Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] , te [plaats 1] , appellant
en
staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat(Agentschap Telecom), (de staatssecretaris)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de van dit gesprek gemaakte geluidsopnames worden opgemaakt dat de marifoon van appellant tijdens dit gesprek geen ATIS-code uitzond. Het aanbod van appellant om getuigenbewijs te leveren van het wel functioneren van zijn marifooninstallatie, wordt door de rechtbank afgewezen. Voor zover appellant heeft betoogd dat sprake moet zijn geweest van een storing, overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris een geluidsopname (van een willekeurig gesprek) heeft overgelegd dat rond hetzelfde tijdstip als het gesprek tussen appellant en de medewerker van de [naam 4] is gemaakt. Op deze opname is de ATIS-code wel waarneembaar. Daarom acht de rechtbank een storing niet aannemelijk. De staatssecretaris heeft appellant derhalve terecht en op goede gronden als overtreder van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder i, van de Regeling aangemerkt. Gelet hierop kon de staatssecretaris appellant een bestuurlijke boete opleggen. De aan appellant opgelegde boete is passend en geboden, aldus de rechtbank.
Op kanaal 20 is volgens appellant de zeevaartmodus (DCS) automatisch uitgeschakeld en kan ATIS niet (meer) handmatig worden uitgeschakeld. Appellant wijst erop dat de leverancier zijn marifoon op deze wijze heeft geprogrammeerd. Voorts betoogt appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een storing in de apparatuur aan boord van het vaartuig van de toezichthouder niet aannemelijk is. Appellant voert in dit verband aan dat de toezichthouder aan boord van zijn schip had moeten komen om te controleren of de overtreding daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en daarmee een storing in de eigen apparatuur uit te sluiten. Tot slot is appellant van mening dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de opgelegde boete van € 250,- disproportioneel is.
mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2019.