ECLI:NL:RBROT:2022:9292

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
10/750249-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 7 jaar gevangenisstraf voor vuurwapen- en drugshandel met gebruik van EncroChat en Sky-ECC

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1980, die werd beschuldigd van het medeplegen van vuurwapen- en drugshandel. De verdachte maakte gebruik van versleutelde communicatie via EncroChat en Sky-ECC. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gedurende een periode van elf maanden schuldig had gemaakt aan de handel in vuurwapens en drugs, waarbij hij samen met een medeverdachte handelde. De rechtbank heeft uitvoerig stilgestaan bij de rechtmatigheid van de verkregen bewijsstukken, met name de data van EncroChat en Sky-ECC, en de vraag of er sprake was van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De rechtbank concludeerde dat het onderzoek 26Lemont niet als voorbereidend onderzoek voor de zaak Irida kon worden aangemerkt en dat er geen onrechtmatigheden waren die de bewijsvoering zouden ondermijnen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zwaar liet meewegen. De rechtbank benadrukte de risico's die de handel in vuurwapens met zich meebrengt voor de samenleving en de schadelijke effecten van de drugshandel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750249-20
Datum uitspraak: 12 oktober 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1980,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] te ( [postcode01] ) [woonplaats01] ,
raadsman mr. P.W. Hermens, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 22 en 23 augustus 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen.

4..Vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek ex artikel 359a Sv

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging en subsidiair dat alle EncroChat- en Sky ECC-data van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Bij de start van het onderzoek Irida waren onvoldoende feiten en omstandigheden aanwezig om te komen tot een redelijk vermoeden van schuld richting de verdachte. Toch zijn er diverse bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet die het recht op privacy van de verdachte hebben geschonden. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op.
Het openbaar ministerie heeft binnen het onderzoek 26Lemont bewust onwaarheden verspreid. Zo is de JIT-overeenkomst ten onrechte niet aan het dossier toegevoegd en heeft het openbaar ministerie gelogen over de verdenking richting de NN-gebruikers. Daarnaast is er een onduidelijk beeld geschetst over de voorfase van het onderzoek en is verzwegen dat onderzoek 26Bismarck omgedoopt is tot 26Lemont. Ook is tot op de dag van vandaag onbekend wat de startdatum van het JIT is. Dit alles heeft geleid tot een schending van artikel 6 EVRM.
De hack van EncroChat dient beoordeeld te worden naar Nederlands recht nu deze op Nederlands grondgebied heeft plaatsgevonden. Een dergelijke beoordeling dient vervolgens tot de conclusie te leiden dat de hack onrechtmatig was en dat de vergaarde data van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan strafbare feiten ten aanzien van de verdachte voordat de bijzondere opsporingsbevoegdheden die de privacy van de verdachte raken, zijn ingezet. Daarnaast heeft het verkrijgen, verwerken en delen van de EncroChat- en Sky ECC-gegevens rechtmatig plaatsgevonden en kunnen de berichten voor het bewijs worden gebezigd. Er is geen sprake van een vormverzuim waarop enige consequentie dient te volgen. Daarbij heeft de officier van justitie verwezen naar recente uitspraken van rechtbanken uit het hele land en van de gerechtshoven Amsterdam en Den Haag.
4.3.
Beoordeling
4.3.1.
Inleiding
De bewijsvoering van het openbaar ministerie is voor een belangrijk deel gebaseerd op de verdenking dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de diensten aangeboden door de bedrijven EncroChat en Sky ECC, die hem in staat stelden versleutelde berichten te versturen en ontvangen. De rechtbank zal daarom kort het verloop van de onderzoeken naar de bedrijven EncroChat en Sky ECC schetsen. Daarna zal inhoudelijk ingegaan worden op de gevoerde verweren die zich lenen voor een gezamenlijke en samenhangende bespreking. Daarbij merkt de rechtbank op dat er in de achterliggende periode bij diverse rechtbanken en gerechtshoven in het land uitspraken zijn gedaan op het gebied van EncroChat en Sky ECC, waarin veelal dezelfde verweren zijn gevoerd. [1] De overwegingen van de rechtbank zijn – voor zover zij tot hetzelfde oordeel komt – gelijkend op die van andere rechtscolleges.
4.3.2.
Het onderzoek met betrekking tot EncroChat
Vanaf 2017 is het bedrijf EncroChat in Nederland onderwerp van onderzoek, nadat binnen diverse strafrechtelijke onderzoeken bij verdachten van ernstige strafbare feiten EncroChat-toestellen werden aangetroffen en in beslaggenomen. In Frankrijk vond om vergelijkbare redenen ook onderzoek plaats naar EncroChat. Daaruit bleek dat de server die door EncroChat gebruikt werd, zich in Roubaix in Frankrijk bevond.
Op 30 januari 2020 heeft de Franse rechter toestemming gegeven om op deze server een interceptietool te installeren, waardoor alle lopende communicatie op EncroChat-toestellen werd doorgezonden naar een server van de Franse politie. Door inzet van de interceptietool heeft de Franse politie in de periode van 1 april 2020 tot en met 20 juni 2020 live informatie verzameld van EncroChat-telefoons. Een groot deel van deze telefoons bevond zich in die periode op Nederlands grondgebied.
Op 10 februari 2020 is het Nederlandse opsporingsonderzoek 26Lemont gestart dat zich richtte op EncroChat en de daaraan gelieerde personen. De verdenkingen waren dat zij zich schuldig maakten aan witwassen, deelnamen aan een criminele organisatie en medeplichtig waren aan strafbare feiten die door de gebruikers van EncroChat werden gepleegd. De rechtbank zal hierna overwegen dat dat onderzoek ook gericht was op de NN-gebruikers van EncroChat en op de verwerking van de uit Frankrijk verkregen data van die NN-gebruikers.
Voorafgaand aan de inzet van het interceptiemiddel in Frankrijk heeft het Nederlandse openbaar ministerie op 13 maart 2020 de rechter-commissaris in Rotterdam met een vordering op grond van artikelen 126uba en 126t Sv gevraagd te toetsen of de inzet van de interceptietool en vervolgens de vergaring, overdracht en het gebruik van de daarmee verkregen data voldeed aan de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. De rechter-commissaris heeft de gevorderde machtigingen onder voorwaarden verleend op 27 maart 2020.
Op 10 april 2020 is een JIT-overeenkomst getekend. De Franse autoriteiten hebben – zoals reeds daarvoor was afgesproken – de door hen verzamelde gegevens, op basis van Franse strafvorderlijke bepalingen, gedeeld met de JIT-partners, waaronder Nederland, ten behoeve van het onderzoek 26Lemont.
De officier van justitie van het onderzoek 26Lemont heeft op grond van artikel 126dd Sv toestemming gegeven om de EncroChat-gegevens te verstrekken aan onderhavig onderzoek Irida.
4.3.3.
Het onderzoek met betrekking tot Sky ECC
Vanaf 2018 vond in Frankrijk, België en Nederland onderzoek plaats naar het bedrijf Sky ECC. Informatie verkregen door de Franse autoriteiten via een zogenaamde IP-tap is in juli 2019 op basis van het Cybercrime-verdrag met de Nederlandse autoriteiten gedeeld.
Na gezamenlijk overleg is op 13 december 2019 een Joint Investigation Team (JIT) opgericht om de verdenkingen tegen Sky ECC nader te onderzoeken.
Op 11 december 2020 is het Nederlandse onderzoek genaamd Argus gestart, gericht op de onbekende gebruikers van de diensten van Sky ECC. Dit onderzoek was een voortzetting van eerder onderzoek onder de naam Yucca, aangevuld met informatie uit onderzoek Werl.
Het Nederlandse openbaar ministerie heeft bij de rechter-commissaris in Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van artikelen 126t Sv en (later) 126uba Sv te verkrijgen. De rechter-commissaris heeft de gevorderde machtigingen verleend op 15 december 2020, respectievelijk 7 februari 2021.
Op 17 december 2020 heeft een Franse rechter in het Franse onderzoek naar Sky ECC, op aanvraag van het Franse openbaar ministerie, toestemming gegeven voor het gebruik van een interceptiemiddel op een server van Sky ECC in Frankrijk. Door de inzet van dit middel hebben de Franse autoriteiten een hoeveelheid gegevens verkregen. Die gegevens zijn gedeeld met de overige JIT-partners, waaronder Nederland.
Nadien heeft de officier van justitie van het onderzoek Argus ex artikel 126dd Sv toestemming gegeven om de Sky ECC-gegevens te verstrekken aan onderhavig onderzoek Irida.
4.3.4.
Leidt een eventueel vormverzuim binnen 26Lemont tot rechtsgevolgen binnen Irida?
Door de verdediging is aangevoerd dat het onderzoek 26Lemont aan te merken is als voorbereidend onderzoek van onderhavig onderzoek Irida, waarbinnen de verdachte als verdachte is aangemerkt. Mogelijke vormverzuimen binnen het onderzoek 26Lemont zouden dan binnen het toetsingsbereik van artikel 359a Sv vallen en moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie of bewijsuitsluiting van de vergaarde data.
Volgens artikel 132 Sv is het voorbereidend onderzoek “het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting”. Als bij dat onderzoek vormen zijn verzuimd kan de rechtbank op grond van artikel 359a Sv de daarin vermelde gevolgen daaraan verbinden. Artikel 359a Sv is dus niet van toepassing op een vormverzuim dat is begaan buiten het voorbereidend onderzoek.
De rechtbank is, in navolging van het Hof Den Haag, van oordeel dat onderzoek 26Lemont niet aangemerkt dient te worden als voorbereidend onderzoek in de zaak van de verdachte. [2] Het onderzoek 26Lemont staat los van het zelfstandig strafrechtelijk onderzoek dat werd ingesteld naar de verdachte. Weliswaar is er lang onduidelijkheid geweest over de vraag of het onderzoek 26Lemont zich uitsluitend richtte op EncroChat en daaraan gelieerde personen of ook tegen de NN-gebruikers van EncroChat, maar uit het begeleidend schrijven bij de vordering ex artikel 126uba Sv aan de RC in 26Lemont van 16 maart 2020 , blijkt dat het onderzoek zich mede richtte op de NN-gebruikers.
Het onderzoek 26Lemont is echter niet specifiek gericht geweest op de verdachte. De personen en NN-gebruikers, zoals genoemd in artikel 126o tot en met 126ui Sv, waarop onderzoek 26Lemont zich mede richtte, kunnen op grond van de wetsgeschiedenis niet gelijk worden gesteld met een verdachte in de zin van artikel 27 Sv. Dat de NN-gebruikers in dat begeleidend schrijven aan de RC wel verdachten worden genoemd, doet daar niet aan af. Onderzoek 26Lemont is qua normering te brengen onder een titel V onderzoek, waarin (opsporings)onderzoek wordt gedaan naar een crimineel verband en de rol die de verschillende personen bij dat verband spelen. “Redelijk vermoeden” betreft hier niet de betrokkenheid van een individu bij een individueel strafbaar feit, maar de betrokkenheid van personen bij een crimineel verband. Om dit onderscheid te duiden heeft de wetgever in deze titel nadrukkelijk voor “persoon/gebruikers” gekozen, en niet voor “verdachte”.
4.3.5.
Zijn er vormverzuimen van bepalende invloed?
Onder omstandigheden kunnen er evenwel rechtsgevolgen worden verbonden aan vormverzuimen die zijn begaan in een ander onderzoek, niet zijnde het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. [3] In deze rechtspraak ligt als algemene overkoepelende maatstaf besloten dat een rechtsgevolg op zijn plaats kan zijn indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank zal derhalve ook beoordelen of er binnen het onderzoek 26Lemont sprake is van vormverzuimen die van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de vervolging van de verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten. Als dat het geval is, kan het op zijn plaats zijn daar een rechtsgevolg aan te verbinden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging voldoende mogelijkheid gehad om de gegevens die zijn verstrekt en gebruikt uit 26Lemont te toetsen op volledigheid en evenwichtigheid. Aan de verdediging zijn de initiële Nederlandse machtigingen en onderliggende vorderingen uit 26Lemont, na een rechterlijke toets op grond van artikel 149b Sv, ter beschikking gesteld. Deze zijn toegevoegd aan het onderhavige strafdossier. Ook heeft de verdediging de beschikking gekregen over de complete dataset die vanuit 26Lemont aan Irida is verstrekt. De verdediging heeft met behulp van het bevragingssysteem Hansken afdoende gelegenheid gehad om deze dataset te onderzoeken.
Anders dan de verdediging in dit verband heeft betoogd ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat het openbaar ministerie de rechtbank met betrekking tot het onderzoek 26Lemont doelbewust onjuist heeft voorgelicht. Wel constateert de rechtbank met de verdediging dat er door de zaaksofficier van justitie binnen 26Lemont wisselend is verklaard en dat het openbaar ministerie terughoudend is geweest in het delen van stukken. Dat het openbaar ministerie zich terughoudend heeft opgesteld, kan echter worden verklaard door de aard en complexiteit van het internationale onderzoek, waaraan verschillende overheden deelnemen en de verschillende belangen waarmee het openbaar ministerie dientengevolge rekening moet houden.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat in 26Lemont de inzet van de interceptietool onrechtmatig was en het hierdoor vergaarde materiaal van het bewijs moet worden uitgesloten, overweegt de rechtbank als volgt.
In het dossier bevinden zich processen-verbaal waarin uiteen is gezet hoe de communicatiedienst van EncroChat werkte, hoe de EncroChat-gegevens zijn verkregen en gedeeld, en hoe die gegevens uiteindelijk terecht zijn gekomen in het onderzoek 26Lemont. Hieruit volgt dat de interceptietool op basis van Franse wettelijke bevoegdheden is ingezet door de Franse autoriteiten. Uit deze stukken blijkt niet van feiten of omstandigheden die de rechtbank tot het oordeel leiden dat de inzet van de interceptietool niet onder Franse verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden, ook niet nadat internationale samenwerking leidde tot de formatie van een JIT. Dat blijkt ook niet uit hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht. Voor zover in dit verband is betoogd dat Nederland zou hebben bijgedragen aan de intellectuele know-how van de interceptietool, maakt een Nederlandse inbreng niet per definitie dat de inzet van een interceptiemiddel dat (deels) gebruik maakt van die Nederlandse inbreng ook onder verantwoordelijkheid van Nederland heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken dat een Nederlandse ambtenaar met opsporingsbevoegdheden enige concrete opsporingshandeling heeft verricht in Frankrijk al dan niet in samenwerking met de Franse opsporingsautoriteiten ter zake van de implementatie en activering van de interceptietool. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de Franse rechter, op aanvraag van het Franse openbaar ministerie, de rechtmatigheid van de inzet van het interceptiemiddel heeft getoetst en goed bevonden. De rechtbank kent hierbij grote betekenis toe aan het vertrouwensbeginsel. Dit beginsel impliceert dat de staten over en weer vertrouwen hebben in de deugdelijkheid van elkaars rechtssysteem. Dit wederzijds vertrouwen is als beginsel verankerd in de internationale rechtshulp in strafzaken. Zonder dat wederzijdse vertrouwen zal onderlinge rechtshulp niet mogelijk zijn. De betrokken staten brengen dat vertrouwen in de regel tot uitdrukking in een verdrag. De verdragen, besluiten en overeenkomsten waarin het wederzijds vertrouwen tussen EU-lidstaten tot uitdrukking is gebracht zijn onder meer het EU Verdrag, het EU Rechtshulpverdrag, het Kaderbesluit 2002/465 en de EU Rechtshulpovereenkomst.
Het vertrouwensbeginsel geldt in de EncroChat (en Sky)-zaken eens te meer nu de rechtstelsels van de EU-lidstaten meer gelijkenis met elkaar vertonen dan tussen rechtstelsels van een EU-lidstaat en een derde staat veelal het geval is. Relevant hierbij is ook dat de EU-lidstaten tevens verdragspartij zijn bij het EVRM, waarin het recht op een eerlijk proces is verankerd.
Uit dit vertrouwensbeginsel vloeit voort dat de Nederlandse strafrechter de rechtmatige toepassing van door autoriteiten van een andere (lid)staat toegepaste bevoegdheden, niet toetst. Verondersteld wordt immers dat die toepassing rechtmatig heeft plaatsgevonden, omdat beide staten de toepassing van de betreffende bevoegdheden bij het aangaan van het verdrag hebben beoordeeld.
Voorts is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat het Nederlandse openbaar ministerie het JIT als dekmantel zou hebben gebruikt om zo op oneigenlijke wijze gebruik te kunnen maken van eventuele ruimere Franse opsporingsmethoden.
4.3.6.
Vormverzuimen binnen onderzoek Irida?
Op 1 mei 2020 startte het onderzoek Irida naar aanleiding van de TCI-verstrekking van 30 april 2020 die luidde: “ [naam01] handelt in vuurwapens. [naam01] kan ook automatische vuurwapens leveren”. Het TCI proces-verbaal maakt daarnaast melding van de naam, geboortedatum, geboorteplaats en adres van de verdachte. De rechtbank oordeelt derhalve dat de informatie van het TCI voldoende concreet en specifiek was. Dat de betrouwbaarheid van de verstrekking niet kon worden beoordeeld, doet daar niet aan af . [4]
Naar aanleiding van de TCI-verstrekking is de politie in het bedrijfsprocessensysteem op zoek gegaan naar informatie over de verdachte. Hieruit bleek onder andere dat hij 117 antecedenten op zijn naam had staan, waaronder diverse overtredingen van de Wet wapens en munitie. Daarnaast bleek uit meerdere registraties dat de verdachte lid was van Motorvriendenclub [naam motorclub01] , ontstaan uit de [naam motorclub02]. Het zou gaan om een Motorvriendenclub met de uiterlijke kenmerken van een zogenoemde 1% Motorclub.
De rechtbank is van oordeel dat het proces-verbaal van verdenking voldoende basis was om een onderzoek naar de verdachte te starten. De inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden is dan ook als rechtmatig aan te merken. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
4.3.7.
Conclusie
Het onderzoek 26Lemont kan niet aangemerkt worden als voorbereidend onderzoek naar een strafbaar feit waarvoor de verdachte wordt vervolgd in de zaak Irida. De rechtbank heeft daarnaast geen aanknopingspunten gevonden voor vormverzuimen dan wel onrechtmatigheden in het onderzoek 26Lemont die van bepalende invloed zijn geweest op het onderzoek Irida. De data vanuit het onderzoek 26Lemont mogen worden gebruikt voor het bewijs in de zaak Irida. De inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden binnen het onderzoek Irida is rechtmatig geweest.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak feit 2
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
Uit de bakengegevens van de auto van medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: medeverdachte) in combinatie met de OVC-gesprekken uit zijn auto blijkt dat de verdachte op 20 januari 2021 de box aan de [straatnaam01] bezocht heeft. Op de camerabeelden van die dag is te zien dat de verdachte een pakket bij zich draagt als hij de box in- en uitgaat. Getuige [getuige01] heeft verklaard dat hij weliswaar de huurder van de box is, maar dat hij een sleutel en druppel van de box aan de verdachten had uitgeleend. [getuige01] heeft ontkend dat de aangetroffen vuurwapens en munitie van hem zijn. De aangetroffen en inbeslaggenomen vuurwapens en munitie zijn soortgelijke wapens als de wapens waarover in de aan de verdachte te koppelen Sky-berichten gesproken wordt. Ook wordt er in die berichten gesproken over “17 stuks banaan” en is een pakket met de tekst “2x banaan” aangetroffen in de box. De verdachte had samen met de medeverdachte toegang tot de box en had wetenschap van en beschikkingsmacht over de vuurwapens, magazijnen en munitie die daar zijn aangetroffen. Nu deze wapens voor de handel van de verdachten bestemd waren kan het feit bewezen worden verklaard.
5.1.2.
Beoordeling
Aan de [adres02] te [plaats01] bevindt zich een opslag box van Bo-rent die gehuurd werd door [getuige01] . Op 9 maart 2021 heeft de politie bij de doorzoeking van deze box vijf automatische vuurwapens en/of geweren, een hoeveelheid trommel- en patroonmagazijnen en een groot aantal kogelpatronen aangetroffen.
De verdachten hadden de beschikkingsmacht over de box en de inhoud daarvan. Volgens [getuige01] had hij namelijk een sleutel (en/of druppel) van de box uitgeleend aan de verdachten. Overigens tonen camerabeelden dat de verdachte daadwerkelijk de box in- en uitgaat, op 20 januari 2021, terwijl de medeverdachte buiten op hem wacht.
De bewijsmiddelen onderbouwen onvoldoende dat de verdachte wetenschap had van de wapens. Weliswaar lijken de aangetroffen wapens op wapens waarover wordt geschreven in de Sky-berichten en wijst nader onderzoek naar [getuige01] er niet op dat híj handelt in wapens, maar uit het binnengaan van de box op 20 januari 2021 volgt geen wetenschap van wat daar 9 maart 2021 is aangetroffen. Er is geen bewijsmiddel waaruit volgt dat de wapens al op 20 januari 2021 aanwezig waren in de box. Dit volgt evenmin uit de camerabeelden. Niet valt uit te sluiten dat na 20 januari 2021 een ander dan de verdachte en de medeverdachtetoegang heeft gekregen of verkregen tot de box en de wapens daarin heeft geplaatst. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de term ‘banaan’ algemeen versluierd taalgebruik is voor (munitie voor) een AK.
De berichten over ‘banaan’ van de verdachte gaan dus niet per se over de ‘2xbanaan’ die was opgeslagen in de box. De omstandigheden dat de verdachten handelden in wapens en drugs, en daarbij drugs ook buiten hun huis bewaarden ( [straatnaam02] ) maken het niet onaannemelijk dat zij ook voor wapens een opslag buiten hun huis gebruikten, maar die omstandigheden leiden, ook bezien in samenhang met de andere feiten en omstandigheden, niet dwingend tot de conclusie dat de verdachte(n) wetenschap had(den) van de goederen die op 9 maart 2021 zijn aangetroffen.
Anders verwoord, niet kan worden uitgesloten dat een ander dan de verdachte(n) verantwoordelijk is voor de op 9 maart 2021 aangetroffen wapens, magazijnen en munitie. De verdachte wordt daarom van het onder 2 tenlastegelegde feit vrijgesproken.
5.2.
Vrijspraak feit 5
5.2.1.
Standpunt officier van justitie
Bij de doorzoeking in de woning van de medeverdachte aan het [adres03] op 9 maart 2021 zijn twee gesealde zakken met henneptoppen aangetroffen. De verdachte heeft op 28 februari 2021 via zijn Sky-account henneptoppen te koop aangeboden. Hij omschrijft deze in de chat als “Spaanse takken” en verstuurt ook een foto van hennep. Ook schrijft hij dat hij twee voorbeelden heeft liggen. Dit is voldoende om te kunnen zeggen dat de aangetroffen hennep in de machtssfeer van de verdachte was.
5.2.2.
Beoordeling
Uit de Sky-berichten van [account 1] (de rechtbank schrijft dit account toe aan de verdachte, zie de overweging onder 5.4.2.) blijkt dat de verdachte op 28 februari 2021 beschikt over hennep (‘Spaanse takken’). Echter, uit die omstandigheid volgt, ook bezien in samenhang met de samenwerking die de verdachten hadden voor de handel in wapens en drugs, niet noodzakelijkerwijs dat dit de hennep betreft die in de woning aan het [adres03] is aangetroffen. Het bericht van de verdachte is bijvoorbeeld onvoldoende te verbinden aan de hoeveelheid die zich in de woning bevond. Omdat, zo begrijpt de rechtbank, aan de verdachte alleen ten laste wordt gelegd dat hij de hennep aanwezig heeft gehad die is aangetroffen in voormelde woning, acht de rechtbank het onder 5 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.3.
Vrijspraak feit 6
5.3.1.
Standpunt officier van justitie
Op 22 juni 2020 heeft binnen het onderzoek 26Douglasville een doorzoeking plaatsgevonden van een bedrijfsruimte aan de [adres04] te [plaats02] . Daar zijn diverse vuurwapens in beslaggenomen. Op één van die vuurwapens, een Glock, is het DNA van de verdachte aangetroffen. Daaruit volgt dat de verdachte dit vuurwapen op enig moment voorhanden heeft gehad. Gelet op het feit dat DNA-sporen na verloop van tijd verdwijnen, moet dit in een korte periode voor juni 2020 zijn geweest.
5.3.2.
Beoordeling
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 22 juni 2020 een Glock voorhanden heeft gehad. In het pand aan de [adres04] is een Glock in beslaggenomen waar het DNA van de verdachte op is aangetroffen. Op grond van dit DNA kan de conclusie getrokken worden dat de verdachte dit wapen op enig moment heeft aangeraakt. Daargelaten of op grond hiervan de conclusie getrokken kan worden dat de verdachte op enig moment het wapen voorhanden heeft gehad, bevat het dossier geen enkel bewijsmiddel waaruit blijkt op welk moment de verdachte het wapen heeft aangeraakt. Er zijn geen aanwijzingen dat dit specifiek in de periode van april tot en met juni 2020 heeft plaatsgevonden. De rechtbank kan derhalve niet tot een bewezenverklaring komen van de tenlastegelegde periode. Het onder 6 ten laste gelegde is daarom niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.4.
Bewijswaardering feit 1 en 7
5.4.1.
Standpunt verdediging
Het bewijs voor de feiten 1 en 7 die zien op de wapen- en drugshandel is uitsluitend afkomstig uit EncroChat en Sky-berichten. De genoemde EncroChat en Sky-accounts kunnen echter niet aan de verdachte toegerekend worden. De verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van de tenlastegelegde feiten.
Uit het dossier blijkt dat het EncroChat-account [accountnaam 1] met 23 gebruikers contact heeft gehad. Niemand van die gebruikers spreekt [accountnaam 1] aan met een naam of bijnaam, behalve het account [accountnaam 2]. [accountnaam 2] spreekt [accountnaam 1] aan als [naam02] . Deze naam past niet bij de naam van de verdachte die namelijk [verdachte01] heet. Het is niet vast te stellen op welk moment de andere gebruikers het account [accountnaam 1] hebben opgeslagen in hun contacten onder de namen ‘ [naam03] ’ en ‘ [naam04] ’. Als die namen al verwijzen naar de verdachte, betekent dit nog niet dat de verdachte de enige gebruiker is geweest van het account [accountnaam 1]. Het is goed mogelijk dat iemand anders in de periode van april tot en met juni 2020 gebruik heeft gemaakt van dit account. Uit andere strafzaken is gebleken dat EncroChat-toestellen van hand tot hand gingen.
Aan de verdachte worden ook de twee Sky-ID’s [account 2] en [account 1] toegerekend. De toerekening van deze accounts is begonnen met de inzet van een IMSI-catcher op 15 en 16 oktober 2020. Bij de inzet van deze IMSI-catcher zijn echter fouten gemaakt. Zo zou de verdachte op 15 oktober 2020 en 10 november 2020 in Woerden zijn geweest, maar deze reisbewegingen zijn niet terug te vinden in de bakengegevens. De politie heeft dit onjuist opgenomen in het proces-verbaal. Gelet op deze fouten in de bakengegevens is de toerekening van de Sky-ID’s allesbehalve overtuigend.
5.4.2.
Beoordeling
De verdenking jegens de verdachte berust in belangrijke mate op chatberichten die aan hem worden toegeschreven. Daarom zal de rechtbank eerst de vraag beantwoorden of de verdachte inderdaad de gebruiker was van de aan hem toegeschreven accounts. Vervolgens zullen de onder 1 en 7 ten laste gelegde feiten worden besproken.
Identificatie [accountnaam 1]
In het proces-verbaal van bevindingen met nummer [nummer01] is door de politie uiteengezet hoe de gebruiker van het EncroChat-account [accountnaam 1] is geïdentificeerd. Hieruit volgt dat het account [accountnaam 1] bij enkele van zijn contacten onder andere stond opgeslagen onder de namen ‘ [naam03] , [naam04] , [naam07], [naam08], [naam09], [naam10], [naam11]’. Deze namen bevatten duidelijke verwijzingen naar de voornaam ( [voornaam verdachte01] ) en woonplaats ( [plaats01] ) van de verdachte. Ook wordt in de nicknames verwezen naar de rol die de verdachte zou hebben als president ([naam08]) van de motorclub [naam motorclub01], wat overeenkomt met in de politiesystemen beschikbare informatie. Uit tapgesprekken blijkt daarnaast dat de verdachte ook door de medeverdachte werd aangesproken als ‘[naam08]’. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de identificatie van de verdachte als gebruiker van EncroChat account [accountnaam 1]. Dat het contact [accountnaam 2] de verdachte aanspreekt als [naam02] , doet aan het voorgaande niet af nu in voornoemd proces-verbaal terecht wordt opgemerkt dat dit mogelijk verwijst naar de achternaam van de verdachte. De rechtbank acht de stelling van de verdediging, dat het PGP-toestel mogelijk is overgedragen, alleen al gelet op de aard van het toestel, onaannemelijk.
Op grond van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de gebruiker was van het EncroChat-account [accountnaam 1].
Identificatie [account 2] en [account 1]
In de processen-verbaal met nummers [nummer02] en [nummer03] is uiteengezet hoe de politie de gebruiker van de Sky-ID’s [account 2] en [account 1] heeft geïdentificeerd. Hieruit komt het volgende naar voren. Binnen het onderzoek Irida is door middel van scans van een IMSI-catcher in de omgeving van de verdachte het IMSI-nummer [nummer04] in beeld gekomen. Dit IMSI-nummer bleek gekoppeld te zijn aan een Apple iPhone 6 die gebruikt werd als PGP/Encrypt telefoon. Binnen het onderzoek Dronach is van het eerdergenoemde IMSI-nummer [nummer04] het bijbehorende simkaart-nummer opgevraagd. Uit de gegevens van onderzoek Werl volgt dat het bijbehorende simkaartnummer gebruikt werd door het Sky-ID [account 2], met de nickname ‘[nickname 1], [nickname 2]’ en het IMEI-nummer [nummer05] . Door de politie zijn de historische gegevens van het IMEI-nummer nagegaan. Daaruit blijkt dat het IMEI-nummer in de periode van 17 juni 2020 tot en met 2 januari 2021 bijna dagelijks in gebruik was en gebruik maakte van zendmasten in de nabije omgeving van het werk- en woonadres van de verdachte. Ook komen de verplaatsingen van het IMEI-nummer overeen met de verplaatsingen van het telefoonnummer [telefoonnummer01] , dat bij de verdachte in gebruik is. Het Sky-ID [account 2] was actief van 17 juni 2020 tot en met 31 december 2020.
Op 30 december 2020 is [account 1], met de nickname ‘[nickname 3], [nickname 1]’ en IMEI-nummer [nummer06] actief geworden. [account 1] heeft op 30 december 2020 contact met zeven Sky-ID’s waarmee het Sky-ID [account 2] ook contact had. Ook van dit IMEI-nummer zijn de historische gegevens opgevraagd. Daaruit blijkt dat het IMEI-nummer in de periode van 30 december 2020 tot (in ieder geval) 22 februari 2021 bijna dagelijks in gebruik was en gebruik maakte van zendmasten in de nabije omgeving van het werk- en woonadres van de verdachte. Ook komen de verplaatsingen van het IMEI-nummer overeen met de verplaatsingen van het telefoonnummer [telefoonnummer01] , dat bij de verdachte in gebruik is.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden waarop de identificatie van de verdachte als gebruiker van de SkyECC-accounts [account 2] en [account 1] is gebaseerd, heeft de rechtbank geen aanleiding om aan die identificatie te twijfelen. Voor zover de verdediging in dit verband heeft betoogd dat de reisbewegingen van de verdachte niet zijn terug te vinden in de peilbakengegevens overweegt de rechtbank dat het de verplaatsingen van het telefoonnummer [telefoonnummer01] , en niet zo zeer de peilbakengegevens, zijn die bij de politie mede de basis vormen voor de identificatie.
Nu de verdachte is geïdentificeerd als de gebruiker van het EncroChat-account [accountnaam 1] en de SkyECC-accounts [account 2] en [account 1], zal de rechtbank daar bij de verdere bespreking en beoordeling van de tenlastegelegde feiten ook van uitgaan.
Medeplegen
Voordat de rechtbank overgaat tot de bespreking van alle tenlastegelegde feiten, zal zij eerst ingaan op het tenlastegelegde medeplegen.
Medeplegen vereist dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten. Om te beoordelen of dat het geval is, moet er gekeken worden naar de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
Uit het onderzoek van de politie blijkt dat de verdachte heel intensief contact heeft met de medeverdachte. Zo is de medeverdachte bijna dagelijks te vinden op het adres van verdachte, de [adres01] te [plaats01] . Ook blijkt dat de verdachten elkaar bijna dagelijks bellen en dat zij regelmatig samen onderweg zijn in de auto, waarbij de medeverdachte de bestuurder is. Uit de OVC-gesprekken volgt dat er een duidelijke rolverdeling was tussen de verdachten. Verdachte was degene die wist waar de ritten naartoe gingen en gaf aanwijzingen en instructies aan de medeverdachte, die hij op diende te volgen. In het dossier zitten echter aanwijzingen waaruit blijkt dat de rol van de medeverdachte nog groter was dan het enkel chauffeuren van verdachte. Zo blijkt uit de tapgesprekken dat medeverdachte op sommige dagen stand-by moest staan of available moest zijn voor verdachte. Ook blijkt uit de OVC-gesprekken dat de medeverdachte bij enkele afspraken zelf uit de auto stapt, hij een codewoord (Marlboro) gebruikt en er geritsel te horen is, waaruit afgeleid kan worden dat er een overdacht plaatsvindt.
In de chatberichten van de pgp-telefoons van verdachte heeft hij het regelmatig over “mijn maat” of “die vriend van mij”, waarbij zijn maat dingen voor hem regelt en die vriend 5 stuks amfetamine zou hebben. Dat verdachte het in deze berichten over de medeverdachte heeft, wordt bevestigd door de 5 blokken amfetamine die in de door de medeverdachte gehuurde woning aan de [straatnaam02] zijn aangetroffen. Gedurende de hele observatieperiode is ook niet gebleken van een ander persoon dan medeverdachte met wie verdachte zo intensief samenwerkte. Daarnaast is er in de woning van de medeverdachte aan het [adres03] een grote hoeveelheid wapens en munitie aangetroffen, die niet anders dan voor de handel bedoeld kan zijn. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat dit de handelsvoorraad van beide verdachten betrof, die door de medeverdachte beheerd werd.
Uit het dossier volgt dat verdachte de leidende rol had in de wapen- en drugshandel. Hij was degene die de wapens en drugs via EncroChat en Sky te koop aanbood, onderhandelde over de prijzen en de afspraken maakte. Bij de medeverdachte is geen PGP-telefoon aangetroffen en zijn rol in het geheel is kleiner. Toch betekent dit niet dat er van medeplegen geen sprake kan zijn. De medeverdachte was de rechterhand van verdachte en hij heeft als chauffeur en als beheerder van de voorraden een onmisbare rol gehad in de wapen- en drugshandel. Gelet op dit alles acht de rechtbank het medeplegen dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Vuurwapenhandel
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en medeverdachte in de periode van 1 april 2020 tot en met 9 maart 2021 wapens en munitie hebben verhandeld. In de chatberichten van de aan hem toegeschreven accounts [accountnaam 1], [account 1] en [account 2] spreekt de verdachte over (automatische) vuurwapens, wapenonderdelen en munitie waarover hij kan beschikken. De verdachte biedt onder andere Snipers, Glocks, Cz’s, een M16, Beretta, Ak’s, een Grandpower, machineguns, handpistolen en munitie te koop aan, waarbij hij soms zelfs partijen van 10 stuks in één keer te koop aanbiedt. Ook verstuurt hij foto’s van vuurwapens en onderhandelt hij over prijzen. Ook is de verdachte regelmatig zelf op zoek naar vuurwapens en fungeert hij als tussenpersoon bij deals. Daarnaast blijkt uit de chats dat de verdachte een eigen voorraad heeft en leent hij op een gegeven moment zijn eigen vuurwapen uit. De prijzen die in de chats genoemd worden, zijn daarbij volgens de politie marktconform en bevestigen dat het om echte vuurwapens gaat. Mede omdat de medeverdachte in zijn woning aan het [adres03] de beschikking had over diverse vuurwapens, enkele wapenonderdelen en een grote hoeveelheid patronen, gaat de rechtbank ervan uit dat de gevoerde chatgesprekken ook daadwerkelijk hebben geleid tot de verkoop van wapens. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut in ieder geval ten aanzien van één van de in de woning aangetroffen wapens, te weten een Beretta 9000S pistool, waarschijnlijker wordt geacht dat dit hetzelfde vuurwapen is dat via een aan de verdachte toegeschreven account te koop is aangeboden dan dat een ander wapen is aangeboden. De verdachten hebben deze wapens en munitie verhandeld zonder dat zij daarvoor een wapenvergunning hadden.
Beroep en/of gewoonte
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de verdachte van het handelen in vuurwapens en munitie een beroep of gewoonte heeft gemaakt. De Hoge Raad verwijst bij de uitleg van “beroep” naar de memorie van toelichting waaruit volgt dat het gaat om de wil om eenzelfde feit stelselmatig uit winstbejag, of om in het onderhoud te voorzien, te begaan. [5]
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte gedurende een periode van 11 maanden vuurwapens te koop heeft aangeboden en dat hij samen met de medeverdachte de beschikking had over een fors aantal vuurwapens in de woning aan het [adres03] . De rechtbank gaat ervan uit dat dit de handelsvoorraad van beide verdachten betrof.
Uit de vele chatberichten blijkt dat de verdachte gedurende een lange periode bijna dagelijks stelselmatig bezig was met de wapenhandel en daar ogenschijnlijk veel geld mee verdiende. De rechtbank concludeert daarom ook dat de verdachte hiervan een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Drugshandel
In de periode van 1 april 2020 tot en met 9 maart 2021 hebben de verdachten behalve wapens, ook diverse soorten hard- en softdrugs verhandeld. In de chatberichten van de aan de verdachte toegeschreven accounts [accountnaam 1], [account 1] en [account 2] wordt onder andere gesproken over MDMA, Ice, speed, cocaïne, miauw miauw en pillen. De verdachte stuurt soms foto’s van verdovende middelen mee, onderhandelt over prijzen en maakt afspraken over de verkoop en levering van drugs. Daarnaast wordt er onder andere gesproken over het fabriceren van pillen, testen van materiaal en het wegen van blokken. Uit de chatgesprekken blijkt dat de onderhandelingen ook daadwerkelijk leiden tot afspraken en ontmoetingen. Ook blijkt uit de berichten dat de verdachte en de medeverdachte een eigen voorraad hadden, wat wordt bevestigd door een hoeveelheid amfetamine die in de woning aan de [straatnaam02] (waarover hierna onder 5.6.2. meer) is aangetroffen.
Zoals hiervoor reeds ten aanzien van de wapenhandel is overwogen, geldt voor de drugshandel eveneens dat uit het dossier volgt dat de verdachte nauw samenwerkte met de medeverdachte. Uit de doorzoekingen van de woning aan de [straatnaam02] blijkt dat de medeverdachte, als huurder van de woning, de voorraad drugs bewaarde, die verdachte via zijn EncroChat- en Sky-accounts te koop aanbood. Gelet op de intensiteit van de samenwerking en de onderlinge taakverdeling acht de rechtbank het medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 en 7 tenlastegelegde feiten, te weten het medeplegen van wapen- en drugshandel, wettig en overtuigend bewezen.
5.5.
Bewijswaardering feit 3
5.5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van het voorhanden hebben van de Taurus 145 Pro, ZVS model P21, Keltec model 11, de pistoolloop bestemd voor de CZ p10S en alle munitie. Uit het dossier blijkt niet dat de Sky-gebruiker [account 1] en/of [account 2] of EncroChat-gebruiker [accountnaam 1] deze goederen te koop heeft aangeboden.
Ten aanzien van de overige 8 tenlastegelegde vuurwapens concludeert de politie dat de wapens die door [account 1] zijn aangeboden grote gelijkenissen vertonen met de vuurwapens die in de woning aan het [adres03] zijn aangetroffen. De NFI-deskundige concludeert echter in zijn rapport dat hij niet kan vaststellen of dit dezelfde wapens zijn. Het tapgesprek van 11 februari 2021 tussen beide verdachten ging over een boek dat de verdachte via Marktplaats had gekocht. Uit niets blijkt dat de verdachten het over een boek met een verborgen ruimte hadden. De verdachte dient derhalve, met uitzondering van de Beretta 9000S, van alle tenlastegelegde wapens te worden vrijgesproken.
5.5.2.
Beoordeling
In de woning van de medeverdachte aan het [adres03] zijn 11 vuurwapens, enkele wapenonderdelen en een grote hoeveelheid patronen aangetroffen. De medeverdachte heeft deze wapens als eigenaar van de woning voorhanden gehad. De rechtbank heeft onder feit 1 bewezenverklaard dat de verdachte gedurende een periode van 11 maanden in wapens heeft gehandeld. Uit de EncroChat- en Sky-berichten volgt dat de verdachte soortgelijke wapens te koop heeft aangeboden als die in de woning van de medeverdachte zijn aangetroffen. Zo wordt er in de berichten onder andere gesproken over meerdere Cz’s, een Grandpower en Beretta. Daarbij is overwogen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, waarbij de medeverdachte onder andere de wapenvoorraad bewaarde en de verdachte de wapens te koop aanbood. Gelet hierop kan het niet anders dan dat verdachte zich bewust was van de vuurwapens die zich in de woning van de medeverdachte bevonden. De Hoge Raad spreekt in dit kader over "een meerdere of mindere mate" van bewustheid waarbij de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van een wapen of munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie.
De vraag of de wapens in de woning aan het [adres03] exact dezelfde wapens waren als de wapens die de verdachte te koop heeft aangeboden, is gelet op het criterium van de Hoge Raad niet doorslaggevend. De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
5.6.
Bewijswaardering feit 4
5.6.1.
Standpunt verdediging
Het chatgesprek tussen [accountnaam 1] en la.santa.muerte van 14 mei 2020 is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het voorhanden hebben van amfetamine door de verdachte. In het chatgesprek wordt weliswaar gesproken over “ammie”, maar daarmee werd geen amfetamine, maar wiet bedoeld, zoals ook blijkt uit de meegestuurde afbeelding. Daarnaast past de prijs die in de chatberichten genoemd wordt, niet bij amfetamine, maar bij amnesia. Ook is het chatgesprek met la.santa.muerte van een tijd geleden. Er kan daarom geen koppeling gemaakt worden tussen de chatberichten en de aangetroffen amfetamine in de woning aan de [straatnaam02] . In het tapgesprek tussen verdachte en [naam05] werd gesproken over het schoonmaken van de koelkast. Niets wijst erop dat de verdachte daarmee doelde op het vriesgedeelte. De verdachte dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken.
5.6.2.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van harddrugs is vereist dat de verdachte wist van de aanwezigheid van deze drugs én dat deze drugs zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Uit de verklaring van [naam06] blijkt dat zij de woning aan de [straatnaam02] sinds juni 2020 onderverhuurde aan de medeverdachte, met wie zij via de verdachte in contact was gekomen. Zij kon zelf de woning niet meer in, omdat het slot van de voordeur was vervangen. Op 9 maart 2021 is de woning doorzocht en zijn in het vriesgedeelte van de koelkast vijf blokken amfetamine aangetroffen. Uit de chatberichten van het aan de verdachte toegeschreven Sky-account [account 1] blijkt dat de verdachte in de dagen voor de doorzoeking meerdere keren amfetamine te koop heeft aangeboden.
Op 25 februari 2021 bericht de verdachte “Kijk ff voor die ammie”, “Mag weg voor 44/45 moet snel weg zijn er 5 stuks van", “Is van die ene vriend die ene keer daar ook kwam”. Op 27 februari 2021 bericht hij dat hij “5 snelle” “die ammie” heeft. Op 2 maart 2021 bericht de verdachte “Idee vriend van my heeft ook nog die ammie, dat waren er 5 stuks”. En op 6 maart 2021 bericht hij “En 5 snelle liggen er ook puur”. De verdachte heeft het in deze berichten over ‘ammie’ en ‘snelle’, wat duidt op amfetamine. Hij heeft het ook telkens over 5 stuks, wat overeenkomt met de hoeveelheid van 5 blokken die is aangetroffen in de woning aan de [straatnaam02] .
Voor zover de verdediging heeft gewezen op een in de chat verstuurde afbeelding waarop geen amfetamine, maar wiet te zien zou zijn, overweegt de rechtbank dat deze afbeelding 5 minuten later is verstuurd nadat over ‘5 snelle’ en ‘ammie’ wordt gesproken. Nu zoals hiervoor is overwogen de verdachte zich bezighield met de handel in diverse soorten drugs, wordt de verdediging niet gevolgd in zijn stelling dat uit de afbeelding volgt dat met ‘ammie’ wiet wordt bedoeld.
Hoewel de woning aan de [straatnaam02] door de medeverdachte gehuurd werd, was de verdachte ook betrokken bij de woning. Uit de tapgesprekken blijkt immers dat hij [naam05] op 9 januari 2021 opdracht heeft gegeven om de woning schoon te maken. Daarbij geeft hij nota bene specifiek een opdracht voor de koeling. Ook is er in de woning een verpakking aangetroffen waarop de naam van de vaste partner van verdachte vermeld staat. Gelet op dit alles kon de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen uitoefenen in die zin dat hij over de amfetamine kon beschikken.
De rechtbank acht het onder 4 tenlastegelegde feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.
5.7.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4 en 7 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 9 maart 2021 te [plaats01] , en/of in andere plaatsen in Nederland, in elk geval in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, telkens zonder erkenning meerdere wapens van categorie II en categorie III en munitie van categorie II en III, heeft verhandeld en heeft onderhandeld over transacties en transacties heeft geregeld voor de aankoop en verkoop en levering van wapens en onderdelen van wapens en munitie, van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 26 februari 2021 tot en met 9 maart 2021 te [plaats01] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander ,
in een woning gelegen aan het [adres03]
meer
derewapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten
-een pistool, van het merk/type Kel-Tec P 11, kaliber 9 mm en
-een pistool, van het merk/type Cz P-10 S, kaliber 9 mm en
-een pistool, van het merk/type Cz P-10 C, kaliber 9 mm en
-een pistool, van het merk/type Grand Power P1 Mkl2, kaliber 9 mm en
-een pistool, van het merk/type Taurus Pt 145 Pro, kaliber 9 mm en
-een pistool, van het merk/type Cz P-07, kaliber 9 mm en
-een pistool, van het merk/type Beretta 9000s, kaliber 9 mm en
-een pistool, van het merk/type Cz P-10 S, kaliber 9 mm en
-een pistool, van het merk/type(Msm) Zvs P21, kaliber 9 mm en
-een pistool, van het merk/type Cz P-07, kaliber 9 mm en
-een pistool, van het merk/type Ruger P 95, kaliber 9 mm,
zijnde vuurwapens in de vorm van een pistool
en
onderdelen van een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
-een patroonmagazijn en een snellader, die van wezenlijke aard en specifiek bestemd zijn voor een pistool van het merk/type Ruger p 95, kaliber 9 mm en
-een pistoolloop, dat van wezenlijke aard en specifiek bestemd is voor een pistool van het merk/type Cz P10-S, kaliber 9 mm
en
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten meer
derekogelpatronen en knalpatronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 27 februari 2021 tot en met 9 maart 2021 te [plaats01] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
in een woning gelegen aan het [adres05]
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 4.844,5 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
7.
hij op meer
deretijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 9 maart 2021 te [plaats01] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval telkens opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en amfetamine en MDMA en methamfetamine (Chystal Meth) en mefedron (miauw miauw), zijnde (telkens) cocaïne en amfetamine en MDMA en methamfetamine
(Chystal Meth) en mefedron (miauw miauw), een middel als bedoeld in de bij de opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een beroep of een gewoonte maken;
3.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
4.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
7.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft zich gedurende elf maanden bezig gehouden met de handel in vuurwapens, waaronder automatische wapens, en (bijbehorende) munitie. De verdachte heeft hiermee een bijdrage geleverd aan het veelvuldig en ongecontroleerd verspreiden van wapens binnen het criminele circuit. De verdachte heeft hier samen met medeverdachte een beroep en gewoonte van gemaakt. In de woning aan het [adres03] had de verdachte daarnaast nog elf vuurwapens voorhanden.
Het behoeft geen betoog dat het verkopen van vuurwapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt en daarom krachtig dient te worden bestreden. Door het verhandelen van vuurwapens heeft verdachte meegewerkt aan het in omloop brengen van deze wapens, die in het criminele circuit vaak worden gebruikt om ernstige strafbare feiten mee te begaan, en waar regelmatig ook onschuldige omstanders getuige of slachtoffer van worden. Het gemak waarmee de verdachte in de chatberichten over vuurwapens schrijft, baart de rechtbank grote zorgen. Voor een potentiële koper die met spoed een wapen nodig heeft, probeert de verdachte meteen iets te regelen, schijnbaar zonder zich af te vragen wat deze koper daarmee van plan is. De verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn handelen, terwijl hij wist dat er met de door hem verhandelde wapens (dodelijke) slachtoffers zouden kunnen vallen.
Daarnaast heeft de verdachte zich gedurende dezelfde periode van elf maanden schuldig gemaakt aan het verhandelen van diverse soorten verdovende middelen. Ook heeft de verdachte in de woning aan de [straatnaam02] een hoeveelheid amfetamine aanwezig gehad. Het gebruik van (hard)drugs is verslavend en zeer schadelijk voor de volksgezondheid en daar heeft de verdachte met zijn handelen aan bijgedragen. De handel in drugs vormt bovendien een schakel in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ernstig ontwricht.
De verdachte heeft zich bij de politie en ter terechtzitting nagenoeg volledig op zijn zwijgrecht beroepen. Hij heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor de door hem begane feiten en heeft niet laten blijken dat hij de strafwaardigheid van zijn handelen inziet.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Zoals volgt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 22 januari 2019 mag de rechter ook rekening houden met veroordelingen van meer dan vijf jaar geleden. [6] Als de rechtbank die veroordelingen erbij betrekt dan blijkt dat de verdachte tot 20 x . De verdachte stelt zelf dat hij sinds hij vader is geworden de keuze heeft gemaakt om zich niet meer bezig te houden met strafbare feiten. Het hebben van een vaste baan is daar een indicatie voor. Uit voormelde bewezenverklaringen blijkt echter dat de verdachte helemaal niet is gestopt met het plegen van strafbare feiten. Onder andere door het gebruik van Pgp-telefoons is veeleer de indruk dat de verdachte beter zijn best heeft willen doen om zijn strafbare gedragingen verborgen te houden. Dit is een zorgelijke ontwikkeling.
8.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 september 2021. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
In strafverzwarende zin heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte een leidende rol heeft gehad bij de drugs- en wapenhandel en hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om tot strafvermindering over te gaan. Wel komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, al omdat zij niet alle feiten bewezen heeft verklaard. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van zeven jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9..In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen Volkswagen Up en Audi Q3 verbeurd te verklaren.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gevraagd de twee personenauto’s terug te geven aan de verdachte. Er is geen bewijs dat de auto’s gekocht zijn met crimineel geld.
9.3.
Beoordeling
De Volkswagen Up en Audi Q3 behoren aan de verdachte toe. Uit het dossier blijkt niet dat de personenauto’s zijn verkregen door middel van of uit de baten van de bewezenverklaarde strafbare feiten.
Ten aanzien van de Volkswagen Up en de Audi Q3 zal daarom een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, althans de persoon die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

10.. Voorlopige hechtenis

In het bevel schorsing van de voorlopige hechtenis is bepaald dat de schorsing loopt tot aan de einduitspraak. Dit maakt dat de voorlopige hechtenis thans weer van rechtswege herleeft. Gelet op (de hoogte van) de op te leggen straf ziet de rechtbank geen aanleiding om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen.

11.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 3, 4 en 7 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte, althans de rechthebbende, van:
- personenauto Volkswagen Up, kenteken [kenteken01]
- personenauto Audi Q3, kenteken [kenteken02]
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mr. J.J. Klomp en mr. F. Wegman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T.W. Veldhoen-Flier griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 9 maart 2021 te [plaats01] , en/of in (een) (andere) plaats(en) in Nederland, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) zonder erkenning één o£ meer wapens van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, heeft vervaardigd en/of heeft getransformeerd en/of in de uitoefening van een bedrijf heeft uitgewisseld en/of heeft verhuurd en/of anderszins ter beschikking heeft gesteld en/of heeft hersteld en/of heeft beproefd en/of heeft verhandeld en/of heeft onderhandeld over transacties en/of transacties heeft geregeld voor de aankoop en/of verkoop en/of levering van wapens en/of onderdelen van wapens en/of munitie, van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
art 9 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
hij in of omstreeks de periode van 12 januari 2021 tot en met 09 maart 2021 te [plaats01] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(in een box gelegen aan de [adres02] )
een of meer wapen(s) van categorie II onder 2 en/of categorie II onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten
-een pistool, van het merk/type Glock 19c, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, geschikt (gemaakt) om automatisch te vuren en/of
-twee, althans een, automatisch(e) gewe(e)r(en), van het merk/type Zastava M70 Ab2, kaliber 7.62x39 mm, zijnde (een) vuurwapen(s) geschikt om automatisch te vuren en/of
-een automatisch geweer, van het merk/type Factory Arms Aks 47, kaliber 7.62x39 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren en/of
-een automatisch geweer, van een onbekend merk, type Ppsh 41, kaliber 7.62x25 mm (Tokarev), zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en/of
(een) onderde(e)l(en) van een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II ond 2 en/of III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
-vijf, althans een of meer, trommelmagazijn(en), dat/die van wezenlijke aard en specifiek bestemd is/zijn voor een automatisch geweer van een onbekend merk, type Ppsh 41, kaliber 7.62x25 mm en/of een pistool van het merk Glock, kaliber 9 mm en/of een automatisch geweer van het merk/type Kalashnikov ak47 en/of Zastava M70 Ab2, kaliber 7.62x39 mm
en/of
-vierendertig, althans een of meer, patroonmagazijn(en), dat/die van wezenlijke aard en specifiek bestemd is/zijn voor een pistool van het merk Glock, kaliber 9 mm en/of een automatisch geweer van het merk/type Kalashnikov ak47 en/of Zastava M70 Ab2, kaliber 7.62x39 mm en/of een automatisch geweer van een onbekend merk, type Ppsh 41, kaliber 7.62x25 mm en/of een pistool van het merk/type Walther Ppk, kaliber 7.65 mm en/of vuurwapens van een onbekend merk
en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
-een grote hoeveelheid, althans een of meer, (kogel)patro(o)n(en) voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij in of omstreeks de periode van 26 februari 2021 tot en met 9 maart 2021 te [plaats01] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(in een woning gelegen aan het [adres03] )
een of meer wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten
-een pistool, van het merk/type Kel-Tec P 11, kaliber 9 mm en/of
-een pistool, van het merk/type Cz P-10 S, kaliber 9 mm en/of
-een pistool, van het merk/type Cz P-10 C, kaliber 9 mm en/of
-een pistool, van het merk/type Grand Power P1 Mkl2, kaliber 9 mm en/of
-een pistool, van het merk/type Taurus Pt 145 Pro, kaliber 9 mm en/of
-een pistool, van het merk/type Cz P-07, kaliber 9 mm en/of
-een pistool, van het merk/type Beretta 9000s, kaliber 9 mm en/of
-een pistool, van het merk/type Cz P-10 S, kaliber 9 mm en/of
-een pistool, van het merk/type (Msm) Zvs P21, kaliber 9 mm en/of
-een pistool, van het merk/type Cz P-07, kaliber 9 mm en/of
-een pistool, van het merk/type Ruger P 95, kaliber 9 mm,
zijnde (een) vuurwapen(s) in de vorm van een pistool
en/of
(een) onderde(e)l(en) van een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten
-een patroonmagazijn en/of een snellader, dat/die van wezenlijke aard en specifiek bestemd is/zijn voor een pistool van het merk/type Ruger p 95, kaliber 9 mm en/of
-een pistoolloop, dat van wezenlijke aard en specifiek bestemd is voor een pistool van het merk/type Cz P10-S, kaliber 9 mm
en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meer kogelpatro(o)n(en) en/of knalpatro(o)n(en) van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij in of omstreeks de periode van 27 februari 2021 tot en met 9 maart 2021 te [plaats01] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(in een woning gelegen aan het [adres05] )
Opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 4.844,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
5.
hij in of omstreeks de periode van 28 februari 2021 tot en met 9 maart 2021 te [plaats01] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(in een woning gelegen aan het [adres03] )
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2.093,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 22 juni 2020 te [plaats02] en/of [plaats01] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
-een pistool, van het merk/type Glock/ 17 Gen 4, kaliber 9x19mm
voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
7.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 9 maart 2021 te [plaats01] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of methamfetamine (Chystal Meth) en/of mefedron (miauw miauw), zijnde (telkens) cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA en/of methamfetamine
(Chystal Meth) en/of mefedron (miauw miauw), een middel als bedoeld in de bij de opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet