ECLI:NL:RBROT:2023:10282

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
ROT 22/5760
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Lasten onder bestuursdwang opgelegd aan eiser wegens overtreding van de Wet natuurbescherming met betrekking tot exotische dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Minister voor Natuur en Stikstof. De Minister had aan eiser drie lasten onder bestuursdwang opgelegd wegens overtredingen van de Wet natuurbescherming, specifiek met betrekking tot het bezit van verschillende exotische dieren. Eiser was verplicht aan te tonen dat hij voldeed aan de voorwaarden voor vrijstelling van het bezitsverbod voor deze dieren, die onder de CITES-basisverordening vallen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van de legale herkomst van de dieren. De rechtbank concludeerde dat de Minister terecht de lasten onder bestuursdwang had opgelegd, omdat eiser niet had aangetoond dat de dieren legaal waren verkregen en dat hij niet beschikte over de vereiste EU-certificaten. Eiser had ook geen recht op vergoeding van de kosten in bezwaar, omdat er geen onrechtmatigheid aan de zijde van de Minister was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5760

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. R.S. Wijling
en

de Minister voor Natuur en Stikstof (de Minister), verweerder,

gemachtigde: mr. P.J. Kooiman.

Inleiding

1. Met het besluit van 5 april 2022 (primair besluit I) en met de twee besluiten van 29 april 2022 (primaire besluiten II en III) heeft de Minister aan eiser drie lasten onder bestuursdwang opgelegd, wegens overtreding van de Wet natuurbescherming.
1.1.
Met het besluit van 16 november 2022 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) heeft de Minister de bezwaren ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 28 augustus 2023 heeft eiser aanvullende stukken in het geding gebracht en zijn standpunt nader toegelicht.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van de Minister en [persoon A] (werkzaam voor de Minister bij het Cluster Bestuursrechtelijke Handhaving Wet natuurbescherming).

Totstandkoming van het besluit

2. Op 5 april 2022 heeft de Minister het primaire besluit I genomen. Aan eiser is een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege het bezit van drie brilkaaimannen, twee servals, twee parkieten en twee fenneks, waarvan de legale herkomst niet is aangetoond. Deze dieren zijn daarmee onrechtmatig in zijn bezit. De last houdt in dat eiser binnen één maand na dagtekening van het primaire besluit I de onrechtmatige situatie dient te herstellen.
2.1.
Op 29 april 2022 heeft de Minister het primaire besluit II genomen. Aan eiser is een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege het bezit van één blauwvoorhoofdamazone, één pyrrhura spp. parkiet en één lori van de blauwe bergen, waarvan de legale herkomst niet is aangetoond. Daarmee zijn de dieren onrechtmatig overgenomen en in zijn bezit. De last houdt in dat eiser één maand na dagtekening van het primaire besluit II de onrechtmatige situatie dient te herstellen.
2.2.
Op 29 april 2022 heeft de Minister het primaire besluit III genomen. Aan eiser is een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege het bezit van één dubbele geelkopamazone en één kleine geelkuifkaketoe. De dieren zijn overgenomen zonder de vereiste EU-certificaten en daardoor onrechtmatig overgenomen en in zijn bezit. De last houdt in dat eiser één maand na dagtekening van het primaire besluit III de onrechtmatige situatie dient te herstellen.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft de Minister de last onder bestuursdwang met betrekking tot de drie brilkaaimannen en de twee fenneks gehandhaafd en de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard. Wat betreft de twee servals heeft eiser de legale herkomst inmiddels aangetoond waarmee aan de last onder bestuursdwang is voldaan. Omdat de twee parkieten gedurende de procedure in bezwaar zijn overleden, heeft de Minister de last onder bestuursdwang, voor zover die ziet op deze twee parkieten, ingetrokken. De bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten II en III zijn met het bestreden besluit ongegrond verklaard.

Beroep van eiser

3. Eiser heeft aangevoerd dat hij de legale herkomst van de dieren voldoende heeft aangetoond. Hij heeft aangetoond hoe de dieren zijn aangeschaft, van wie de dieren afkomstig zijn en ook is informatie verstrekt over de bij de dieren behorende documenten. Dat een spoor naar de herkomst van de dieren op een bepaald moment doodloopt, kan niet aan eiser worden toegerekend. De bewijslast rust niet op hem maar op de Minister. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, onvoldoende is gemotiveerd en dat het handhavend optreden onevenredig is. Eiser voert verder aan dat, nu de Minister in de bezwaarfase de legale herkomst van de twee servals voldoende aangetoond heeft geacht en de last onder bestuursdwang voor de twee parkieten heeft ingetrokken, de bezwaren ten aanzien van deze dieren gegrond hadden moeten worden verklaard en aan hem een vergoeding van de kosten in bezwaar toegekend had moeten worden.

De wet

4. De voor deze uitspraak van belang zijnde wetten en regels zijn in een bijlage achter deze uitspraak opgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de vraag of de Minister terecht aan eiser een drietal lasten onder bestuursdwang heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesbelang
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser sinds december 2022 niet langer van alle in het geding zijnde dieren in het bezit is. Eiser bezit nog wel de fenneks, de blauwvoorhoofdamazone en de kleine geelkuifkaketoe. Eiser voert aan dat ook voor de dieren die niet langer in zijn bezit zijn, er nog procesbelang is bij de behandeling van zijn beroep. Wanneer zijn beroep slaagt, zal hij de dieren weer terugkrijgen. Daarnaast is de uitkomst van de procedure van belang voor de kosten van de bestuursdwang.
5.3.
Van voldoende procesbelang is slechts sprake indien het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het beroep niet concreet tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. [1] De rechtbank neemt, gezien de door eiser naar voren gebrachte argumenten, aan dat eiser procesbelang heeft. Verweerder heeft bevestigd dat, wanneer het beroep van eiser slaagt, hij inderdaad de dieren die niet in zijn bezit zijn, zal terugkrijgen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in het onderhavige geval ex-tunc getoetst dient te worden. [2] Verder levert de mogelijkheid van vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) procesbelang op, omdat hiervoor gelet op artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietiging (en herroeping) van het besluit nodig is. [3]
Bewijslast
5.4.
Eiser heeft aangevoerd dat de bewijslast om aan te tonen dat sprake is van een legale herkomst van de dieren niet op hem rust, maar op de Minister. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. De Minister dient aan te tonen dat sprake is van een overtreding van de relevante regels. Deze regels houden in dat eiser moet kunnen aantonen dat de dieren een legale herkomst hebben. Daarnaast dient eiser voor dieren die voorkomen op bijlage A te beschikken over een EU-certificaat. Dat eiser niet over de vereiste documenten en informatie beschikt, is door de Minister voldoende aangetoond. Het is aan eiser om deze informatie en documenten in zijn bezit te hebben dan wel om alsnog aan te tonen dat hij over de vereiste informatie beschikt. [4] . De beroepsgrond slaagt niet.
Voldaan aan de last onder bestuursdwang?
5.5.
Eiser heeft aangevoerd dat hij de legale herkomst van de verschillende diersoorten voldoende heeft aangetoond. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Het uitgangspunt is dat er een bezitsverbod geldt voor dieren die voorkomen op de bijlagen A tot en met D bij de Convention on International Trade in Endangered Species of wild flora and fauna (CITES)-basisverordening [5] (artikel 3.24, tweede lid, Besluit natuurbescherming (Bnb)). Op grond van artikel 3.19, eerste lid, onder b, in samenhang met het derde lid, onder a, van de Regeling natuurbescherming (Rnb) kan voor vogels die voorkomen op bijlage A vrijstelling voor dit bezitsverbod worden verkregen. Voor vogels die voorkomen op bijlage B kan een vrijstelling voor dit bezitsverbod worden verkregen op grond van artikel 3.19, eerste lid, onder b, in samenhang met het derde lid, onder c, van de Rnb. Een vrijstelling voor dit bezitsverbod voor dieren, niet zijnde vogels, die voorkomen op bijlage B kan worden verkregen op grond van artikel 3.20, eerste lid, onder c, in samenhang met het derde lid, van de Rnb.
Hierna zal de rechtbank per dier bespreken of aan de last onder bestuursdwang is voldaan.
Brilkaaimannen en fenneks
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan een vrijstelling van het bezitsverbod voor de brilkaaimannen en de fenneks. De brilkaaiman en de fennek staan vermeld op bijlage B bij de CITES-basisverordening. Eiser diende daarom, naast de overige eisen, aan te tonen dat de dieren met inachtneming van de CITES-basisverordening en de CITES-uitvoeringsverordening [6] in Nederland zijn gebracht of verkregen (artikel 3.20, derde lid, onder a, van de Rnb). Eiser diende aan te tonen dat de dieren zijn verkregen en de Europese Unie zijn binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna (artikel 8, vijfde lid, van de CITES-basisverordening). Om aan te tonen dat een dier legaal is verkregen, is nodig dat een volledige keten van overdrachten inzichtelijk wordt gemaakt. Er moet een aantoonbare koppeling worden gelegd tussen de bij eiser aangetroffen dieren en de legale herkomst van de dieren. [7] Voor zowel de brilkaaimannen als de fenneks loopt het spoor dood. Zo is het niet duidelijk geworden hoe [persoon B] , een vorige eigenaar in de keten, de brilkaaimannen heeft verkregen en of hij degene is die de brilkaaimannen op legale wijze de Europese Unie heeft binnengebracht.
Dit geldt ook voor de fenneks. Eiser heeft aangevoerd dat de fenneks afkomstig zijn uit het Italiaanse natuurpark Parco Natura Viva. Uit de e-mail van 13 juni 2022 van het Italiaanse natuurpark Parco Natura Viva aan de Minister volgt echter dat zij geen fenneks in bezit hebben gehad. In beroep heeft eiser foto’s in het geding gebracht waarop te zien zou zijn dat de fenneks, anders dan blijkt uit de e-mail van 13 juni 2022, weldegelijk uit het Italiaanse natuurpark Parco Natura Viva afkomstig zijn. Op de zitting heeft eiser betoogd dat de Minister bij een verkeerde afdeling van het Italiaanse natuurpark navraag heeft gedaan. De rechtbank kan op grond van de foto’s niet vaststellen of de fenneks een legale herkomst hebben. Niet gebleken is dat door de Minister bij de verkeerde afdeling navraag is gedaan. Bovendien ligt de verantwoordelijkheid voor het aantonen van de legale herkomst bij eiser. De Minister was niet verplicht nader onderzoek te doen. Kortom, eiser is niet in zijn verplichting geslaagd om aan te tonen dat de brilkaaimannen en de fenneks op legale wijze de Europese Unie zijn binnengebracht. De beroepsgrond faalt en de rechtbank is van oordeel dat de Minister een last onder bestuursdwang voor de brilkaaimannen en fenneks mocht opleggen.
Blauwvoorhoofdamazone, geringde parkiet en lori van de blauwe bergen
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan een vrijstelling voor het bezitsverbod voor de blauwvoorhoofdamazone, de geringde parkiet en de lori van de blauwe bergen. Nu deze dieren op bijlage B vermeld staan, diende eiser, naast de overige eisen, net zoals ten aanzien van de brilkaaimannen en de fenneks, aan te tonen dat de dieren met inachtneming van de CITES-basisverordening en de CITES-uitvoeringsverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen (artikel 3.19, derde lid, onder c, van de Rnb). Ook hier diende eiser aan te tonen dat de dieren werden verkregen en de Europese Unie zijn binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna (artikel 8, vijfde lid, van de CITES-basisverordening). Om aan te tonen dat een vogel legaal is verkregen, is nodig dat een volledige keten van overdrachten inzichtelijk wordt gemaakt. Er moet een aantoonbare koppeling worden gelegd tussen de bij eiser aangetroffen dieren en de legale herkomst van de vogels. Bij zowel de blauwvoorhoofdamazone, de geringde parkiet als de lori van de blauwe bergen heeft eiser niet aangetoond hoe de dieren in de Europese Unie zijn gebracht of verkregen en of dit met inachtneming van de CITES-basisverordening en de CITES-uitvoeringsverordening is gebeurd. Eiser heeft aangevoerd dat de vogels beschikken over pootringen en dat hij daarmee voldoende de legale herkomst heeft aangetoond. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De Minister heeft voldoende duidelijk gemotiveerd dat het beschikken over alleen een naadloos gesloten pootring niets zegt over de legale herkomst van de vogels. De Minister heeft verschillende scenario’s geschetst waarin een vogel met een illegale herkomst toch kan beschikken over een naadloos gesloten pootring. Nu deze beroepsgronden niet slagen, is de rechtbank van oordeel dat de Minister een last onder bestuursdwang voor de blauwvoorhoofdamazone, de geringde parkiet en de lori van de blauwe bergen mocht opleggen.
Dubbele geelkopamazone en kleine geelkuifkaketoe
De rechtbank is van oordeel dat eiser ook niet voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden aan een vrijstelling voor het bezitsverbod voor de dubbele geelkopamazone en de kleine geelkuifkaketoe. Deze twee vogelsoorten komen voor op bijlage A bij de CITES-basisverordening. Eiser heeft aangevoerd dat de geelkuifkaketoe die hij heeft, geen kleine geelkuifkaketoe is maar een gemiddelde geelkuifkaketoe. De gemiddelde geelkuifkaketoe staat, aldus eiser, niet op bijlage A bij de CITES-basisverordening. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat de kleine geelkuifkaketoe een gemiddelde geelkuifkaketoe is. Op de aankoopfactuur staat dat het gaat om een kleine geelkuifkaketoe. Eiser heeft verder niet met stukken onderbouwd dat het niet gaat om een kleine geelkuifkaketoe. Hij heeft slechts aangegeven op basis van een eigen meting te vermoeden dat het niet gaat om een kleine geelkuifkaketoe. Nu beide dieren voorkomen op bijlage A, diende eiser aan te tonen dat de vogels een naadloos gesloten pootring hebben, dat de administratie aan de eisen voldoet en dat de vogels aantoonbaar met inachtneming van de CITES-basisverordening en CITES-uitvoeringsverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen. Omdat de dieren op bijlage A bij de CITES-basisverordening staan, wordt ontheffing voor handelsactiviteiten alleen verleend wanneer er een EU-certificaat is verstrekt (artikel 8, derde lid, van de CITES-verordening). Een dergelijk certificaat wordt alleen verstrekt voorafgaand aan de handelsactiviteit. Een certificaat kan niet meer achteraf worden verstrekt. [8] Dit houdt in dat eiser dient te beschikken over een dergelijk certificaat om aan te tonen dat voor de aangekochte dieren ontheffing is verleend voor het verbod om commerciële activiteiten te verrichten. De kleine geelkuifkaketoe beschikt weliswaar over een naadloos gesloten pootring met een pootringnummer, maar eiser beschikt niet over het vereiste EU-certificaat. De dubbele geelkopamazone is niet voorzien van een naadloos gesloten pootring en eiser beschikt evenmin over het vereiste EU-certificaat. Eiser voldoet hiermee niet aan de gestelde eisen voor een vrijstelling voor het bezitsverbod van de dubbele geelkopamazone en de kleine geelkuifkaketoe. Nu de beroepsgrond faalt, is de rechtbank van oordeel dat de Minister een last onder bestuursdwang voor de dubbele geelkopamazone en de kleine geelkuifkaketoe mocht opleggen.
Last onder bestuursdwang niet op herstel gericht?
5.8.
Eiser heeft aangevoerd dat de last onder bestuursdwang niet gericht is op herstel omdat het niet aantonen van de legale herkomst en het niet beschikken over een EU-certificaat niet ongedaan gemaakt kunnen worden en dat daarmee van handhavend optreden had moeten worden afgezien. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Met de last onder bestuursdwang heeft de Minister eiser de kans gegeven om alsnog de legale herkomst van de dieren aan te tonen. Eiser heeft zelf om deze mogelijkheid gevraagd. Aan eiser is de gelegenheid gegeven om de vereiste documenten en informatie te achterhalen. In het geval van de twee servals is het hem ook gelukt om de legale herkomst van de dieren aan te tonen. De last onder bestuursdwang was hiermee wel degelijk op herstel gericht. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd?
5.9.
Eiser heeft onvoldoende onderbouwd waarom het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en waarom het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Deze gronden slagen niet.
Onevenredige last
5.10.
Eiser heeft aangevoerd dat het besluit onevenredig is, omdat geen rekening is gehouden met de omstandigheden waaronder de dieren zijn overgenomen en omdat het handhavend optreden geen doel dient en niet ten goede komt aan de dieren. De rechtbank is van oordeel dat de last onder bestuursdwang niet onevenredig is. De last onder bestuursdwang is erop gericht dat de wettelijke bepalingen worden nageleefd. De wettelijke bepalingen hebben tot doel dat dieren die (mede door handel) in het wild worden bedreigd, worden beschermd. De Minister ziet toe op de naleving van deze regelgeving. Slechts met een ontheffing mag eiser de dieren in bezit hebben. Ook al heeft eiser het beste met de dieren voor, de wettelijke regels zijn er om de handel in deze dieren te voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat de last onder bestuursdwang niet onevenredig is, nu deze erop is gericht eiser zijn wettelijke verplichtingen na te laten komen. De beroepsgrond slaagt niet.
Kosten in bezwaar
5.11.
Eiser meent recht op vergoeding van de kosten in bezwaar te hebben omdat het bezwaar tegen het primaire besluit I gegrond verklaard had moeten worden. Eiser stelt dat hij al voor het nemen van het primaire besluit heeft aangetoond dat de servals een legale herkomst hadden en dat de twee ongeringde parkieten waren overleden. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat dit blijkt uit het tweede inspectierapport.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden kosten in bezwaar alleen toegekend als een primair besluit wordt herroepen als gevolg van een onrechtmatigheid die aan het bestuursorgaan is te wijten. Tijdens de bezwaarfase is door de Minister alsnog vastgesteld dat de servals een legale herkomst hebben. Op basis van het tweede inspectierapport kan de rechtbank niet vaststellen of de inspecteurs dit al hadden vastgesteld tijdens de (tweede) inspectie op 20 januari 2022. Uit het verslag van de hoorzitting van 10 augustus 2022 is wel af te leiden dat eiser tijdens de bezwaarfase geen nieuwe documenten heeft verstrekt over de servals. Voor de Minister is pas tijdens de bezwaarfase duidelijk geworden uit welke dierentuin de servals afkomstig zijn. Daarmee staat vast dat pas na het primaire besluit I navraag is gedaan bij Tierpark Thule Gmbh. Omdat de bewijslast met betrekking tot de herkomst van de servals op eiser rust, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een onrechtmatigheid die aan het bestuursorgaan is te wijten.
Op grond van het tweede inspectierapport kan de rechtbank evenmin vaststellen dat de twee ongeringde parkieten tijdens de tweede inspectie op 20 januari 2022 reeds waren overleden. In het verslag van de hoorzitting van 10 augustus 2022 staat dat de parkieten zijn overleden op 2 en 22 april 2022. Hieruit valt af te leiden dat één ongeringde parkiet is overleden na de tweede inspectie maar voor het primaire besluit I. Het had op de weg van eiser gelegen om dit aan de Minister mee te delen. Van een onrechtmatigheid aan de zijde van het bestuursorgaan is daarmee eveneens geen sprake. Kortom, de wijziging of herroeping van het primaire besluit I is een gevolg van gewijzigde omstandigheden of informatie die pas bekend is geworden na het nemen van het primaire besluit I en is niet te wijten aan de Minister. Het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat de Minister terecht een drietal lasten onder bestuursdwang heeft opgelegd. Omdat eiser geen gelijk heeft, krijgt hij het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, voorzitter, mr. P. Vrolijk en mr. M.V. van Baaren, leden, in aanwezigheid van S.J.G. de Wit, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage met relevante regelgeving

CITES-basisverordening

Artikel 8
Bepalingen betreffende de controle op handelsactiviteiten
1. De aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, is verboden.
(…)
3. In overeenstemming met de voorschriften van andere Gemeenschapswetgeving betreffende de instandhouding van wilde fauna en flora kan per geval ontheffing van de in lid 1 genoemde verbodsbepalingen worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de Lid-Staat waarin de specimens zich bevinden, indien de specimens:
a. a) werden verkregen of werden binnengebracht voordat de bepalingen betreffende de soorten als genoemd in bijlage I bij de Overeenkomst of in bijlage C 1 bij Verordening (EEG) nr. 3626/82 of in bijlage A bij de onderhavige verordening, van toepassing werden op die specimens; of
b) bewerkte specimens zijn die meer dan 50 jaar geleden zijn verkregen; of
c) in de Gemeenschap werden binnengebracht overeenkomstig de bepalingen van deze verordening en bestemd zijn om te worden gebruikt voor doeleinden die het voortbestaan van de betrokken soort niet nadelig beïnvloeden; of
d) in gevangenschap geboren en gefokte specimens zijn van een diersoort of kunstmatig gekweekte specimens van een plantesoort of een deel van zo'n dier of zo'n plant zijn of daaruit zijn verkregen; of
e) onder bijzondere omstandigheden en met naleving van Richtlijn 86/609/EEG van de Raad van 24 november 1986 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (6) nodig zijn met het oog op de vooruitgang van de wetenschap of voor belangrijke biomedische doeleinden indien de betrokken soort de enige blijkt te zijn die daarvoor geschikt is, en geen in gevangenschap geboren en gefokte specimens van die soort beschikbaar zijn; of
f) bestemd zijn voor fok- of kweekdoeleinden en dientengevolge zullen bijdragen tot de instandhouding van de betrokken soorten; of
g) bestemd zijn voor onderzoek of onderwijs dat de bescherming of de instandhouding van de soort op het oog heeft; of
h) van oorsprong zijn uit een Lid-Staat en overeenkomstig de in die Lid-Staat geldende wetgeving aan hun natuurlijk milieu werden onttrokken.
(…)
5. De in lid 1 genoemde verbodsbepalingen gelden ook voor specimens van de soorten genoemd in bijlage B, behalve indien ten genoegen van de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat is aangetoond dat die specimens verkregen werden en, indien zij niet uit de Gemeenschap afkomstig zijn, daarin werden binnengebracht overeenkomstig de geldende wetgeving inzake de instandhouding van de wilde flora en fauna.
(…)

Wet natuurbescherming

Artikel 3.37
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.
(…)

Besluit natuurbescherming (Bnb)

Artikel 3.24
(…)
2. het is verboden dieren of planten van de soorten, genoemd in bijlage A, B, C of D bij de CITES-basisverordening, producten of eieren van deze dieren, of producten van deze planten onder zich te hebben.

Regeling natuurbescherming (Rnb)

Artikel 3.19

1. Aan een ieder wordt vrijstelling verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.24, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit natuurbescherming, voor onderscheidenlijk:
(…)
b. het onder zich hebben van een aantoonbaar gefokte vogel van een soort die is genoemd in bijlage A, B, C of D bij de CITES-basisverordening, en
(…)
3. Ingeval de vogel behoort tot een soort, genoemd in bijlage A, B, C of D, bij de CITES-basisverordening, niet zijnde een soort als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, geldt de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend indien:
a. ingeval het een levende gefokte vogel betreft, behorende tot een soort, genoemd in bijlage A bij de CITES-basisverordening:
1°. ten aanzien van de vogel is voldaan aan het tweede lid, onderdeel a, onder 1°, 2° of 3°, onderscheidenlijk indien het product of ei van een dergelijke vogel afkomstig is;
2°. is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.27 van het Besluit natuurbescherming en het bepaalde in artikel 3.24, en
3°. de vogel aantoonbaar met inachtneming van de CITES-basisverordening en CITES-uitvoeringsverordening in Nederland is gebracht of verkregen;
(…)
c. ingeval de vogel behoort tot een soort, genoemd in bijlage B, C of D, bij de CITES-basisverordening:
1°. de vogel aantoonbaar is gefokt of het product of het ei van een dergelijke vogel afkomstig is of de vogel, het product of het ei aantoonbaar met inachtneming van de CITES-basisverordening en de CITES-uitvoeringsverordening in Nederland zijn gebracht of verkregen, en
2°. ingeval de vogel behoort tot een soort, genoemd in bijlage B bij de CITES-basisverordening, is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.27 van het Besluit natuurbescherming en het bepaalde in artikel 3.24.
Artikel 3.20
1. Aan een ieder wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.24, tweede lid, van het Besluit natuurbescherming, voor het onder zich hebben van:
(…)
c. een dier, niet zijnde een vogel als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, of een plant van een soort, genoemd in bijlage B, C of D bij de CITES-basisverordening, of producten of eieren daarvan.
(…)
3. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, geldt uitsluitend, indien:
a. het dier of de plant:
1°. aantoonbaar met inachtneming van de CITES-basisverordening en de CITES-uitvoeringsverordening in Nederland is gebracht of verkregen, of
2°. als het een ongewerveld dier of een plant betreft, aantoonbaar in Nederland is gefokt, onderscheidenlijk gekweekt, of, als het een levend, gefokt gewerveld dier van een soort, genoemd in bijlage A bij de CITES-basisverordening, betreft, is voorzien van een microchiptransponder overeenkomstig artikel 66, derde lid, van de CITES-uitvoeringsverordening, tenzij de minister een verklaring heeft afgegeven dat een microchiptransponder wegens lichamelijke kenmerken van de betrokken dieren aantoonbaar niet veilig kan worden aangebracht, en
b. is voldaan aan het bepaalde in artikel 3.27 van het Besluit natuurbescherming en het bepaalde in artikel 3.24;
(…)

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3415.
2.Zie A-G Wattel in zijn conclusie van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:738 en de uitspraak van de ABRvS 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2571.
3.ABRvS van 6 mei 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO8874 en verder ABRvS 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:91.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2681.
5.Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantesoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (Pb L 61, p. 1-69).
6.Verordening (EG) nr. 865/2006 van de commissie van 4 mei 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (Pb L 166, p. 1).
7.Vergelijk ABRvS 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2681.
8.Zie bijvoorbeeld ABRvS 12 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM4172.