In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 september 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de opgelegde bestuurlijke boetes aan eiseres, een landbouwbedrijf, door de Staatssecretaris van Economische Zaken. De boetes, in totaal € 1.400, zijn opgelegd wegens meerdere overtredingen van de Meststoffenwet, waaronder het niet vastleggen van vervoersgegevens en het niet opmaken van vervoersbewijzen voor dierlijke meststoffen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze boetes, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland in 2012 een controle heeft uitgevoerd bij eiseres, naar aanleiding van een boeterapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Tijdens deze controle zijn verschillende overtredingen geconstateerd, waaronder het niet wegen en bemonsteren van meststoffen. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet de rechtspersoon is die de overtredingen heeft begaan en dat er sprake was van overmacht, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres als feitelijke vervoerder verantwoordelijk is voor de overtredingen.
De rechtbank heeft verder overwogen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een acute noodsituatie die het niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen rechtvaardigde. De rechtbank heeft de stelling van eiseres dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd verworpen, omdat haar beroep op overmacht niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de opgelegde boetes terecht zijn opgelegd.