201810333/1/A3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 december 2018 in zaak nr. 17/6749 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Infrastructuur en Milieu, thans: de minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2017 heeft de minister aan [appellante] een bestuurlijke boete van € 13.200,- opgelegd.
Bij besluit van 27 september 2017 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 29 juni 2017 herroepen, de bestuurlijke boete op € 4.400,- gesteld en bepaald dat het besluit in de plaats treedt van het herroepen besluit.
Bij uitspraak van 4 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. W. Autar en G.D. van Voorthuizen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] exploiteert een transportbedrijf. Naar aanleiding van een controle van één van de vrachtwagens van [appellante] in Groningen op 11 mei 2016, heeft een inspecteur op 3 augustus 2016 bij [appellante] een onderzoek ingesteld naar de naleving van de bepalingen van de Arbeidstijdenwet (hierna: Atw). Dat onderzoek was op 18 mei 2016 aangekondigd. Van dat onderzoek heeft de inspecteur op 8 augustus 2016 een inspectierapport opgemaakt. Naar aanleiding van het inspectierapport heeft de inspecteur op dezelfde dag een boeterapport opgemaakt.
Besluitvorming
1.1. Naar aanleiding van het inspectierapport en het boeterapport heeft de minister aan [appellante] een bestuurlijke boete van € 13.200,- opgelegd. Uit controle van de digitale bestanden van een door [appellante] gehuurde vrachtwagen met kenteken […], heeft de minister de conclusie getrokken dat de digitale gegevens van de bestuurderskaart wel aanwezig zijn, maar dat de digitale gegevens van de vrachtwagen ontbreken. Daardoor kon de minister niet controleren of [appellante] op 25, 26 en 27 november 2015 de bepalingen uit de Atw heeft nageleefd. Omdat hij niet kon controleren of de bepalingen uit de Atw werden nageleefd vanwege een ontbrekende deugdelijke administratie van de ardbeids- en rusttijden, heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat [appellante] artikel 4:3, eerste lid, van de Atw heeft overtreden. Daarom heeft hij [appellante] een bestuurlijke boete opgelegd van € 13.200,-.
1.2. Bij het besluit op bezwaar heeft de minister vastgesteld dat de overtredingen in een aaneengesloten periode waren gepleegd, dat daarbij één bestuurder was betrokken en één vrachtwagen. Daarnaast is niet gebleken dat [appellante] eerder artikel 4:3, eerste lid, van de Atw heeft overtreden. Daarom heeft de minister de bestuurlijke boete op € 4.400,- gesteld.
Het oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] artikel 4:3, eerste lid, van de Atw heeft overtreden. Ondanks dat de inspecteur [appellante] de gelegenheid had geboden om voor 4 augustus 2016 de benodigde gegevens over 25, 26 en 27 november 2015 over te leggen, heeft [appellante] dat niet gedaan. Daarom heeft [appellante] volgens de rechtbank geen deugdelijke registratie gevoerd.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister bij zijn besluit op bezwaar voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van het geval. De minister heeft terecht aanleiding gezien om de boete te matigen tot € 4.400,-.
Het hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij artikel 4:3, eerste lid, van de Atw heeft overtreden. Vanwege pech met de eigen vrachtwagen, heeft [appellante] een vrachtwagen moeten huren. Dat is op 25 november 2015 gebeurd, waarna de vrachtwagen op 27 november 2015 weer is omgeruild. Tijdens de controle bleek dat de digitale gegevens van de gehuurde vrachtwagen niet aanwezig waren, waarna die zijn opgevraagd bij de verhuurder. Die gegevens zijn verstrekt aan de minister. Er zijn vervolgens geen onvolkomenheden geconstateerd bij de arbeids- en rusttijden van de chauffeur. De bedrijfslock van de gehuurde vrachtwagen stond op naam van de vorige huurder. Normaal gesproken wordt dit afgedaan met een waarschuwing, aldus [appellante].
Verder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de minister rekening heeft gehouden met de omstandigheden van het geval. Er is namelijk sprake van overmacht. Het was niet mogelijk om een eigen bedrijfskaart in de gehuurde vrachtwagen te stoppen. Daarom heeft het verhuurbedrijf dat gedaan. Om dan alsnog een bestuurlijke boete op te leggen, gaat tegen elk gevoel van rechtvaardigheid in, aldus [appellante].
Wettelijk kader
4. Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep
5. Op grond van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw, dient een werkgever een deugdelijke registratie van de arbeids- en rusttijden te voeren, zodat het toezicht op naleving van de Atw mogelijk wordt gemaakt. Indien een dergelijke registratie niet wordt gevoerd, is dat op grond van artikel 10:1, eerste lid, van de Atw een overtreding.
Bij vrachtwagens controleert de minister de registratie door middel van een analyse van digitale data. De digitale data van de vrachtwagen bestaan uit zogeheten ‘M-bestanden’. De digitale data van de bestuurderskaart bestaan uit de zogeheten ‘C-bestanden’. Door beide bestanden met elkaar te vergelijken kan de minister de deugdelijkheid en de volledigheid van de registraties vaststellen. Indien één van die bestanden niet kan worden overgelegd, is controle op een deugdelijke registratie van arbeids- en rusttijden niet mogelijk. De minister merkt dat dan aan als een overtreding van artikel 4:3, eerste lid, van de Atw waarvoor een boete wordt opgelegd van € 4.400,- per dag dat geen registratie kan worden overgelegd.
5.1. [appellante] heeft de C-bestanden van 25, 26 en 27 november 2015 overgelegd. Zij heeft naar aanleiding van het op 18 mei 2016 aangekondigde onderzoek op 6 juli 2016 de mogelijkheid gehad om de ontbrekende M-bestanden voor 20 juli 2016 over te leggen. Hiervan heeft [appellante] geen gebruik van gemaakt. Pas in de bezwaarfase, bij de hoorzitting, heeft [appellante] een M-bestand overgelegd. Ter zitting bij de Afdeling heeft de minister toegelicht dat het een door het verhuurbedrijf beschikbaar gesteld M-bestand betrof, maar dat het M-bestand leeg is en daardoor niet leesbaar is voor de minister. Bovendien stond het M-bestand op naam van de vorige huurder. [appellante] heeft niet aannemelijk kunnen maken dat de in de bezwaarfase overgelegde gegevens wel de M-bestanden betroffen. De registratie van de arbeids- en rusttijden was daardoor niet deugdelijk, zodat de minister geen controle op de naleving van de Atw kon uitvoeren. Anders dan [appellante] stelt, heeft zij daarom wel artikel 4:3, eerste lid, van de Atw overtreden. Dat een vrachtwagen van [appellante] pech had en daardoor een vrachtwagen gehuurd moest worden, laat onverlet dat [appellante] een deugdelijke registratie dient te voeren. [appellante] dient er zorg voor te dragen dat zij een administratie voert zodat controle op naleving van bepalingen uit de Atw mogelijk is. De rechtbank heeft gezien het voorgaande op juiste gronden geoordeeld dat de minister terecht het standpunt heeft ingenomen dat [appellante] de Atw heeft overtreden. De minister was dus bevoegd om [appellante] een bestuurlijke boete op te leggen.
Het betoog faalt.
5.2. De minister heeft bij het besluit van 29 juni 2017 [appellante] een bestuurlijke boete opgelegd van € 13.200,-. Bij het besluit van 27 september 2017 heeft de minister die boete gematigd tot € 4.400,-. Uit de redenen die de minister voor die matiging heeft gegeven, volgt dat hij voldoende de omstandigheden van het geval heeft meegewogen. Niet is gebleken dat [appellante] door een overmachtssituatie niet de M-bestanden kon verkrijgen en in haar administratie kon opnemen. Het is immers de verantwoordelijkheid van [appellante] dat zij een deugdelijke administratie voert, ook in het geval zij een vrachtwagen huurt, zodat de minister op naleving van de Atw kan toezien. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat de minister voldoende de omstandigheden van dit specifieke geval heeft meegenomen.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Daalder w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019
176-857.
BIJLAGE
Arbeidstijdenwet
Artikel 4:3
1. Een werkgever en een persoon als bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, voert een deugdelijke registratie terzake van de arbeids- en rusttijden welke het toezicht op de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen mogelijk maakt.
[…]
Artikel 10:1
1. Als overtreding wordt aangemerkt het niet naleven van de artikelen […] 4:3, eerste lid, […]
[…]
Artikel 10:5
1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar legt de bestuurlijke boete op aan de natuurlijke of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
[…]
Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer) 2016
Bijlage 1 Tarieflijst