ECLI:NL:RBROT:2023:11568

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
AWB-23_3532
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met betrekking tot schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening van haar uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 mei 2021 tot en met 30 april 2022 en de terugvordering van € 1.308,42 over de periode van 1 september 2021 tot en met 31 december 2021. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de uitkering herzien en een bedrag van € 5.065,23 netto teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de terugvordering is vastgesteld op € 1.308,42.

De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 behandeld, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar wel schriftelijk op vragen van de rechtbank heeft gereageerd. De rechtbank oordeelt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door bijschrijvingen van haar kostendelende inwonende zoons niet te melden. Deze bijschrijvingen zijn door het college als inkomsten aangemerkt, wat heeft geleid tot een te hoog bedrag aan bijstand. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de bijdragen van haar zoons gebruikte voor vaste lasten, maar de rechtbank oordeelt dat zij had moeten melden dat deze bijschrijvingen plaatsvonden.

De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden de herziening en terugvordering heeft doorgevoerd, maar dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de kosten die eiseres heeft gemaakt voor haar zoons. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vermindert het terugvorderingsbedrag tot € 985,92. Tevens wordt het college opgedragen het griffierecht aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening van de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 1 mei 2021 tot en met 30 april 2022 en de terugvordering van € 1.308,42 over de periode 1 september 2021 tot en met 31 december 2021.
1.2.
Met het besluit van 28 september 2022 (primair besluit 1) heeft het college de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) herzien over de periode van 1 mei 2021 tot en met 30 april 2022 en € 5.065,23 (netto) van haar teruggevorderd.
1.3.
Met het besluit van 1 januari 2023 (primair besluit 2) heeft het college de terugvordering verhoogd met € 141,13 aan over 2022 afgedragen belasting en premies (loonheffing). De bruto terugvordering is vastgesteld op € 5.206,36.
1.4.
Met het besluit van 2 mei 2023 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 1 gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de periode van de terugvordering wordt vastgesteld van 1 september 2021 tot en met 31 december 2021 en de hoogte van de netto vordering vastgesteld op € 1.308,42. Voor het overige blijft primair besluit 1 in stand. Primair besluit 2 is komen te vervallen.
1.5.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college deelgenomen. Eiseres is met bericht van verhindering niet verschenen.
1.7.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen enkele vragen van de rechtbank te beantwoorden. Op 22 september 2023 heeft eiseres de vragen van de rechtbank schriftelijk beantwoord. Bij brief van 3 november 2023 heeft het college gereageerd op de antwoorden van eiseres. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. Eiseres ontvangt sinds 6 april 2017 een bijstandsuitkering naar de
kostendelersnorm voor een driepersoonshuishouden. Eiseres woont samen met haar twee meerderjarige zoons, [naam 2] en [naam 3] . In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering van eiseres is haar verzocht om de afschriften van al haar bankrekeningen over te leggen over de periode 1 februari 2022 tot en met 30 april 2022 en over de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 januari 2022.
3. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat in de periode van 1 september 2021 tot en met 31 december 2021 te veel bijschrijvingen op haar bankrekening heeft ontvangen van haar kostendelende inwonende zoons. Eiseres heeft haar inlichtingenplicht geschonden door deze bijschrijvingen niet te melden. De stortingen en bijschrijvingen op de bankrekeningen zijn door het college als inkomsten aangemerkt. Eiseres kon het ontvangen geld immers gebruiken voor haar levensonderhoud. Er zijn geen dringende redenen om van de terugvordering af te zien
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij in de problemen zou komen als zij geen extra bijdragen aan haar thuiswonende zoons zou vragen. Eiseres stelt dat zij de bijdragen van de zoons besteedde voor de vaste lasten en andere kosten die zij voor haar zoons maakte.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. Een besluit tot herziening dan wel intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstand verlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening dan wel intrekking is voldaan, in beginsel op het bijstand verlenend orgaan rust
.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw beschouwd (bijvoorbeeld de uitspraken van 22 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:321) en van 19 februari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:644). Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. Voorts worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt - als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 14 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1705). Ook eenmalig ontvangen betalingen kunnen als inkomen worden aangemerkt. Bij kasstortingen is sprake van contante bedragen waarvan de herkomst en daarmee de inkomensbron in beginsel onduidelijk is. Indien het bedrag van de kasstorting kan worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud, moet het bedrag daarom in beginsel worden aangemerkt als inkomen. Het ligt dan op de weg van de betrokkene om aannemelijk te maken dat geen sprake is van inkomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1055).
8. De rechtbank is van oordeel dat het voor eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de contante stortingen en de bijschrijvingen van haar zoons op haar bankrekeningen, voor zover die de kostendelersnorm overschrijden, gegevens zijn die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand en dat eiseres daarvan dus melding had moeten maken. De rechtbank is van oordeel dat eiseres de op haar rustende wettelijke inlichtingenplicht heeft geschonden.
9. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor herziening dan wel intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre eiseres verkeert in bijstand behoevende omstandigheden. Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Eiseres is hierin niet geslaagd.
10. Nu de betreffende stortingen en bijschrijvingen een terugkerend karakter hebben, door eiseres konden worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover zij een beroep op bijstand deed, heeft het college deze op goede gronden aangemerkt als inkomsten in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Pw over de maanden waarin de stortingen en bijschrijvingen hebben plaatsgevonden. Als gevolg daarvan heeft eiseres vanaf 1 september 2021 een te hoog bedrag aan bijstand ontvangen en is het college op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw verplicht het besluit tot toekenning van de bijstandsuitkering van eiseres vanaf die datum te herzien. Eveneens is het college op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw verplicht de kosten van bijstand die door de schending van de inlichtingenplicht te veel zijn ontvangen, terug te vorderen.
11. Het college heeft op basis van de door eiseres in bezwaar overgelegde bankafschriften het recht op bijstand van eiseres vastgesteld. Daartoe heeft het college over de maanden september tot en met december 2021 de werkelijke bijdrage van de zoons verminderd met de redelijke bijdrage voor kostendeling. De uitkomst heeft het college vervolgens verminderd met uit de bankafschriften van eiseres gebleken uitgaven voor de kinderen. Het resultaat van die berekening beschouwt het college als teveel ontvangen middelen. Het college heeft toegelicht dat naast de vaste lasten ook rekening is gehouden met de boodschappen en andere uitgaven die te herleiden waren naar de inwonende zonen. Eiseres heeft op de vragen van de rechtbank naar aanleiding van uit de bankafschriften blijkende betalingen voor thuisbezorgmaaltijden schriftelijk verklaard dat zij deze maaltijden voor haar zoons heeft betaald en dat zij altijd voor zichzelf kookt. Het college heeft dit niet (gemotiveerd) bestreden. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat eiseres de kosten voor thuisbezorgmaaltijden ten bedrage van in totaal € 322,50 ten behoeve van de inwonende zoons heeft gemaakt. Het college had hiermee in de berekening van het terug te vorderen bedrag rekening moeten houden. In zoverre is het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd en is het beroep gegrond.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres deels gelijk krijgt. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, door het ten behoeve van de inwonende zoons bestede bedrag van € 322,50 op het terugvorderingsbedrag van € 1.308,42 in mindering te brengen, zodat van eiseres in totaal een bedrag van € 985,92 wordt teruggevorderd.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft het bedrag van de terugvordering en vermindert dit bedrag tot € 985,92;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Pw heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 19a, eerste lid, onder a, van de Pw wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 21 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet de echtgenoot van de belanghebbende is.
Artikel 31, eerste lid, eerste volzin, van de Pw bepaalt dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Pw wordt onder inkomen verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als
bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Pw, voor zover van belang, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
Op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, voor zover hier van belang, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
Op grond van het achtste lid van dit artikel kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.