ECLI:NL:RBROT:2023:1804

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
10/993082-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en nietigheid van dagvaarding in kansspelenzaak met betrekking tot verdachte rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte rechtspersoon, die werd beschuldigd van het aanbieden van kansspelen zonder vergunning, in strijd met de Wet op de kansspelen. De rechtbank heeft de dagvaarding voor het onderdeel 'opzettelijk voordeel trekken uit de omzet van de cash centers' ambtshalve nietig verklaard. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, dat inhield dat zij gelegenheid bood tot deelname aan kansspelen via een online platform. De rechtbank oordeelde dat de Cash Centers, die door de verdachte werden geëxploiteerd, niet als een onmisbare schakel konden worden aangemerkt voor de toegang tot de kansspelen, omdat er niet onomstotelijk kon worden vastgesteld dat deelname aan de kansspelen uitsluitend via deze Cash Centers mogelijk was. De rechtbank heeft daarbij ook de rol van de medeverdachten in de zaak in overweging genomen, en geconcludeerd dat de verdachte niet als medepleger van het geven van gelegenheid aan deelname aan kansspelen kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft verder overwogen dat de consument momenteel wordt overspoeld door reclames voor online kansspelen, wat niet lijkt te verenigen met de bescherming tegen gokverslaving die de wetgever beoogde. Gelet op de omstandigheden, waaronder de overschrijding van de redelijke termijn, heeft de rechtbank besloten geen straf of maatregel op te leggen aan de verdachte rechtspersoon.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/993082-18
Datum uitspraak: 2 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor economische strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon01] ,
gevestigd op het adres: [adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door: [medeverdachte01] , bestuurder,
raadsman mr. S.L.J. Janssen, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 september 2021, 31 januari 2023 en
2 februari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.J. Boswijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 120.000,-.

4..Geldigheid dagvaarding

4.1.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank heeft zich met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde, ambtshalve beraden op de vraag of de dagvaarding voldoet aan de eisen die in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan een dagvaarding worden gesteld.
4.2.
Beoordeling
Op grond van artikel 261 Sv behelst de dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding van tijd en plaats en van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.
De opgave van het feit moet duidelijk en begrijpelijk, niet innerlijk tegenstrijdig en voldoende feitelijk zijn, zodat het voor de verdachte, in combinatie met het onderliggende dossier, voldoende duidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen. Voor de rechtbank moet duidelijk en begrijpelijk zijn wat zij concreet ten aanzien van een verdachte te onderzoeken heeft.
De verdachte rechtspersoon wordt onder het hierboven genoemde feit verweten dat zij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen goed.
De bestanddelen ‘voordeel’, ‘opbrengst’ en ‘een door misdrijf verkregen goed’ zijn naar het oordeel van de rechtbank niet of onvoldoende feitelijk omschreven in de tenlastelegging. Ook in samenhang bezien met de inhoud van het procesdossier, is niet duidelijk waar deze bestanddelen op zien en wat de verdachte rechtspersoon concreet wordt verweten. De tenlastelegging is op dit punt dan ook onbegrijpelijk en voldoet daarmee niet aan de eisen die artikel 261 Sv stelt.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding zal daarom ten aanzien van dit onderdeel nietig worden verklaard.

5..Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunt verdediging
Het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met beginselen van een goede procesorde. Op grond van het Handhavingsprotocol tussen het openbaar ministerie en de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) had het strafrecht, als ultimum remedium, hier niet mogen worden ingezet. In dit geval had de Ksa eerst de verdachte rechtspersoon moeten waarschuwen toen het vermoeden ontstond dat de verdachte rechtspersoon mogelijk toch in strijd met de Wet op de kansspelen (hierna: Wok) handelde, omdat zij al in contact waren met elkaar, ofwel had zij bestuursrechtelijk moeten handhaven, zodat de gevolgen voor de verdachte rechtspersoon niet zo verstrekkend zouden zijn geweest.
De belangenafweging die het openbaar ministerie heeft gemaakt is dan ook onbegrijpelijk, mede omdat door het strafrechtelijk optreden derden disproportioneel hard zijn geraakt. Verder heeft het openbaar ministerie zich onvoldoende ingespannen om de voortgang van het onderzoek en de zaak bij de rechtbank erin te houden. De redelijke termijn is ernstig overschreden. Er is in deze zaak geen sprake van een redelijk handelende overheid. Dit levert een zodanige schending op van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, dat dit dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
5.2.
Beoordeling
5.2.1.
Juridisch kader
In art. 167, eerste lid, Sv is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een uitzonderlijk geval doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging (het verbod van willekeur). [1]
5.2.2.
Handhavingsprotocol
Het in de tenlastegelegde periode geldende Handhavingsprotocol tussen het openbaar ministerie en de Ksa van 9 december 2015 is opgesteld onder andere met het doel om hun onderlinge relatie bij de uitvoering en handhaving van de Wok vast te leggen en daarover transparantie te betrachten. In het handhavingsprotocol is hierover - voor zover van belang - opgenomen:
‘Overwegende dat(…)
d) er overtredingen van de Wok zijn die zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk kunnen worden gesanctioneerd; echter zullen overtredingen van de Wok primair bestuurlijk door de Ksa worden gehandhaafd. Het strafrecht dient als optimum remedium;
Artikel 2
De in dit handhavingsprotocol vermelde afspraken hebben betrekking op de samenwerking tussen de Ksa en het OM voor situaties waarin de Ksa over kan gaan tot bestuursrechtelijke handhaving en/of het OM strafvervolging kan instellen.
Artikel 3
Strafrechtelijke handhaving kan onder andere geboden zijn, indien:
a) er sprake is van recidive, en/of
b) het vermoeden bestaat dat er sprake is van samenloop met overtredingen dan wel misdrijven strafbaar gesteld in andere wetten dan de Wok, en/of
c) de bestuursrechtrechtelijke interventiemogelijkheden ontoereikend zijn om de geconstateerde overtreding op de gewenste wijze te sanctioneren.’
Artikel 4
Geconstateerde strafbare feiten uit of gerelateerd aan de Wok worden in beginsel door de Ksa bestuursrechtelijk afgedaan zonder dat deze overtredingen aan het OM worden voorgelegd, tenzij het vorige artikel van dit protocol van toepassing is.
(…)’
Uit het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat overtredingen van de Wok weliswaar in beginsel bestuursrechtelijk werden gehandhaafd, maar dat daartoe geenszins een verplichting bestond. Het strafrecht kan en mag blijkens het protocol worden ingezet als
optimumremedium, dus naast andere (rechts)middelen (NB: dus niet als ultimum remedium, zoals is betoogd door de verdediging). Het Handhavingsprotocol, noch een andere rechtsregel dwong de officier van justitie (of de Ksa) verder om eerst een waarschuwing aan de verdachte rechtspersoon te geven of om bestuursrechtelijk te handhaven. Het feit dat de verdachte rechtspersoon al enige tijd contact had met de Ksa of dat bestuursrechtelijke handhaving mogelijk minder verstrekkende consequenties voor de verdachte rechtspersoon met zich zou meebrengen, doet daar niet aan af. Bovendien is in deze zaak gedurende het onderzoek het vermoeden ontstaan dat de verdachte rechtspersoon en haar medeverdachten zich niet alleen schuldig maakten aan overtreding van de Wok maar ook aan andere strafbare feiten, te weten witwassen en valsheid in geschrift, zodat ook gelet op de artikelen 3 en 4 van het Handhavingsprotocol het openbaar ministerie uitdrukkelijk tot strafrechtelijke vervolging over kon gaan. Dat aan de verdachte rechtspersoon uiteindelijk laatstgenoemde strafbare feiten niet zijn tenlastegelegd doet daar niet aan af.
5.2.3.
Derden
Het verweer dat het openbaar ministerie een onbegrijpelijke belangafweging heeft gemaakt, omdat derden disproportioneel hard zouden zijn geraakt door het strafrechtelijk optreden, stuit reeds af op de Schutznorm: het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging strekt tot bescherming van de belangen van de verdachte rechtspersoon en niet tot de bescherming van de belangen van derden.
5.2.4.
Duur van de zaak
Overschrijding van de redelijke termijn kan overigens volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, ook niet in uitzonderlijke gevallen, maar moet worden gecompenseerd door strafvermindering. De rechtbank zal, wanneer zij toekomt aan straftoemeting, overschrijding van de redelijke termijn daarbij betrekken.
5.3.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ook wanneer de verweren in onderling verband en samenhang worden bezien, heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank kunnen besluiten tot strafrechtelijke handhaving en vervolging van de verdachte rechtspersoon. Er is geen sprake van een uitzonderlijk geval waarbij plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

6..Waardering van het bewijs

6.1.
Inleiding
6.1.1.
Vaststaande feiten
De medeverdachte [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) is lange tijd werkzaam geweest in de gokautomaten branche. De medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: [medeverdachte01] ) is nog steeds werkzaam in die branche. De ontwikkelingen op dit terrein volgend heeft [medeverdachte02] omstreeks 2015 samen met [medeverdachte01] een zogenoemd Cash Center ontwikkeld als betaalmogelijkheid voor online aanbieders van goederen of diensten. Eind 2016 zijn de eerste Cash Centers op de markt gebracht. De daarmee samenhangende activiteiten waaronder assemblage van de Cash Centers , exploitatie daarvan, de administratie en het onderhoud, hebben zij ondergebracht in diverse vennootschappen waarvan zij direct of indirect bestuurder zijn.
De verdachte rechtspersoon koopt de onderdelen van de Cash Centers in en draagt zorg voor de assemblage van de Cash Centers . Zij verkoopt de Cash Centers aan [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ), [bedrijf02] (hierna: [bedrijf02] ) en [bedrijf03] (hierna: [bedrijf03] ), die op hun beurt overeenkomsten sluiten met de eigenaren/uitbaters van winkels, horecagelegenheden en andere plekken waar de Cash Centers staan opgesteld, de zogenoemde opsteladressen. De backoffice en het administratiesysteem van de Cash Centers zijn ondergebracht in [bedrijf02] .
De Cash Center is een automaat uitgerust met twee beeldschermen. Het onderste beeldscherm heeft de functionaliteiten van een touchscreen, het bovenste beeldscherm is een standaardbeeldscherm zonder deze functie. De Cash Center is ook uitgerust met een biljet dispenser. De automaat accepteert briefgeld en laat de gebruiker krediet toevoegen aan een account. Het account, een virtuele portemonnee, biedt de mogelijkheid om financiële transacties tussen partijen mogelijk te maken. Met de Cash Center automaten kun je niet surfen op het internet of spellen beoefenen.
Door de gebruiker kan op een Cash Center een account worden aangemaakt met een willekeurig gekozen gebruikersnaam. Registratie van persoonsgegevens is niet nodig en wordt niet gecontroleerd, zodat de gebruiker anoniem blijft. Er is een limiet van € 1.950,- verbonden aan de inleg op een account, maar het is als gebruiker mogelijk om op hetzelfde Cash Center meerdere accounts aan te maken. Met de accountgegevens (enkel een inlognaam en wachtwoord) die op een Cash Center worden aangemaakt kan via een ander apparaat (bijvoorbeeld computer of telefoon) tevens worden ingelogd op de website [website01] . Wanneer daarmee wordt ingelogd op de website van [bedrijf04] , is het saldo op het Cash Center account van de gebruiker tevens zichtbaar op de website. Andere betaaldiensten die op de website van [bedrijf04] worden getoond, waaronder Mastercard, Visa, Neteller en Paysafe, zijn wanneer is ingelogd met de accountgegevens van een Cash Center , niet functioneel.
De Cash Centers staan opgesteld in onder andere winkels en horecagelegenheden in Nederland, Duitsland, Spanje en België.
Naast de Cash Center hebben [medeverdachte02] en [medeverdachte01] vanuit [bedrijf05] (hierna: [bedrijf05] ) een software pakket (Application programming interface (hierna: API)) laten ontwikkelen. Betaalplatformen die een betalingsmogelijkheid willen bieden voor de Cash Centers kunnen gebruik maken van die API. Door middel van de API hebben zij inzage in de bedragen die ten behoeve van hen in de Cash Centers worden gestort. Een van die aangesloten betaalplatformen is [bedrijf06] (hierna: [bedrijf06] ), het betaalplatform van de website van [bedrijf04] . Licentiehouder van deze website is [bedrijf04] , geregistreerd in Willemstad Curaçao. Op de website [website01] worden volgens de homepage diverse kansspelen aangeboden, waaronder: “sport bettings, live bettings, casino games en virtual games”.
6.1.2.
Juridisch kader (geldend van 1 april 2012 tot 1 april 2021)
Ingevolge artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok,
is het verboden om zonder vergunning gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend.
Volgens het bepaalde onder b van dit artikellid is het eveneens verboden om de deelneming hetzij aan een onder a bedoelde gelegenheid, gegeven zonder vergunning ingevolge deze wet, hetzij aan een overeenkomstige gelegenheid, gegeven buiten het Rijk in Europa, te bevorderen of daartoe voor openbaarmaking of verspreiding bestemde stukken in voorraad te hebben.
Uit jurisprudentie [2] volgt dat aan het begrip “gelegenheid geven” een ruime uitleg gegeven dient te worden. Daaronder dient mede te worden begrepen de situatie waarin via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website de toegang tot kansspelen wordt geboden aan potentiële deelnemers in Nederland en dezen via hun computer rechtstreeks aan het spel kunnen deelnemen, dat wil zeggen zonder dat andere handelingen zijn vereist dan die op de computer kunnen worden verricht.
Een vergunning voor het via internet aanbieden van kansspelen op de Nederlandse
markt kon ten tijde van het tenlastegelegde niet worden verleend. Deze mogelijkheid is pas gecreëerd bij de wetswijziging van de Wok per 1 april 2021.
6.1.3.
Toerekenbaarheid van de gedragingen
De steller van de tenlastelegging heeft ervoor gekozen om de verdachte rechtspersoon aan te merken als pleger van de verweten gedragingen.
Het zijn evenwel [medeverdachte02] en [medeverdachte01] die feitelijk de te beoordelen gedragingen hebben verricht.
Niet heeft ter discussie gestaan dat de door [medeverdachte02] en [medeverdachte01] verrichte gedragingen zijn toe te rekenen aan de aan hen te relateren rechtspersonen gelet op hun positie en de aard van de gedragingen. Verder wordt hiervoor verwezen naar de bewijsmiddelen.
6.2.
Bewijswaardering
6.2.1.
Primair ten laste gelegde
De verdachte rechtspersoon wordt kort gezegd verweten dat hij in de periode van januari 2017 tot en met maart 2019, samen met anderen, zonder vergunning gelegenheid heeft geboden tot het deelnemen aan kansspelen op de website [website01] .
6.2.1.1.
Standpunt officier van justitie
Door de Ksa is vastgesteld dat het openen van een account op de website van [bedrijf04] in Nederland alleen mogelijk was met een account aangemaakt op een Cash Center . Ook het storten van geld op dit account kon uitsluitend via een Cash Center . De andere op de website aangegeven betaalopties werkten niet (vanuit Nederland). Het op de Cash Centers gestorte geld kon worden gebruikt voor het aanbod van weddenschappen op die website, en het saldo (inclusief eventuele gokwinsten) van het op een Cash Center aangemaakt account kon uitsluitend met behulp van dat Cash Center worden geïnd. Alleen al op basis van deze vaststelling kan worden geconcludeerd dat de Cash Center een onmisbare schakel is voor het illegaal kunnen aanbieden van de goksite [website01] in Nederland.
Bovendien is sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [medeverdachte02] en [medeverdachte01] enerzijds en [bedrijf04] en [bedrijf06] anderzijds. [bedrijf05] was eigenaar van de API die de verbinding mogelijk maakte tussen de Cash Centers en de website van [bedrijf04] . [medeverdachte02] beschikte over accounts voor toegang van de backoffice van [bedrijf04] . Tevens konden [medeverdachte02] en [medeverdachte01] de toegang tot de website van [bedrijf04] afsluiten of toestaan. Uit diverse e-mail correspondentie blijkt dat [medeverdachte02] betrokken was bij de afhandeling van klachten die door klanten zijn ingediend bij de klantenservice afdeling van [website01] . Ook de verdeling van de gokwinst waarbij [bedrijf06] uiteindelijk slechts 15 % provisie ontvangt past niet bij het beeld van enkel een betaaldienstverlener, evenals het feit dat door [medeverdachte02] en [medeverdachte01] bij uitbaters van de opsteladressen reclame werd gemaakt voor [bedrijf04] . Alles overziend worden de gokactiviteiten feitelijk volledig door [medeverdachte02] en [medeverdachte01] geëxploiteerd waarbij zij ook volledig controle over de geldstroom hadden.
6.2.1.2.
Beoordeling
Ten aanzien van de werking van de Cash Centers en de toegang tot de website [website01] zijn door de Ksa diverse onderzoeken gedaan waarvan processen-verbaal zijn opgemaakt. Daaruit volgt - en dat staat ook niet ter discussie - dat wanneer op de website [website01] wordt ingelogd met een Cash Center account de andere op de website van [bedrijf04] aangegeven betaalopties niet functioneel zijn en ook registratie niet meer mogelijk is. Terugkerende conclusie in de diverse processen-verbaal is verder, dat het slechts mogelijk is om deel te nemen aan een op de website van [bedrijf04] geboden kansspel, wanneer de speler beschikt over een account op een Cash Center .
Deze conclusie is door de verdediging uitdrukkelijk bestreden. Ook de rechtbank is van oordeel dat op grond van het door de Ksa verrichte onderzoek de stelling van de verdediging, dat ook zonder een Cash Center vanuit Nederland een account kon worden aangemaakt en gebruikt op [website01] en er geld kon worden ingelegd via andere betaaldiensten, niet onomstotelijk wordt weerlegd. Niet kan worden uitgesloten dat bij het door de Ksa verrichte onderzoek naar de website van [bedrijf04] , deze website steeds is benaderd via een account aangemaakt op een Cash Center . Dit volgt in ieder geval uit de verklaringen van de toezichthouders van de Ksa, [naam01] , [naam02] , [naam03] en [naam04] , afgelegd bij de rechter-commissaris naar aanleiding van de door hen opgestelde processen-verbaal van onderzoek.
Alleen het onderzoek naar de website [website01] zoals neergelegd in het proces-verbaal KSA 09-1 lijkt te zijn aangevangen zonder gebruikmaking van een Cash Center account, maar dit proces-verbaal laat ruimte voor een andere uitleg. De getuige [getuige01] , opsteller van dit proces-verbaal, is bij de behandeling ter zitting op 31 januari 2023 hierover bevraagd. Gelet op zijn gebruikelijke werkwijze en de manier waarop hij zijn verslaglegging heeft ingericht, gaat hij er vanuit dat hij de website rechtstreeks heeft benaderd. Mede echter door het tijdsverloop kan hij niet met zekerheid uitsluiten dat hij daarbij toch gebruik heeft gemaakt van een account op een Cash Center .
Kort gezegd: er kan niet zonder twijfel worden vastgesteld dat de Cash Centers een onlosmakelijk onderdeel zijn van de website van [bedrijf04] . Het naar de website [website01] door de Ksa verrichte onderzoek is daarvoor ontoereikend en niet sluitend. De rechtbank kan niet uitsluiten dat er, vanuit Nederland, ook zonder een Cash Center een account kon worden aangemaakt op de website [website01] en daarop geld ingelegd kon worden met de andere op die website genoemde betaaldiensten.
De Cash Centers zijn wel ingericht als
eenbetaalmogelijkheid voor de website [website01] . Binnen die context is er ook sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [medeverdachte02] , [medeverdachte01] en [bedrijf04] en [bedrijf06] . Vanuit [bedrijf05] is de door [medeverdachte02] en [medeverdachte01] ontwikkelde API ter beschikking gesteld aan [bedrijf06] , er zijn afspraken gemaakt over uitbetaling, verdeling van de gokwinsten en het voeren van de administratie. Niet kan echter worden vastgesteld dat die samenwerking ook betrekking had op het kansspel aanbod op de website [website01] . Niet gebleken is dat [medeverdachte02] en [medeverdachte01] enige zeggenschap hadden over het aanbod of de inrichting van de kansspelen zoals die op de website van [bedrijf04] werden aangeboden. De verdachte rechtspersoon is dan ook niet aan te merken als medepleger van het geven van gelegenheid aan het deelnemen aan een kansspel.
6.2.1.3.
Conclusie
De verdachte rechtspersoon zal daarom worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
6.2.2.
Meer subsidiair ten laste gelegde
De verdachte rechtspersoon wordt tevens verweten dat zij in eerdergenoemde periode, samen met anderen, heeft bevorderd het zonder vergunning gelegenheid bieden tot het deelnemen aan kansspelen op de website [website01] .
6.2.2.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is in dit kader, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van de Wok en de zogenoemde Curo uitspraak van de Raad van State [3] bepleit dat het enkel aanbieden van een betaaldienst ten behoeve van kansspelen niet is aan te merken als het (actief) bevorderen van deelname aan kansspelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wok. Omdat de Cash Centers gegeven hun werking en inrichting niet meer bieden dan een betaalfaciliteit zoals bijvoorbeeld ook iDEAL of Visa, dient vrijspraak te volgen.
6.2.2.2.
Beoordeling
De rechtbank volgt dit standpunt niet omdat zij van oordeel is dat de door [medeverdachte02] en [medeverdachte01] met de Cash Centers geboden dienst, verder strekte dan het enkel zijn van een betaaldienst.
De Cash Centers boden niet slechts een betaalmogelijkheid op de website van [bedrijf04] . De Cash Centers boden, nadat daarop een account was aangemaakt, met diezelfde account gegevens tevens de mogelijkheid om in te loggen op [website01] . Registratie op de website [website01] was in dat geval niet meer nodig. Daar komt bij dat een account op de Cash Centers anoniem kon worden aangemaakt en via dat account dus ook anoniem kon worden deelgenomen aan de op de website van [bedrijf04] aangeboden kansspelen. Door anonimiteit te bieden en de mogelijkheid van contant geld inleg, verlaagden de Cash Centers de drempel om te gokken. Bovendien werd hiermee tevens voor minderjarigen de mogelijkheid gecreëerd om te gokken. Daarnaast blijkt uit door getuigen afgelegde verklaringen dat, hoewel er op de Cash Centers zelf geen reclame uitingen te zien waren, [medeverdachte02] en [medeverdachte01] de uitbaters van de locaties waar de Cash Centers waren opgesteld wél nadrukkelijk hebben gewezen op de mogelijkheid om via de Cash Centers te gokken op de website [website01] , aan hen de [bedrijf04] app hebben verstrekt en hen hebben gevraagd om mond tot mond reclame te maken voor het gokken op [website01] met een Cash Centers account.
Door deze bijkomende functionaliteiten van de Cash Centers en de aanvullende mondelinge promotie door [medeverdachte02] en [medeverdachte01] van de mogelijkheid van deelname aan kansspelen op de website van [bedrijf04] , is er geen sprake meer van het enkel aanbieden van een betaaldienst, maar is er sprake van een actieve vorm van bevorderen van de deelname aan een kansspel.
Het verweer wordt verworpen.
Ten slotte is door de verdediging nog aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen omdat de verdachte rechtspersoon uitsluitend de hardware van de Cash Centers heeft gebouwd en geleverd aan andere rechtspersonen. Dit deed zij al vóórdat er contacten waren met [bedrijf04] en van enige betrokkenheid bij gokken vanuit de verdachte rechtspersoon is niet kunnen blijken. Ook met de afhandeling van geld in welke vorm dan ook heeft de verdachte rechtspersoon geen enkele bemoeienis gehad.
Dit verweer wordt door de rechtbank verworpen onder verwijzing naar hetgeen zij hiervoor onder
6.1.1heeft overwogen. De door [medeverdachte02] en [medeverdachte01] ontplooide activiteiten met betrekking tot Cash Centers , zijn door hen ondergebracht in verschillende rechtspersonen, waaronder de verdachte rechtspersoon, waar assemblage van de Cash Centers plaatsvond. De bouw van de Cash Center is een onmisbare schakel binnen het geheel en dusdanig nauw verweven met de overige door [medeverdachte02] en [medeverdachte01] ontplooide activiteiten, dat de activiteiten van de verdachte rechtspersoon niet afzonderlijk dienen te worden beschouwd.
6.2.2.3.
Conclusie
Op grond van het voorgaande in samenhang met de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de aan het vonnis gehechte bijlage II, is het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
6.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
meer subsidiair:
[verdachte rechtspersoon01]
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 28 maart 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen [bedrijf03] en [bedrijf05] en [bedrijf01] en [bedrijf04] en [bedrijf06] en [bedrijf02] en/ [medeverdachte01] en [medeverdachte02] ), de deelneming heeft bevorderd aan een gelegenheid om mede te dingen naar prijzen en/of premies, waarbij de aanwijzing der winnaar geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemer(s) telkens in het algemeen geen overwegende invloed kon(den) uitoefenen, te weten het online gokken op sportwedstrijden via de website [website01] , hebbende zij, [verdachte rechtspersoon01] , en haar mededaders, door middel van het plaatsen van Cash Centers met anonieme accounts voor gebruikers, spelers voor genoemde weddenschappen op sportwedstrijden via internet geworven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte rechtspersoon moet ook daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
(meer subsidiair)
medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 1, eerste lid onder b van de Wet op de kansspelen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

8..Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

8.1.
Standpunt verdediging
Er is sprake van afwezigheid van alle schuld, omdat [medeverdachte02] en [medeverdachte01] verontschuldigbaar hebben gedwaald over het recht. Zij leverden immers dezelfde betaaldienst als andere betaaldienstverleners, terwijl die hiervoor nooit zijn vervolgd. Zij waren daarnaast op de hoogte van de geldende Curo-uitspraak van de RvS en van het toen lopende wetgevingstraject, waaruit volgde dat betaaldiensten na inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand pas onder de Wok zouden vallen. Verder hebben [medeverdachte02] en [medeverdachte01] contact gezocht met de belastingdienst en de Ksa en hebben zij tekst en uitleg gegeven over de werking van de Cash Center . Zowel [medeverdachte02] en [medeverdachte01] als de uitbaters zijn (door de Ksa) nooit gewezen op mogelijke overtreding van de Wok door het gebruik van de Cash Centers . Gelet hierop hebben [medeverdachte02] en [medeverdachte01] zich voldoende ingespannen om aan hun onderzoeksplicht te voldoen en mochten zij in de overtuiging verkeren dat zij de wet niet overtraden. De verdachte rechtspersoon dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8.2.
Beoordeling
8.2.1.
Juridisch kaderVoor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde is vereist dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde dat zijn gedraging geoorloofd was [4] . Daarvan kan sprake zijn indien de verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. [5]
8.2.2.
Verontschuldigbare onbewustheid?Vooropgesteld wordt dat [medeverdachte02] en [medeverdachte01] niet enkel betaaldienstverlener waren, zoals is overwogen onder
6.2.7.De verwijzing naar het wetgevingstraject, wat daar verder ook van zij, en de vergelijking met andere betaaldienstverleners waaronder Curo, gaan reeds om die reden niet op. Daar komt bij dat de Curo-uitspraak door de RvS dateert van december 2017 en dus nog niet was gedaan toen [medeverdachte02] en [medeverdachte01] eind 2016 begonnen met de exploitatie van de Cash Centers . Op dat moment gold nota bene nog de uitspraak van de rechtbank, waarin was geoordeeld dat Curo als betaaldienstverlener
welde Wok had overtreden. [6]
Daarnaast overweegt de rechtbank dat de gokindustrie is onderworpen aan zeer strenge regelgeving waarmee [medeverdachte02] en [medeverdachte01] bekend verondersteld mochten worden gezien hun achtergrond. Desondanks hebben zij met de exploitatie van de Cash Centers , bewust de grenzen van de wet opgezocht. Het was onder die omstandigheden niet aan de Ksa om te wijzen op mogelijke overtreding van de Wok, maar aan [medeverdachte02] en [medeverdachte01] om voorafgaand aan de exploitatie deskundig advies in te winnen omtrent de juridische toelaatbaarheid van hun handelen. Dit hebben zij nagelaten. Het contact dat [medeverdachte02] en [medeverdachte01] hadden met de belastingdienst zag namelijk enkel op fiscale aspecten van de bedrijfsvoering en het contact met de Ksa vond niet plaats vóór de exploitatie, maar pas een jaar daarna. [medeverdachte02] en [medeverdachte01] hebben toen bovendien enkel een algemene uitleg gegeven over de werking van de Cash Centers , zonder vermelding van de specifieke functionaliteit van het Cash Center account in relatie tot de toegang op de website van [bedrijf04] .
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat voor zover er al sprake was van onbewustheid bij [medeverdachte02] en [medeverdachte01] ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de aan de verdachte rechtspersoon verweten gedraging, deze onbewustheid niet verontschuldigbaar was.
8.3.
Conclusie
Het beroep op afwezigheid van alle schuld slaagt niet. Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit.
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

9..Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
In het kader van de strafmaat wordt gekeken naar de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de omstandigheden aangaande de verdachte rechtspersoon. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Ernst van de feiten
De verdachte rechtspersoon heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan overtredingen van de Wok. Wetende dat het verboden was om de deelneming aan online kansspelen te bevorderen hebben [medeverdachte02] en [medeverdachte01] bewust de mazen van de wet opgezocht met als doel om financieel mee te profiteren van het illegale online gokken. Dat [medeverdachte02] en [medeverdachte01] naar eigen zeggen dachten binnen de grenzen van de wet te zijn gebleven doet daar niet aan af, omdat zij zich nooit van gedegen en professioneel advies hebben laten voorzien of de constructie, zoals zij voor ogen hadden, wel was toegestaan. Evenmin hebben zij bijvoorbeeld hun bedrijfsmodel vooraf aan de Ksa voorgelegd met het verzoek om een opinie omtrent de legaliteit daarvan. Zij hebben enkel een eigen inschatting van de legaliteit van hun bedrijfsmodel gemaakt die, zo blijkt, onjuist was. Met hun Cash Centers hebben de verdachte rechtspersoon en haar medeverdachten het illegale online gokken bevorderd door het gokken laagdrempeliger te maken, door anonimiteit te bieden en feitelijk de mogelijkheid van contante inleg. Hiervoor maakten de verdachte rechtspersoon en haar medeverdachten ook promotie. Dit alles voor eigen financieel gewin.
De rechtbank merkt tegelijkertijd op dat online gokken inmiddels - onder voorwaarden - niet meer verboden is en met de verdediging en de officier van justitie stelt zij vast dat de consument heden ten dage wordt overspoeld door een golf aan reclames daarvoor. Dit lijkt zich nadrukkelijk niet te verenigen met de bedoeling van de wetgever om bescherming en waarborg te bieden tegen gokverslaving. Het plaatst ook de ernst van het bewezenverklaarde feit in een ander perspectief. Dat neemt echter niet weg dat tijdens het begaan van de feiten online gokken wel verboden was en dat [medeverdachte02] en [medeverdachte01] om een flinke graankorrel van het verdienmodel van online gokken mee te kunnen pikken, daarvoor de wet hebben overtreden. Overigens zou ook de nieuwe wetgeving geen soelaas hebben geboden voor de bedrijfsconstructie die [medeverdachte02] en [medeverdachte01] hanteerden, zo hebben zij zelf ook toegegeven op de terechtzitting.
Samenvattend: het genoemde feit is ernstig en daarvoor dient in beginsel straf te volgen, maar bij het bepalen daarvan wordt in strafmatigende zin rekening gehouden met de huidige stand van zaken omtrent online gokken.
9.3.
Omstandigheden van de rechtspersoon
De verdachte rechtspersoon heeft geen documentatie, daar houdt de rechtbank rekening mee.
9.4.
Overschrijding redelijke termijn
Er wordt rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn die volgt uit artikel 6 van het EVRM. Op 28 augustus 2018 heeft er een strafrechtelijke doorzoeking plaatsgevonden van de woningen van [medeverdachte01] en [medeverdachte02] en de panden van [bedrijf03] en [bedrijf05] . De redelijke termijn is daarmee dan ook op 28 augustus 2018 aangevangen. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bepaalde bijzondere omstandigheden. Nu de rechtbank van dergelijke bijzondere omstandigheden niet is gebleken en er heden, 2 maart 2023, vonnis wordt gewezen, stelt zij vast dat de redelijke termijn met twee en een half jaar is overschreden. Weliswaar is er sprake geweest van onderzoekswensen aan de zijde van de verdediging, maar voor het overgrote deel kan de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdediging worden verweten.
9.5.
Conclusie
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de overige genoemde omstandigheden, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het feit dat de bestuurder ook gestraft worden voor de strafbare feiten, ziet de rechtbank geen aanleiding meer om een (voorwaardelijke) geldboete op te leggen aan de verdachte rechtspersoon.
De rechtbank merkt daarbij op dat de officier van justitie bij zijn strafeis de geëiste geldboete ook nadrukkelijk heeft gekoppeld aan het conservatoir beslag op vermogen van de verdachte rechtspersoon en heeft aangegeven dat – naar aanleiding van de opgelegde boete – gekeken zal worden of de ontneming dan nog opportuun is. De rechtbank ziet hierin een verkapte (gedeeltelijke) ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Om dat te bereiken dient het Openbaar Ministerie een andere weg te volgen (lees: die van de reeds aangekondigde ontneming) met de daarbij behorende waarborgen voor de verdediging.
Alles afwegende acht de rechtbank het raadzaam te bepalen, dat aan de verdachte rechtspersoon geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft het subsidiair ten laste gelegde;
verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het meer subsidiair ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. L. Daum en E. IJspeerd, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Aagaard en H.P. Eekhout, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 2 maart 2023.
De griffier mr. K. Aagaard is buiten staat die vonnis mede te ondertekenen.

12.. Bijlage I

Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat
[verdachte rechtspersoon01]
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 28 maart 2019
te Rotterdam en/of Enschede, in ieder geval in Nederland, en/of op Curaçao
en/of op Malta en/of in Duitsland tezamen en in vereniging met anderen ( [bedrijf03] en/of [bedrijf05] en/of [bedrijf01] en/of [bedrijf04] en/of [bedrijf06] en/of [bedrijf02] en/of [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] ), althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk bedrijfsmatig gelegenheid heeft gegeven door middel van enig(e) (kans)spel(en) -op een of meer website(s) te weten [website01] -, (telkens) mede te dingen naar prijzen en/of premies, waarbij de aanwijzing der winnaar geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemer(s) (telkens) in het algemeen geen overwegende invloed kon(den) uitoefenen, terwijl daarvoor (telkens) geen vergunning ingevolge de Wet op de
kansspelen was verleend;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[verdachte rechtspersoon01]
in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 28 maart 2019 te Rotterdam en/of Enschede, in ieder geval in Nederland, en/of op Curaçao en/of op Malta en/of in Duitsland
tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal
(telkens) opzettelijk uit de opbrengst van (een) door misdrijf verkregen goed(eren) voordeel heeft getrokken, immers heeft/hebben zij, [verdachte rechtspersoon01] en/of haar mededader(s)
(telkens) geldbedragen, althans een gedeelte van de omzet, uit Cash Centers (tot een totaal van 347.090 [2-OPV, p. 8]) in ontvangst genomen op bankrekening(en) ten name van [verdachte rechtspersoon01] en/of contante (geld)bedragen, althans een groot geldbedrag, op voornoemde bankrekening(en) gestort en/of heeft gestort en /of hebben laten storten, zijnde deze betalingen en/of stortingen afkomstig van ingelegde gelden voor illegale kansspelen via [website01] ;
meer subsidiair
[verdachte rechtspersoon01]
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 28 maart 2019 te Rotterdam en/of Enschede, in ieder geval in Nederland, en/of op Curaçao en/of op Malta en/of in Duitsland tezamen en in vereniging met anderen ( [bedrijf03] en/of [bedrijf05] en/of [bedrijf01] en/of [bedrijf04] en/of [bedrijf06] en/of [bedrijf02] en/of [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] ), althans alleen
(telkens) de deelneming heeft bevorderd aan een gelegenheid om mede te dingen naar prijzen en/of premies, waarbij de aanwijzing der winnaar geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemer(s) (telkens) in het algemeen geen overwegende invloed kon(den) uitoefenen, te weten het online gokken op sportwedstrijden via de website [website01] , hebbende zij, [verdachte rechtspersoon01] , en/of haar mededaders, door middel van het plaatsen van Cash Centers (API's) met anonieme accounts voor gebruikers, spelers voor genoemde weddenschappen op sportwedstrijden via internet geworven.

Voetnoten

1.HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280
2.zie: HR 13 juni 2008 LJN BC8970
3.
4.HR 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1490
5.HR 22 augustus 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX5738
6.Rb Oost-Brabant 18 november 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:6400