ECLI:NL:HR:2013:BZ2191

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/01588
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • J. Wortel
  • N. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de rechtmatigheid van doorzoeking op basis van anonieme informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van het in bezit hebben van wapens en munitie, en het beroep in cassatie was ingesteld naar aanleiding van de vraag of de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig was. De doorzoeking was gebaseerd op anonieme informatie die was verstrekt aan de politie door de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE). De verdachte stelde dat de informatie onvoldoende concreet en specifiek was om een redelijk vermoeden van aanwezigheid van wapens te rechtvaardigen. Het Hof had echter geoordeeld dat de informatie voldoende was om het vermoeden te onderbouwen, ondanks het feit dat er geen oordeel kon worden gegeven over de betrouwbaarheid van de informant. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de politie gerechtigd was om de woning van de verdachte te betreden en door te zoeken. De Hoge Raad concludeerde dat de melding van de CIE voldoende basis bood voor de opsporingsbevoegdheid zoals bedoeld in artikel 49 van de Wet wapens en munitie. Het verweer van de verdachte werd verworpen, en het beroep in cassatie werd afgewezen.

Uitspraak

5 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/01588
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 22 maart 2011, nummer 24/001548-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel keert zich tegen de verwerping door het Hof van het verweer dat de woning van de verdachte onrechtmatig is binnengetreden en doorzocht.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat
"hij op 19 maart 2008 in de gemeente Lelystad wapens van categorie III, te weten
- een gaspistool (merk: Kimar, Brescia Italy, modell Lady K, kaliber 8 mm) en
- een revolver (merk: Hopkins & Allen, model Ranger no. 2) en munitie van categorie II, te weten vijfenveertig blanke patronen (kaliber 8 mm), voorhanden heeft gehad."
2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Namens verdachte is ter terechtzitting van het hof betoogd dat de woning van verdachte onrechtmatig is binnengetreden en doorzocht. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de CIE-informatie, naar aanleiding waarvan het onderzoek op het adres van verdachte plaatsvond, onvoldoende concreet en specifiek was om te vermoeden dat op het adres van verdachte wapens aanwezig waren. Hoewel er blijkens het proces-verbaal van CIE-informatie geen oordeel kon worden gegeven over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie, zijn er geen nadere onderzoekshandelingen verricht voordat de verbalisanten de woning van verdachte zijn binnengetreden en hebben doorzocht. De vruchten van voornoemd handelen dienen volgens de raadsman van het bewijs te worden uitgesloten, hetgeen vrijspraak van verdachte tot gevolg zal moeten hebben.
Het aan het politieoptreden ten grondslag liggend proces-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland d.d. 11 maart 2008 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"Bij de Criminele Inlichtingen Eenheid Amsterdam-Amstelland is in de periode van de afgelopen week via één informant de navolgende informatie binnengekomen:
'[Verdachte] heeft een aantal vuurwapens in zijn woning op het adres [a-straat 1] in [woonplaats]. De woning van [verdachte] is beveiligd door een cameraatje bij de voordeur.'
Voorts verklaar ik, alvorens de bovenstaande informatie ter beschikking te hebben gesteld, mij een oordeel te hebben gevormd over de vermoedelijke betrouwbaarheid van de informant en over de vermoedelijke juistheid van de informatie. Dat oordeel luidt, dat de mij bekende achtergrond van de informant, bezien in de samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt: Dat een oordeel over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie niet kan worden gegeven. Uit het onderzoek is voorts gebleken: [verdachte] is [verdachte], geboren op [geboortedatum]-1966 te [geboorteplaats], wonende [a-straat 1], [woonplaats] (conform politieadministratie/GBA)."
De vraag of de politie op basis van deze informatie redelijkerwijs heeft kunnen vermoeden, als bedoeld in artikel 49 van de Wet wapens en munitie, dat op 19 maart 2008 in de woning van de verdachte wapens of munitie aanwezig waren, beantwoordt het hof, anders dan de raadsman, bevestigend. De informatie, kennelijk afkomstig van een bij de politie bekende informant, was voldoende concreet en specifiek, om dat vermoeden te kunnen schragen. Het feit dat de verificatie zich heeft beperkt tot het raadplegen van de politieadministratie en de GBA, doet daaraan niet af. Dit te minder nu niet goed valt in te zien op welke wijze nadere verificatie ter bevestiging of ontkrachting van het vermoeden, buiten medeweten van de verdachte, zou hebben kunnen plaatsvinden. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat het gegeven de aard van de verdenking in de rede lag dat de politie met de nodige voortvarendheid te werk zou gaan.
Het hof merkt nog op dat de door de raadsman veronderstelde analogie met de zaak waarin het gerechtshof Amsterdam 14 oktober 2009 arrest heeft gewezen ontbreekt, waar in die zaak - anders dan in de onderhavige - het in de CIE-melding genoemde adres waarop de contrabande aanwezig zou zijn juist niet correspondeerde met de bevindingen van het ter verificatie verrichte GBA-onderzoek.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de politie, eenmaal voorzien van een schriftelijke machtiging tot binnentreden, gerechtigd was de woning van de verdachte te betreden en deze te doorzoeken.
Het verweer strekkend tot bewijsuitsluiting moet dan ook worden verworpen."
2.4. Vooropgesteld moet worden dat verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM) kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie. Die informatie was in het onderhavige geval vervat in een melding van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Politie Amsterdam-Amstelland (hierna: de CIE). Het Hof heeft geoordeeld dat de in die melding vervatte gegevens voldoende concreet en specifiek waren om het in art. 49 WWM bedoelde vermoeden op te leveren op grond waarvan doorzoeking ter inbeslagneming mag worden verricht. De omstandigheid dat de melding van de CIE ook inhoudt, als mededeling van de bij die dienst werkzame functionaris die de vermoedelijke betrouwbaarheid van de informant en de vermoedelijke juistheid van de informatie heeft onderzocht, dat een oordeel over de betrouwbaarheid van de informatie niet kon worden gegeven, is niet onverenigbaar met 's Hofs oordeel dat de in de CIE-melding genoemde informatie voldoende concreet en specifiek is, en noopte het Hof niet tot nadere motivering van zijn oordeel dat aan die CIE-melding het vermoeden kon worden ontleend op grond waarvan de in art. 49 WWM voorziene opsporingsbevoegdheid mag worden toegepast. Ook voor het overige is het bestreden oordeel niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel faalt.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, J. Wortel en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 5 maart 2013.