2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Namens verdachte is ter terechtzitting van het hof betoogd dat de woning van verdachte onrechtmatig is binnengetreden en doorzocht. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de CIE-informatie, naar aanleiding waarvan het onderzoek op het adres van verdachte plaatsvond, onvoldoende concreet en specifiek was om te vermoeden dat op het adres van verdachte wapens aanwezig waren. Hoewel er blijkens het proces-verbaal van CIE-informatie geen oordeel kon worden gegeven over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie, zijn er geen nadere onderzoekshandelingen verricht voordat de verbalisanten de woning van verdachte zijn binnengetreden en hebben doorzocht. De vruchten van voornoemd handelen dienen volgens de raadsman van het bewijs te worden uitgesloten, hetgeen vrijspraak van verdachte tot gevolg zal moeten hebben.
Het aan het politieoptreden ten grondslag liggend proces-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland d.d. 11 maart 2008 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"Bij de Criminele Inlichtingen Eenheid Amsterdam-Amstelland is in de periode van de afgelopen week via één informant de navolgende informatie binnengekomen:
'[Verdachte] heeft een aantal vuurwapens in zijn woning op het adres [a-straat 1] in [woonplaats]. De woning van [verdachte] is beveiligd door een cameraatje bij de voordeur.'
Voorts verklaar ik, alvorens de bovenstaande informatie ter beschikking te hebben gesteld, mij een oordeel te hebben gevormd over de vermoedelijke betrouwbaarheid van de informant en over de vermoedelijke juistheid van de informatie. Dat oordeel luidt, dat de mij bekende achtergrond van de informant, bezien in de samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt: Dat een oordeel over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie niet kan worden gegeven. Uit het onderzoek is voorts gebleken: [verdachte] is [verdachte], geboren op [geboortedatum]-1966 te [geboorteplaats], wonende [a-straat 1], [woonplaats] (conform politieadministratie/GBA)."
De vraag of de politie op basis van deze informatie redelijkerwijs heeft kunnen vermoeden, als bedoeld in artikel 49 van de Wet wapens en munitie, dat op 19 maart 2008 in de woning van de verdachte wapens of munitie aanwezig waren, beantwoordt het hof, anders dan de raadsman, bevestigend. De informatie, kennelijk afkomstig van een bij de politie bekende informant, was voldoende concreet en specifiek, om dat vermoeden te kunnen schragen. Het feit dat de verificatie zich heeft beperkt tot het raadplegen van de politieadministratie en de GBA, doet daaraan niet af. Dit te minder nu niet goed valt in te zien op welke wijze nadere verificatie ter bevestiging of ontkrachting van het vermoeden, buiten medeweten van de verdachte, zou hebben kunnen plaatsvinden. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat het gegeven de aard van de verdenking in de rede lag dat de politie met de nodige voortvarendheid te werk zou gaan.
Het hof merkt nog op dat de door de raadsman veronderstelde analogie met de zaak waarin het gerechtshof Amsterdam 14 oktober 2009 arrest heeft gewezen ontbreekt, waar in die zaak - anders dan in de onderhavige - het in de CIE-melding genoemde adres waarop de contrabande aanwezig zou zijn juist niet correspondeerde met de bevindingen van het ter verificatie verrichte GBA-onderzoek.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de politie, eenmaal voorzien van een schriftelijke machtiging tot binnentreden, gerechtigd was de woning van de verdachte te betreden en deze te doorzoeken.
Het verweer strekkend tot bewijsuitsluiting moet dan ook worden verworpen."