ECLI:NL:RBROT:2022:9701

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
11 november 2022
Zaaknummer
ROT 22/1992
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van een dwangsom wegens onjuiste uitzending van identificatiegegevens door een binnenvaartschip

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 11 november 2022, wordt het beroep van eiser tegen de invordering van een dwangsom van € 250,- beoordeeld. Eiser, eigenaar van het schip '[naam schip]', had eerder een waarschuwing ontvangen van het Agentschap Telecom over het uitzenden van onjuiste identificatiegegevens via de AIS-installatie aan boord van zijn schip. Ondanks deze waarschuwing heeft eiser de foutieve uitzending niet gecorrigeerd, wat leidde tot de oplegging van een last onder dwangsom op 9 oktober 2020. Eiser heeft zijn zienswijze ingediend, maar verweerder heeft het invorderingsbesluit gehandhaafd, omdat eiser de last niet had nageleefd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van overmacht en dat eiser niet alles had gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om de overtreding te voorkomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, en bevestigt de rechtmatigheid van het invorderingsbesluit. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de eiser om de AIS-software up-to-date te houden en dat de handhaving door verweerder in overeenstemming is met het beleid.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1992
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen
[naam eiser], uit [woonplaats], eiser
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat(verweerder)
(gemachtigden: mr. H. van den Brink en mr. M. Landkroon).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de invordering van een dwangsom van € 250,-.
Met het bestreden besluit van 29 maart 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat invorderingsbesluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door [naam 1] (bedrijfsadviseur Koninklijke Binnenvaart Nederland), en de gemachtigden van verweerder.
Totstandkoming van het besluit
1.1. Eiser is eigenaar van het schip “[naam schip]” (het schip) en drijft een eenmanszaak met verschillende handelsnamen, waaronder “ADWOO”.
1.2. Bij brief van 23 januari 2018 is eiser er door het Agentschap Telecom op gewezen dat de AIS [1] -installatie aan boord van het schip een onjuiste radioroepnaam (callsign) uitzond. Verder staat in deze brief het volgende:
“(…) Wat moet u doen:
- Correcte radioroepnaam (laten) programmeren.
Indien wederom wordt geconstateerd dat de AIS-installatie een onjuiste/misleidende identificatie uitzendt zal er rapport van bevindingen worden opgemaakt en dient u er rekening mee te houden dat er sanctionerend kan worden opgetreden. (…)”
1.3. Op 24 maart 2020 heeft een toezichthouder van het Agentschap Telecom naar aanleiding van een op 4 maart 2020 uitgevoerd onderzoek een rapport van bevindingen opgemaakt over het schip. Hierin staat onder meer het volgende:
“(…)
Bevindingen van de ambtenaar
Ik heb door middel van controle n.a.v. automatische opname met door de dienst beschikbaar gestelde
ontvang- en registratie-apparatuur op bovengenoemde datum en tijd vastgesteld dat vanaf het schip '[naam schip]' door middel van een AIS-installatie de onderstaande informatie werd uitgezonden:
Scheepsnaam [naam schip]
Uitgezonden MMSI [2] [nummer 1]
Uitgezonden radioroepnaam [nummer 2]
Uitgezonden ENI [3] nummer [nummer 3]
Ik heb waargenomen dat de AIS-installatie ook daadwerkelijk werd gebruikt doordat met door de dienst beschikbaar gestelde ontvang- en registratieapparatuur op de frequenties 161.975 en 162.025 MHz voornoemde informatie werd ontvangen (zie bijlage Catch AIS). Vastgesteld werd dat de uitgezonden radioroepnaam niet overeenstemt met hetgeen is verstrekt en geregistreerd.
Ik heb na raadpleging van het register van Agentschap Telecom geconstateerd dat het vaartuig '[naam schip]' is geregistreerd voor het gebruik van frequentieruimte. Ik stel vast dat daarbij de volgende identificaties zijn toegewezen:
Toegewezen MMSI nummer [nummer 1]
Toegewezen radioroepnaam [nummer 4]
Correct ENI nummer n.v.t.
Behorende bij scheepsnaam [naam schip]
Dossiernummer [nummer 5]
VerklaringN.v.t.
Overtreding
Ik stel vast dat aan boord van het vaartuig '[naam schip]' met een AIS-installatie de onjuiste identificatie(s) werden uitgezonden. Daarmee is artikel 9, eerste lid, onder a van de Regeling gebruik van frequentieruimte met meldingsplicht 2015 door ADWOO overtreden. Ik heb vastgesteld dat ADWOO een dergelijke overtreding eerder heeft begaan. (…)”
1.4. Op 24 augustus 2020 heeft verweerder een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom aan eiser bekend gemaakt. Op 28 augustus 2020 heeft eiser zijn zienswijze op dit voornemen ingediend.
1.5. Vervolgens heeft verweerder op 9 oktober 2020 de last onder dwangsom aan eiser opgelegd. De last onder dwangsom hield in dat eiser binnen één week na dagtekening van deze brief de aan hem toegewezen identificatie moet gebruiken in de AIS-transponder aan boord van het schip op straffe van een dwangsom van € 250,- per keer per dag dat de overtreding opnieuw wordt vastgesteld, met een maximum van € 750,-.
1.6. Op 3 juni 2021 heeft een toezichthouder van het Agentschap Telecom naar aanleiding van een op 25 mei 2021 uitgevoerd onderzoek een rapport van bevindingen opgemaakt over het schip. Hierin staat onder meer het volgende:

“(…) Geconstateerd werd dat:

- er een onjuist ENI-nummer werd uitgezonden. Dit is een overtreding van artikel
9, onder a, van de Regeling gebruik van frequentieruimte met meldingsplicht
2015.

Bevindingen van de ambtenaar:

(…) Op voornoemde datum bevond ik mij in de buurt van Breukelen. Daar heb ik met de door de dienst beschikbaar gestelde ontvang- en registratieapparatuur het volgende
waargenomen:
er werden AIS-berichten op de frequenties 161.975 en 162.025 MHz ontvangen welke werden uitgezonden vanaf het vaartuig "[naam schip]" (zie bijlage Catch AIS).
De uitgezonden identificaties waren:
MMSI
[nummer 1]
Scheepsnaam
[naam schip]
Radioroepnaam (callsign)
[nummer 4]
ENI
K400G&

Onderzoek:

Na raadpleging van het gebruikersregister van Agentschap Telecom heb ik geconstateerd dat [naam eiser] (h.o.d.n. ms-[naam schip]) is geregistreerd onder dossiernummer [nummer 5] voor het vaartuig "[naam schip]" met MMSI-nummer [nummer 1] en met ENI-nummer [nummer 3].

Overtreding:

Ik, [naam 2], stel het volgende vast:
- er werd een onjuist ENI-nummer uitgezonden.
Dit is een overtreding van artikel 9, onder a, van de Regeling gebruik van frequentieruimte met meldingsplicht 2015.
Artikel 9, onder a, van de Regeling gebruik van frequentieruimte met meldingsplicht 2015, bepaalt dat een maritiem mobiel radiozendapparaat geen onjuiste of misleidende identificatie gebruikt.

Conclusie:

Op basis van mijn waarnemingen stel ik vast dat door [naam eiser] (h.o.d.n. ms-[naam schip]) artikel 9, onder a, van de Regeling gebruik van frequentieruimte met meldingsplicht 2015, is overtreden.
Ik heb vastgesteld dat [naam eiser] (h.o.d.n. ms-[naam schip]) een dergelijke overtreding eerder heeft begaan. (…)”
1.7.
Op 18 oktober 2021 heeft verweerder eiser bericht over zijn voornemen om over te gaan tot invordering van de dwangsom van € 250,-, omdat eiser de last van 9 oktober 2020 heeft overtreden en de dwangsom daarom van rechtswege is verbeurd. Op 20 oktober 2021 heeft eiser zijn zienswijze op dit voornemen bekend gemaakt. Vervolgens heeft verweerder het invorderingsbesluit genomen.
2. Aan de invordering van de dwangsom heeft verweerder - samengevat - de volgende overwegingen ten grondslag gelegd, die hij in bezwaar heeft gehandhaafd. Anders dan eiser stelt, is er geen sprake van een wijziging van het handhavingsbeleid ten aanzien van de AIS-transponders. Dat handhavingsbeleid houdt in dat er bij een eerste overtreding een waarschuwing volgt. Bij een volgende overtreding gaat verweerder over tot het opleggen van een last onder dwangsom. Indien er dan nogmaals een overtreding wordt geconstateerd en daarmee niet aan de last is voldaan, heeft dit tot gevolg dat de dwangsom van rechtswege is verbeurd. Het uitgangspunt is dat een verbeurde dwangsom wordt ingevorderd. Dit beleid geldt voor alle AIS-transponders. Eiser heeft een waarschuwing ontvangen bij brief van
23 januari 2018, waarmee hij op de hoogte is gesteld van de overtreding. Bij gebrek aan een concrete onderbouwing treft het beroep op het gelijkheidsbeginsel geen doel. Van overmacht is slechts sprake in situaties waarin het onmogelijk is om aan de last te voldoen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het invorderingsbesluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft verweerder in het bestreden besluit het procedureverloop onjuist weergegeven?
5.1.
Eiser voert aan dat in het bestreden besluit ten onrechte staat dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de last onder dwangsom. Hij heeft wel degelijk gereageerd, maar heeft deze reactie uit onwetendheid geen bezwaarschrift genoemd. Eiser verwijst naar een ongenummerde bijlage bij zijn beroepschrift.
5.2.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het volgende standpunt. Voor zover eiser betoogt dat het dwangsombesluit geen formele rechtskracht heeft gekregen, omdat hij daar bezwaar tegen heeft gemaakt, is dat een onjuiste voorstelling van zaken. In de huidige procedure gaat het geschil dan ook uitsluitend om de invordering van de verbeurde dwangsom. Het verloop van de procedure is dus correct weergegeven in het bestreden besluit.
5.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
5.3.1. “
Zienswijze 2” waarnaar eiser heeft verwezen, dateert van 28 augustus 2020 en is gericht tegen het voornemen tot opleggen van een last onder dwangsom. Deze zienswijze dateert dus van vóór het dwangsombesluit en kan niet worden aangemerkt als een bezwaar tegen dat besluit.
5.3.2.
De bijlage waarnaar eiser verwijst bevat de zienswijze op het voornemen tot invorderen van de last onder dwangsom. Deze zienswijze heeft verweerder op 21 oktober 2021 per e-mail ontvangen, dus ruim een jaar na het dwangsombesluit van 9 oktober 2020. De rechtbank stelt vast dat de bezwaartermijn naar aanleiding van het dwangsombesluit op dat moment al ruimschoots was verstreken en dat eiser niet heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
5.3.3.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder in het bestreden besluit dus terecht overwogen dat de last onder dwangsom in rechte onaantastbaar is geworden omdat eiser daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt. Van een onjuiste weergave van het procedureverloop is dan ook geen sprake.
Heeft verweerder gehandeld in strijd met zijn beleid dan wel met het gelijkheidsbeginsel?
6.1.
Eiser voert aan dat hij op twee punten ongelijk is behandeld. In de eerste plaats heeft verweerder ten aanzien van hem direct handhavend opgetreden, terwijl overtreders op grond van het nieuwe “dashboardbeleid” eerst een waarschuwing krijgen over die overtreding. Eiser heeft nooit de kans gekregen om de foutieve uitzending te corrigeren. Ook blijkt uit een interview met Erik Lucas, hoofd Markttoezicht bij het Agentschap Telecom, dat het Agentschap Telecom is gestopt met handhaven.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het besluit tot opleggen van een last onder dwangsom staat in deze procedure niet ter beoordeling en staat in rechte vast. Eiser stelt niet dat een dwangsom in vergelijkbare gevallen niet wordt ingevorderd. Overigens is eiser op 23 januari 2018 gewaarschuwd (zie 1.2.). Zijn stelling dat hij nooit de kans heeft gekregen om de foutieve uitzending te corrigeren, is dan ook onjuist. Het door eiser aangehaalde interview bevestigt het standpunt van verweerder, dat sinds 1 juli 2017 eerst een waarschuwing wordt gegeven terwijl daarvóór direct handhavend werd opgetreden. In het interview kan geen onderbouwing worden gevonden voor de stelling van eiser, dat verweerder (in het geheel) is gestopt met handhaving.
6.3.
Het tweede punt waarop eiser stelt ongelijk te zijn behandeld, is dat verweerder wel handhavend optreedt tegen de beroepsvaart maar niet tegen de pleziervaart. Dit terwijl in de Regeling gebruik van frequentieruimte met meldingsplicht 2015 geen onderscheid wordt gemaakt tussen beroeps- en pleziervaart en elk vaartuig dat een AIS-transponder aan boord heeft en de juiste gegevens uit dient te zenden.
6.4.
Ook wat betreft deze grond geldt dat het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom in deze procedure niet ter beoordeling staat en dat dat besluit in rechte vast staat. Overigens wijst verweerder erop dat de norm alleen geldt voor pleziervaart langer dan 20 meter en dat hij bij overtredingen daartegen wel handhavend optreedt. De rechtbank is daar ambtshalve mee bekend. [4] Ook in zoverre kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
Was sprake van overmacht aan de kant van eiser?
7.1.
Eiser voert aan dat sprake is van overmacht, die is ontstaan omdat de op de markt beschikbare AIS-transponders notoir onbetrouwbaar zijn. Het is juist dat eiser als beheerder ook verantwoordelijk is voor het uitvoeren van updates, maar die kunnen alleen door een gecertificeerd bedrijf worden uitgevoerd. Eiser mag erop vertrouwen dat die bedrijven, die ook de keuringen doen, voor de software updates zorgdragen. Eiser kan niet weten wat de meest recente en vereiste update is. Verweerder kan hem dan wel juridisch verantwoordelijk houden, maar tegelijkertijd verstrekt verweerder niet de informatie waarmee eiser die verantwoordelijkheid kan nemen. Eiser ervaart dat als overmacht. Ondanks dat het Agentschap Telecom al in oktober 2018 heeft erkend dat AIS-transponders foutieve uitzendingen kunnen genereren, gaat men gewoon door met handhaven. Ter zitting heeft eiser gesteld dat dit een dermate veel voorkomend probleem is, dat zich ieder jaar ongeveer 12.000 van dit soort overtredingen zouden moeten voordoen, maar dat de meetpunten
– slechts twee – die niet allemaal registreren.
7.2.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat deze beroepsgrond er feitelijk op neerkomt dat het in zijn algemeenheid onmogelijk is om aan de wettelijke plicht te voldoen. Die conclusie kan verweerder niet volgen en het blijkt ook niet uit de feiten. Ter zitting hebben de gemachtigden van verweerder verklaard dat het in 95% van de gevallen gewoon meteen goed gaat. Na een eerste waarschuwing blijft er een kleiner percentage dan 5% over, waar dan een last onder dwangsom voor wordt opgelegd. Daarna blijft er nog een kleiner percentage over, bij wie de last onder dwangsom niet heeft geholpen. Het beeld dat eiser verder schetst, namelijk dat het in algemene zin niet mogelijk is om aan de last onder dwangsom te voldoen, herkent verweerder niet. Verweerder zou dan meer sanctiezaken moeten krijgen, terwijl deze zaak van eiser de eerste sinds jaren is.
7.3.
Voor zover eiser met zijn stelling inderdaad heeft willen betogen dat het in algemene zin niet mogelijk is om aan zijn wettelijke plicht te voldoen, slaagt dit betoog niet. Als het inderdaad een dermate groot en veel voorkomend probleem zou zijn, dan ligt het voor de hand dat er inderdaad meer handhavingszaken zouden zijn bij verweerder en ook bij deze rechtbank. De gemachtigden van verweerder hebben ter zitting ontkend dat deze zaken er zijn (geweest). De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan die mededeling. Zij is verder ook niet bekend met die zaken, terwijl zij voor die zaken de enige bevoegde rechtbank is.
7.4.
Verder stelt verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt dat inmiddels bekend is dat het verspringen van de identificatiegegevens vaak wordt veroorzaakt door verouderde software. Schippers worden hier door het Agentschap Telecom op gewezen. Het updaten van de software kan de problemen verhelpen. Eiser moet dus ofwel zijn software up-to-date houden, ofwel een transponder aanschaffen waarmee het mogelijk is om blijvend de juiste identificatiegegevens uit te zenden. De door eiser meegestuurde publicaties zijn gedateerd en niet meer relevant of subjectief. Ook kan verweerder eiser niet volgen in zijn standpunt dat de informatievoorziening gebrekkig zou zijn. De inspecteur heeft eiser geïnformeerd over mogelijke oorzaken van het verspringen van de gegevens. Ook heeft hij eiser verteld welke leverancier op de hoogte is van de software problematiek en hulp kan bieden bij het updaten van de software. Deze informatie is ook opgenomen in het besluit van 9 oktober 2020.
7.5.
Anders dan verweerder stelt, bevat het besluit van 9 oktober 2020 geen informatie over welke leverancier op de hoogte is van de softwareproblematiek en hulp kan bieden bij het updaten van de software. In de door verweerder bij het verweerschrift als productie 2d overgelegde e-mail van 2 oktober 2020 staat echter het volgende:
“De Vries liet mij weten dat de laatste update van de transponder van zo'n twee jaar geleden was. Hij baalde stevig dat deze update niet goed genoeg was. De Vries zei vervolgens dat hij enkele malen per jaar contact heeft met [naam bedrijf] in [plaatsnaam]. Vervolgens heb ik gezegd dat [naam bedrijf] een zeer kundig installateur is die goed op de hoogte is van de softwareproblematiek. Aan [naam eiser] heb ik het formulier toegezonden hoe hij zijn software/firmware kan controleren. Hij zegde toe dit te zullen controleren en vervolgens contact op te zullen nemen met [naam bedrijf]. (…)”
Eiser heeft niet betwist dat hij deze informatie heeft gekregen.
7.6.
De naleving van de wettelijke verplichting is in beginsel de verantwoordelijkheid van eiser. [5] Eiser heeft dit ter zitting ook erkend. Verder dient eiser alles te hebben gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om de overtreding te voorkomen. [6] Verweerder heeft in dat verband aangevoerd dat hij eiser erop gewezen heeft dat hij de verouderde software moet (laten) updaten, waarbij verweerder eiser ook heeft gewezen op een leverancier die op de hoogte is van de softwareproblematiek en die hulp kan bieden bij het updaten ervan. Eiser heeft dit niet betwist en heeft ter zitting erkend dat hij de software niet heeft laten updaten.
De conclusie is dan ook dat eiser niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om (herhaalde) overtreding te voorkomen. Dat betekent dat zijn beroep op overmacht niet slaagt.
Was verweerder bevoegd om de verbeurde dwangsom in te vorderen?
8.1.
In beginsel was verweerder bevoegd om de verbeurde dwangsom in te vorderen.
8.2.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat uit vaste rechtspraak [7] volgt dat bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van invordering een zwaarwegend gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat hoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
8.3.
Uitzonderlijke gevallen die aanleiding kunnen geven om af te zien van invordering van de dwangsom, zijn onder meer strijd met het gelijkheidsbeginsel en overmacht. Eiser heeft zich op beide beroepen, maar de rechtbank heeft hiervóór al geoordeeld dat die beroepsgronden niet slagen. Overige bijzondere omstandigheden om van invordering af te zien zijn niet gesteld.
8.4.
Daarom heeft verweerder gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de verbeurde dwangsom van € 250,- in te vorderen.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot invordering van de verbeurde dwangsom in stand blijft. Eiser krijgt daarom het door hem betaalde griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn reis- en verletkosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:37, eerste lid
Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, beslist het bestuursorgaan bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
Telecommunicatiewet
Artikel 3.9, aanhef en onder a en d
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot frequentieruimte voor het gebruik waarvan geen vergunning is vereist. Deze regels kunnen betrekking hebben op:
a. het gebruik van de frequentieruimte,
d. een meldingsplicht voor gebruikers, en
Artikel 15.1, eerste lid, aanhef en onder a
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet en de eidas-verordening zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren, voor zover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op:
a. het gebruik van frequentieruimte;
Regeling gebruik van frequentieruimte met meldingsplicht 2015
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
a.
AIS (Automatic Identification System): automatisch identificatiesysteem gebaseerd op transponder technologie;
d.
binnenvaart: scheepvaart op de binnenwateren;
n.
maritiem mobiele communicatie: radiocommunicatie tussen radiostations op schepen onderling, tussen radiostations op een schip en op het vaste land en tussen een radiostation op een schip en een satelliet;
p.
MMSI (Maritime Mobile Service Identity): unieke combinatie van negen cijfers dat een radiostation of een groep van radiostations identificeert, zoals omschreven in paragraaf 6 van artikel 19 van het Radioreglement;
q.
pleziervaart: scheepvaart voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a
1. Bij gebruik van frequentieruimte met de bestemming ‘maritiem mobiele communicatie’ aan boord van een schip is het radioapparaat dat aan boord van het schip gebruikt wordt, geregistreerd voor gebruik aan boord van dat schip en wordt, onverlet artikel 8, voldaan aan de volgende voorschriften:
a. een maritiem mobiel radioapparaat gebruikt geen onjuiste of misleidende identificatie.

Voetnoten

1.Automatisch identificatiesysteem.
2.Maritieme Mobile Service Identiteit.
3.European Number of Identification.
4.De uitspraak van deze rechtbank van 23 november 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:9077, en de bevestiging daarvan door het CBb op 12 november 2019, ECLI:NL:CBB:2019:583.
5.Zie de uitspraken via www.rechtspraak.nl met de vindplaatsen ECLI:NL:RVS:2017:606; ECLI:NL:RVS:2019:2900; ECLI:NL:RVS:2018:4108.
7.Bijvoorbeeld de uitspraak van het CBb van 15 maart 2022, ECLI:NL:CBB:2022:114.