ECLI:NL:RBROT:2023:10346

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
ROT 23/1558
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering. Verweerder heeft met het primaire besluit van 14 juli 2022 bepaald dat eiseres € 15.890,54 moet terugbetalen, omdat zij te veel toeslag bovenop haar WAO-uitkering heeft ontvangen. Met het bestreden besluit van 24 januari 2023 is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiseres ontvangt sinds 14 januari 2014 een toeslag bovenop haar WAO-uitkering. Bij besluit van 18 februari 2022 heeft verweerder bepaald dat deze toeslag vanaf 27 oktober 2014 lager wordt. Eiseres heeft betoogd dat zij op 23 oktober 2014 heeft doorgegeven dat zij is verhuisd en niet meer samenwoont. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder op de hoogte was van haar gewijzigde leefsituatie. De rechtbank concludeert dat de terugvordering van de te veel betaalde toeslag terecht is, omdat eiseres niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht.

De rechtbank overweegt verder dat er geen dringende redenen zijn om af te zien van de terugvordering. De financiële situatie van eiseres en haar psychische klachten zijn niet voldoende onderbouwd om als dringende reden te worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1558

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. L.J. Witvliet),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een terugvordering. Verweerder heeft met het primaire besluit van 14 juli 2022 bepaald dat eiseres € 15.890,54 moet terugbetalen, omdat zij te veel toeslag bovenop haar WAO [1] -uitkering heeft ontvangen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 24 januari 2023 is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, [persoon A] (inkomensbeheerder voor eiseres) en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt sinds 14 januari 2014 een toeslag bovenop haar WAO-uitkering. Bij besluit van 18 februari 2022 heeft verweerder bepaald dat deze toeslag vanaf 27 oktober 2014 lager wordt. Bij brief van 24 maart 2022 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij over de periode van 27 oktober 2014 tot en met 28 februari 2022 te veel toeslag heeft ontvangen, omdat zij een verandering in haar leefsituatie vanaf 27 oktober 2014 niet heeft doorgegeven. Eiseres was ongehuwd samenwonend en vanaf 27 oktober 2014 ongehuwd alleenstaand. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen en € 15.890,54 teruggevorderd. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Het beroep van eiseres

3. In beroep voert eiseres aan dat zij in oktober 2014 haar huurovereenkomst heeft opgezegd en op 23 oktober 2014 is verhuisd naar het adres [adres] in Rotterdam. Haar ex-partner is ook uit de woning vertrokken, omdat de relatie was beëindigd en ergens anders is gaan wonen. Eiseres betoogt dat zij op 23 oktober 2014 heeft doorgegeven verhuisd te zijn en ook heeft doorgegeven niet meer samen te wonen. Eiseres heeft de wijziging op 23 oktober 2014 telefonisch doorgegeven aan verweerder, waarbij door verweerder nadrukkelijk is aangegeven dat de wijziging goed is doorgegeven en zal worden verwerkt. Eiseres heeft daarop gerechtvaardigd mogen vertrouwen. De betreffende telefoonnotitie waar dit in zou moeten staan, is niet verstrekt door verweerder. Eiseres heeft verder geen verslag van de hoorzitting in bezwaar ontvangen.
Eiseres betoogt verder dat de vordering is verjaard. [2] Verweerder was vanaf 23 oktober 2014 op de hoogte van de verhuizing en van het niet meer samenwonen. Verweerder heeft na de doorgegeven wijziging niet meer verzocht om actuele gegevens.
Eiseres voert tot slot aan dat er sprake is van een dringende reden om af te zien van de terugvordering
,omdat zij slechts een WAO-uitkering, huur- en zorgtoeslag ontvangt. Eiseres is financieel niet in staat om de terugvordering te voldoen. Daarnaast kampt eiseres met psychoses waarvoor zij regelmatig wordt opgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht is overgegaan tot terugvordering van betaalde toeslag over de periode van 1 oktober 2014 tot en met 28 februari 2022. De voor het beroep relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
5. Verweerder is op basis van artikel 20, eerste lid, van de Toeslagenwet (TW) verplicht om onverschuldigd betaalde toeslagen terug te vorderen. Het is niet in geschil dat eiseres in 2014 op enig moment heeft doorgegeven dat zij is verhuisd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres in 2014 ook heeft doorgegeven dat zij niet meer samenwonend is.
Uit een schermafdruk van het systeem “opvragen persoon ODS” van 13 november 2014 is gebleken dat op 28 oktober 2014 een adreswijziging is geregistreerd ( [adres] , Rotterdam). Er is niet uit af te leiden dat deze wijziging op 23 oktober 2014 telefonisch is doorgegeven en ook niet dat een wijziging in de leefsituatie (zoals het wel of niet samenwonen) is doorgegeven. Dat op of rond 23 oktober 2014 telefonisch contact is geweest tussen eiseres en verweerder blijkt ook uit niet uit de stukken die eiseres ter onderbouwing van haar standpunt heeft overgelegd.
Het had voor eiseres verder redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de wijziging van de leefsituatie niet was doorgekomen bij verweerder. Na 23 oktober 2014 is aan eiseres geen bevestiging verstuurd dat haar leefsituatie is gewijzigd, en uit de maandelijkse betaalspecificaties van na die datum is gebleken dat de hoogte van de toeslag grotendeels gelijk is gebleven, afgezien van periodieke indexaties van de toeslag. Daarnaast is eiseres er schriftelijk meerdere malen op gewezen dat wijzigingen in haar situatie moeten worden doorgegeven met het formulier “wijzigingen doorgeven”. Het had op de weg van eiseres gelegen om ter bevestiging van het doorgeven van de wijziging in de leefsituatie contact met verweerder op te nemen. [3] Dat eiseres wist dat haar leefsituatie van invloed zou zijn op de hoogte van de toeslag, blijkt uit de omstandigheid dat zij aan verweerder op 20 december 2012 heeft doorgegeven dat zij is gaan samenwonen.
De stelling van eiseres dat verweerder naar aanleiding van de gewijzigde leefsituatie van eiseres niet meer heeft verzocht om nadere gegevens, kan niet leiden tot een andere conclusie. Het is aan eiseres zelf om alle feiten en omstandigheden door te geven die relevant zijn voor de toeslag. [4] Deze inlichtingenplicht staat in artikel 12, eerste lid, van de TW. Op grond van artikel 4a, eerste lid onder a, van de Regeling uitzondering inlichtingenplicht geldt deze niet voor adreswijzigingen in de basisregistratie personen (brp). De inlichtingenplicht geldt echter wel voor een wijziging in de leefsituatie. Dat verweerder volgens eiseres ook zelf de benodigde informatie had kunnen achterhalen, ontslaat eiseres niet van haar inlichtingenverplichting.
6. Ten aanzien van de grond dat de vordering is verjaard, overweegt de rechtbank het volgende. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [5] volgt dat voor de verjaringstermijn van een terugvordering van een onverschuldigd betaalde uitkering wordt aangesloten bij de verjaringstermijnen voor vorderingen uit onverschuldigde betaling, zoals opgenomen in het Burgerlijk Wetboek (BW). Artikel 3:309 van het BW bepaalt dat de vordering uit onverschuldigde betaling verjaart door verloop van vijf jaar nadat de schuldeiser zowel van het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de schuldenaar bekend is geworden. Verweerder is op 18 februari 2022 bekend geworden met het feit dat eiseres vanaf 27 oktober 2014 niet meer samenwonend was. Zoals onder 5 is overwogen, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat verweerder al sinds 23 oktober 2014 bekend was met het feit dat eiseres niet meer samenwonend was. Dit betekent dat de verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen op 18 februari 2022 en dat de vordering daarmee niet was verjaard ten tijde van de besluitvorming. Deze grond slaagt dus niet.
7. Eiseres stelt verder dat er dringende redenen zijn om af te zien van terugvordering. Op basis van vaste rechtspraak kan van een terugvordering worden afgezien indien sprake is van een dringende reden. Een dringende reden kan slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor eiseres door de terugvordering van de toeslag optreden. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. [6] Wat eiseres heeft aangevoerd, is onvoldoende om te kunnen aanmerken als dringende reden. De hoogte van het terugvorderingsbedrag of een gebrek aan draagkracht maakt niet dat er sprake is van een dringende reden. In het invorderingstraject wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet. Ook de enkele, niet met medische stukken onderbouwde stelling dat eiseres lijdt aan psychoses, daarvoor wordt behandeld en in de afgelopen jaren zeven maal is opgenomen in het ziekenhuis, kan niet leiden tot een andere conclusie. Niet is onderbouwd dat deze klachten het gevolg zijn van het besluit tot terugvordering. De grond dat moet worden afgezien van terugvordering, slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De conclusie is dan ook dat verweerder de te veel betaalde toeslag van eiseres terecht heeft teruggevorderd. Het beroep is ongegrond.
9. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Toeslagenwet

Artikel 11a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 12
1. Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. Op verzoek van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt de meerderjarige persoon die in dezelfde woning als de toeslaggerechtigde zijn hoofdverblijf heeft, als bedoeld in artikel 2, zevende lid, desgevraagd alle gegevens en inlichtingen over die voor de beoordeling van de aanspraak op toeslag van belang kunnen zijn.
Artikel 20
1. De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
2. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12.
4. De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12.
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
6. Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
7. In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.

Regeling uitzondering inlichtingenplicht

Artikel 4a. Inlichtingenplicht aan het UWV
1. De inlichtingenplicht van degene die aanspraak maakt op toeslag, of zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 12 van de Toeslagenwet, geldt niet ten aanzien van gegevens die in de basisregistratie personen zijn opgenomen ten aanzien van:
a. een adreswijziging als bedoeld in artikel 2.39 van de Wet basisregistratie personen;
b. gegevens in verband met het verblijfsrecht van de vreemdeling als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 5°, van de Wet basisregistratie personen.
(…)

Voetnoten

1.Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
2.Eiseres verwijst hierbij naar artikel 3:309 van het Burgerlijk wetboek.
3.Zie in dit kader ECLI:NL:CRVB:2021:1921.
4.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2022:1994.
5.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2017:4010.