ECLI:NL:RBZWB:2021:6307

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_4359
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit op Wob-verzoeken met betrekking tot thermisch gereinigde grond en teerhoudend asfaltgranulaat

Op 10 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, een individu, beroep heeft ingesteld tegen de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Eiser had op 17 juli 2020 verzoeken ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie te verkrijgen over thermisch gereinigde grond (TGG) en teerhoudend asfaltgranulaat (TAG). De staatssecretaris heeft echter niet tijdig een besluit genomen op deze verzoeken, wat heeft geleid tot de rechtszaak. Eiser heeft de staatssecretaris in gebreke gesteld en beroep ingesteld op 12 oktober 2021, omdat er geen besluit was genomen binnen de gestelde termijn.

De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en vastgesteld dat de staatssecretaris niet binnen de door de rechtbank eerder gestelde termijn van vier weken een besluit had genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris een langere termijn nodig heeft om te beslissen op de Wob-verzoeken, gezien de omvang van de documenten die beoordeeld moesten worden. De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris uiterlijk op 31 januari 2022 een besluit moet nemen en heeft een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden, maar er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4359 WOB

uitspraak van 10 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat(de staatssecretaris), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 12 oktober 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris op zijn verzoeken van 17 juli 2020 om verstrekking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser heeft bij brieven van 17 juli 2020 bij (verschillende onderdelen van) het ministerie van Infrastructuur en waterstaat verzocht om verstrekking van stukken, over de periode van
1 januari 2010 tot en met 17 juli 2020, aangaande thermisch gereinigde grond (TGG) en/of teerhoudend asfaltgranulaat (TAG) (Wob-verzoeken).
Deze uitspraak betreft de Wob-verzoeken aan de staatssecretaris.
Bij brief van 21 mei 2021 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op de Wob-verzoeken. Op 12 oktober 2021 heeft hij beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op de Wob-verzoeken.
Eiser heeft de staatssecretaris eerder in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op de Wob-verzoeken. Omdat een besluit desondanks uitbleef heeft eiser op 7 oktober 2020 bij deze rechtbank daartegen beroepen ingesteld. De rechtbank heeft die beroepen op 5 januari 2021 gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken te beslissen op de Wob-verzoeken op verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,- (zaaknummers 20/8858 en 20/8859).
2.
Verweer
De staatssecretaris heeft gesteld dat de Wob-verzoeken naar verwachting ruim 1500 documenten betreffen en deze documenten uiterlijk op 28 februari 2021 openbaar zouden worden gemaakt. Deze datum is echter niet gehaald door de onderschatte omvang van het aantal documenten. Inmiddels is er, naar aanleiding van de parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag, rijksbrede verandering van beleid voor de toetsing van documenten die ook van toepassing is op de Wob-verzoeken. In het kader van meer transparantie worden persoonlijke beleidsopvattingen ruimhartiger openbaar gemaakt. Vanwege de nieuwe werkwijze zijn reeds beoordeelde documenten opnieuw beoordeeld en zijn een aantal documenten opnieuw voor zienswijze voorgelegd aan derde-belanghebbenden. Dat heeft extra tijd gekost.
Daarnaast is tijdens de nieuwe beoordeling gebleken dat de eerste inventarisatie onvolledig is geweest en tijdens de tweede inventarisatie, die in de zomer is gestart, dat het om een zeer groot aantal extra documenten gaat. Hierdoor heeft het inventariseren en beoordelen van de stukken ook veel tijd gekost. De staatssecretaris doet er alles aan om dat zo goed en snel mogelijk af te ronden en heeft een extern bureau ingeschakeld om daarbij behulpzaam te zijn.
De staatssecretaris stelt uiterlijk 31 januari 2022 te beslissen op de Wob-verzoeken.
3.
Oordeel van de rechtbank
3.1
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is, in een geval waarin de bestuursrechter een termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit, niet vereist dat nog een ingebrekestelling wordt gestuurd voordat beroep wordt ingesteld. [1]
3.2
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet binnen de door haar in de uitspraak van 5 januari 2021 gestelde termijn een besluit heeft genomen op de Wob-verzoeken van eiser. Eiser heeft de staatssecretaris (onverplicht) op 21 mei 2021 in gebreke gesteld.
3.3
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Ingevolge artikel 15b van de Wob bepaalt de rechtbank in geval van een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van deze wet of een beslissing op bezwaar tegen een dergelijk besluit waarbij nog geen besluit is bekendgemaakt, indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt.
3.4
De rechtbank ziet in dit geval, mede gelet op de toelichting van de staatssecretaris, aanleiding om hem een langere termijn dan de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde termijn van twee weken te geven om een besluit te nemen op eisers Wob-verzoeken. De rechtbank bepaalt daarom dat de staatssecretaris alsnog uiterlijk 31 januari 2022 dient te beslissen op die Wob-verzoeken.
De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat de staatssecretaris een dwangsom van € 250,- verschuldigd is voor elke dag waarmee deze termijn worden overschreden, met een maximum van € 37.500,-.
4.
Griffierecht en proceskosten
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de staatssecretaris aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding omdat niet gesteld noch gebleken is dat er sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de Wob-verzoeken van eiser van 17 juli 2020;
  • draagt de staatssecretaris op uiterlijk 31 januari 2022 een besluit op eisers Wob-verzoeken te nemen en te verzenden;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 250,- verbeurt voor elke
dag waarmee hij deze datum overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 10 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank.