ECLI:NL:CRVB:2022:1994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
22/568 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die een loongerelateerde WGA-uitkering ontving, had een toeslag op zijn WIA-uitkering gekregen. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat de partner van appellant inkomsten had die niet waren gemeld, wat leidde tot een te hoge uitbetaling van de toeslag. Het Uwv heeft de toeslag met terugwerkende kracht herzien en het teveel betaalde bedrag van € 22.237,13 teruggevorderd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte de toeslag heeft verlaagd en dat het Uwv over alle benodigde informatie beschikte. De Raad heeft overwogen dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het Uwv verplicht was om de toeslag te herzien en terug te vorderen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant niet kon worden ontslagen van zijn verplichtingen, ook al had het Uwv mogelijk zelf de benodigde informatie kunnen achterhalen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor het behoud van sociale uitkeringen.

Uitspraak

22.568 TW, 22/1401 TW, 22/1402 TW

Datum uitspraak: 15 september 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 februari 2022, 20/2217, 20/2218, 20/2294 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.E.A.H. Verstraelen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 24 augustus 2022. Namens appellant is verschenen mr. Verstraelen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft aan appellant met ingang van 28 augustus 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Daarnaast heeft het Uwv aan appellant met ingang van 1 juli 2009 een toeslag op de WIA-uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend. De loongerelateerde WGA-uitkering is met ingang van 28 april 2010 omgezet in een WIA-vervolguitkering. In de toekenningsbesluiten en het omzettingsbesluit is vermeld dat een wijziging in de situatie invloed kan hebben op de uitkering en de toeslag en dat veranderingen in het inkomen aan het Uwv doorgegeven moeten worden.
1.2.
Het Uwv heeft appellant bij brief van 7 oktober 2019 bericht dat uit de administratie is gebleken dat de partner van appellant vanaf 18 januari 2016 een WIA-uitkering heeft en dat zij gedurende de periode van 6 februari 2017 tot 29 oktober 2017 inkomsten heeft genoten uit een dienstverband. Over de periode van 18 januari 2016 tot en met 30 september 2019 zal daarom de toeslag opnieuw moeten worden beoordeeld.
1.3.
Bij besluit van 28 februari 2020 (besluit 1) heeft het Uwv de toeslag op de WIA-uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2016 tot 1 oktober 2019 gewijzigd vastgesteld, omdat de partner van appellant per 18 januari 2016 een uitkering heeft ontvangen. Appellant heeft hierdoor een bedrag van € 22.237,13 bruto te veel aan toeslag ontvangen. Dat bedrag heeft het Uwv bij besluit van 24 maart 2020 (besluit 2) van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 24 juni 2020 (besluit 3) heeft het Uwv de toeslag op de WIA-uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2017 tot 1 mei 2017 en van 1 oktober 2017 tot 1 november 2017 gewijzigd vastgesteld, omdat de partner van appellant inkomsten heeft ontvangen van twee werkgevers.
1.5.
Het Uwv heeft bij afzonderlijke besluiten van 11 augustus 2020 (bestreden besluiten 1 en 2) de bezwaren van appellant tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Bij besluit van 27 augustus 2020 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen besluit 3 ongegrond verklaard. Aan de bestreden besluiten heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, als gevolg waarvan te veel toeslag aan appellant is uitbetaald.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet wordt betwist dat op appellant een inlichtingenverplichting rust. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de omstandigheid dat het Uwv wellicht zelf over de benodigde informatie kan beschikken, niet maakt dat appellant zich ontheven kon achten van zijn verplichtingen. Appellant is bij herhaling gewezen op zijn inlichtingenverplichting en hij was zich ervan bewust dat het recht op en de hoogte van de toeslag afhankelijk is van de hoogte van gezamenlijke uitkeringen en inkomsten uit arbeid. Appellant had daarom aan het Uwv moeten melden dat zijn partner een uitkering genoot en inkomsten uit arbeid had, los van de vraag of het UWV door een eventuele koppeling van gegevens die informatie zelf had kunnen genereren. De rechtbank heeft verder overwogen dat de op enig moment door zijn partner gedane melding van inkomsten uit arbeid uitdrukkelijk alleen betrekking op haar
uitkering had en appellant er niet van mocht uitgaan dat daardoor en in zoverre aan zijn verplichting was voldaan. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het Uwv terecht de uitkering met terugwerkende kracht heeft herzien tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn herzien als appellant wel volledig aan zijn inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, omdat aan appellant een te hoog bedrag aan uitkering is verstrekt als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting. De rechtbank heeft daaraan toegevoegd dat volgens de stukken in het dossier het Uwv op 7 oktober 2019 een fraudemelding heeft ontvangen. Bij brief van 7 oktober 2019 heeft het Uwv appellant hiervan op de hoogte gesteld en tevens aan appellant medegedeeld dat de toeslag over de in geschil zijnde perioden opnieuw beoordeeld moet worden. De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat het betoog van appellant dat het Uwv te laat tot correctie van de te veel ontvangen toeslag is overgegaan, niet slaagt. Tegen de hoogte van de terugvordering heeft appellant geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd zodat deze geen verdere bespreking behoeft. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen omstandigheden heeft aangevoerd die een dringende reden kunnen opleveren voor het matigen dan wel afzien van de terugvordering.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv ten onrechte de toeslag heeft verlaagd en ten onrechte het bedrag van € 22.237,13 van hem heeft teruggevorderd. Alle relevante informatie was bij het Uwv bekend en het Uwv had zelf de beschikking over de benodigde informatie. Appellant mocht erop vertrouwen dat het Uwv van deze informatie gebruik zou maken en de hoogte van de toeslag juist zou vaststellen. Ongepast is dat het Uwv pas na vier jaar de toeslag met terugwerkende kracht heeft verlaagd. Verder had het Uwv van terugvordering moeten afzien omdat sprake is van dringende redenen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 12 van de TW is degene die aanspraak maakt op toeslag verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald.
4.2.
Op grond van artikel 11a, eerste lid, van de TW, is het Uwv gehouden de toeslag te herzien als die tot een te hoog bedrag is verleend. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels) vindt, indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, intrekking of herziening van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt. Op grond van het tweede lid wordt, indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan.
4.3.
In artikel 20, eerste lid, van de TW is, voor zover van belang, bepaald dat de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a van de TW onverschuldigd is betaald door het UWV wordt teruggevorderd. Op grond van het vijfde lid van dit artikel kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.4.
De gronden waarop het hoger beroep berust, zijn in de kern een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd in haar overwegingen besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de omstandigheid dat het Uwv ook de benodigde informatie had kunnen achterhalen, appellant niet van zijn inlichtingenverplichting ontslaat. Anders dan gemachtigde van appellant ter zitting van de Raad heeft aangevoerd, volgt uit de dossierstukken niet dat in een vergelijkbare zaak de betrokkene van zijn inlichtingenverplichting is ontslagen.
4.5.
Het Uwv heeft afdoende inzichtelijk gemaakt dat aan appellant door de WIA-uitkering en inkomsten uit arbeid van zijn partner, een te hoog bedrag aan toeslag is verstrekt. Omdat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden, was het Uwv verplicht om de toeslag met terugwerkende kracht te herzien en terug te vorderen. Gelet op deze schending van de inlichtingenverplichting heeft het Uwv artikel 3 van de Beleidsregels op juiste wijze toegepast door de toeslag met terugwerkende kracht te herzien vanaf 1 januari 2016 respectievelijk 1 januari 2017, de dagen met ingang waarop de toeslag zou zijn herzien als appellant de per 18 januari 2016 door de partner van appellant ontvangen uitkering en de per 6 februari 2017 ontvangen inkomsten uit arbeid had gemeld
.
4.6.
Tegen de hoogte van de terugvordering zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd, zodat deze geen verdere bespreking behoeft.
4.7.
In wat appellant heeft aangevoerd is geen dringende reden gelegen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering zou moeten worden afgezien. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onaanvaardbare sociale of financiële consequenties als gevolg van de herziening en terugvordering van de toeslag. Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat het Uwv bij de invordering rekening houdt met de beslagvrije voet. In het tijdsverloop heeft het Uwv ook geen reden hoeven zien om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.8.
Uit wat in 4.4 tot en met 4.7 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2022.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) N.N. Gambier