heeft ter zitting nog gesteld dat het hem ook gaat om het gebrek aan communicatie van de zijde van verweerder. Hij heeft vaak contact gezocht met verweerder, maar kreeg niemand te spreken. Nu het verzoek van eiser echter op zichzelf duidelijk is, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om contact met hem op te nemen, bijvoorbeeld op de voet van artikel 3, vierde lid, van de Wob. Voor zover eiser met zijn betoog een beroep heeft willen doen op schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, slaagt dit niet.
8. Ten slotte stelt eiser zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet op zijn bezwaar is gehoord.
8.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en mag van horen met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb slechts worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. De beslissing om die bepaling toe te passen dient te worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd.
8.2.
Zoals verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht, is afgezien van het horen van eiser tijdens de bezwaarprocedure, omdat de gegevens die eiser wenst te verkrijgen, niet bij verweerder aanwezig zijn en het bezwaar van eiser daarom niet kon leiden tot een andersluidend besluit. Omdat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar van eiser niet tot een andersluidend besluit zou leiden, heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond kunnen verklaren en was verweerder op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb dus niet gehouden om eiser in bezwaar te horen.
9. De beroepsgronden slagen niet. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 1, aanhef en onder a en b
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;
b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Artikel 3, eerste, tweede en vierde lid
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
4. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:2, eerste lid
Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Artikel 7:3, aanhef en onder b
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Artikel 7:10, eerste en derde lid
1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.