In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 februari 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] in Rotterdam, vastgesteld op € 425.000,- per 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, betwistte deze waardevaststelling en stelde dat de waarde ten hoogste € 367.000,- zou moeten zijn. Hij voerde aan dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase geen relevante stukken had verstrekt, zoals een waardeberekening en bouwtekeningen, en dat de indexering van de verkoopcijfers niet inzichtelijk was gemaakt.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar geen verplichtingen had geschonden met betrekking tot het toezenden van stukken. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de waardebepaling door middel van een taxatieverslag en dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de heffingsambtenaar de waarde had bepaald aan de hand van vergelijkingsobjecten die goed vergelijkbaar waren met de woning van eiser.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog waren vastgesteld. Eiser kreeg geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.