ECLI:NL:RBROT:2022:2674

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
10/960023-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 15 jaar gevangenisstraf voor grootschalige cocaïne-invoer en witwassen

In de zaak tegen de verdachte, die op 11 april 2022 door de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar voor zijn rol als leider van een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige invoer van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne, waaronder 3.776 kg en 1.015 kg, en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank heeft uitvoerig stilgestaan bij de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de verkregen data van PGPSafe en EncroChat, die cruciaal waren voor het bewijs in deze zaak. De verdachte heeft zich gedurende een lange periode beziggehouden met de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Europa, waarbij hij gebruik maakte van versleutelde communicatie om zijn activiteiten te coördineren. De rechtbank heeft ook de rol van medeverdachten en de structuur van de criminele organisatie in haar overwegingen betrokken. De verdachte heeft geen verantwoording afgelegd over de herkomst van de geldbedragen die hij heeft gebruikt voor de aankoop van onroerend goed, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie gevolgd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de ontwrichtende invloed van de criminele activiteiten op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960023-20
Datum uitspraak: 11 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzittingen uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Arnhem,
raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 16 augustus 2021 (pro forma), 20 september 2021 (regie), 15 november 2021 (regie), 1 december 2021, 8 december 2021,
15 december 2021, 20 december 2021, 19 januari 2022, 24 januari 2022, 21 februari 2022 en 28 maart 2022.
Inhoudsopgave
1. Onderzoek op de terechtzitting 1
2. Tenlastelegging 2
3. Eis officier van justitie 3
4. Vooraf 3
4.1.
Leidende grondgedachte 3
4.2.
Eerdere tussenbeslissingen 4
5. PGPSafe 4
5.1.
Het standpunt van de verdediging 4
5.2.
De beoordeling 4
5.2.1.
Feitelijke gang van zaken 5
5.2.2. (
On)rechtmatigheid verkrijging data 6
5.2.3.
Betrouwbaarheid PGPSafedata 13
5.2.4.
Conclusie ten aanzien van alle PGSafe verweren 17
6. EncroChat 17
6.1.
Het standpunt van de verdediging 17
6.2.
De feitelijke gang van zaken 18
6.3.
Beoordeling 21
6.3.1.
Het verweer op hoofdlijnen 21
6.3.2.
Artikel 359a Sv 22
6.3.3.
De betrouwbaarheid van de EncroChatdata 29
6.3.4.
Conclusie ten aanzien van alle EncroChatverweren 30
7. Identificatie 30
7.1.
PGPSafe 30
7.1.1.
Het standpunt van de verdediging 32
7.1.2.
De beoordeling 33
7.2.
EncroChat 34
7.2.1.
Het standpunt van de verdediging 35
7.2.2.
De beoordeling 35
8. Zaaksdossier Scan (feit 1) 37
8.1.
Het standpunt van de verdediging 38
8.2.
De beoordeling 38
9. Zaaksdossier Broer (feit 2) 39
9.1.
Het standpunt van de verdediging 39
9.2.
De beoordeling 40
10. Zaaksdossier Lamp (feiten 3 en 4) 41
10.1.
Het standpunt van de verdediging 41
10.2.
De beoordeling 42
11. Zaaksdossier Barca (feit 5) 46
11.1.
Het standpunt van de verdediging 47
11.2.
De beoordeling 47
12. Zaaksdossier Boeddha (feit 6) 58
12.1.
Het standpunt van de verdediging 58
12.2.
De beoordeling 58
13. Gewoontewitwassen (feit 7) 58
13.1.
Zaaksdossiers Bastiaansplein en Barcelona 58
13.2.
Zaaksdossiers Periphery en Alimentatie 59
13.2.1.
Het standpunt van de verdediging 59
13.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie 60
13.2.3.
De beoordeling 61
14. Bewezenverklaring 66
15. Strafbaarheid feiten 69
16. Strafbaarheid verdachte 70
17. Motivering straffen 70
17.1.
Het standpunt van de officier van justitie 70
17.2.
Het standpunt van de verdediging 70
17.3.
De beoordeling 70
18. In beslag genomen voorwerpen 74
18.1.
Standpunt officier van justitie 74
18.2.
Standpunt verdediging 75
18.3.
Beoordeling beslag 75
19. Toepasselijke wettelijke voorschriften 75
20. Bijlagen 76
21. Beslissing 76

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij op 2 maart 2021 de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. B.S. van Unnik en S. Kubicz hebben gevorderd:
  • partiële vrijspraak van het onder 7 ten laste gelegde voor wat betreft de zaaksdossiers: Periphery (aangaande de [adres 1] en [adres 2] ) en [naam plein] ;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 (voor wat betreft de zaaksdossiers: Alimentatie, Barcelona en Periphery aangaande de appartementen/wooneenheden in Tsjechië) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 jaren en 9 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Vooraf

4.1.
Leidende grondgedachte
De verdenking tegen de verdachte is voor een groot deel gebaseerd op zogenaamde PGPSafe- en EncroChatberichten. Gezien het verweer van de verdediging zal de rechtbank de verkrijging en verwerking van de PGPSafedata en EncroChatdata beoordelen. Zij hanteert daarbij de navolgende grondgedachte.
Ons privéleven en onze privégegevens genieten een hoge mate van bescherming.
Dat uitgangspunt wordt gehanteerd in het Unierecht [1] , het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) [2] , het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) [3] , de Universele verklaring van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Universele verklaring) en komt ook in onze nationale wetten tot uitdrukking.
De rechter toetst weliswaar niet direct aan de Grondwet, maar ook daarin is het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (in artikel 10) en het briefgeheim (in artikel 13) vastgelegd.
Die bescherming is echter niet onbeperkt. Inperking is mogelijk, maar moet bij wet zijn voorzien en bovendien noodzakelijk, evenredig en proportioneel zijn. Daarbij geldt in zijn algemeenheid het adagium: hoe zwaarder de verdenking (zeer ernstige misdrijven, georganiseerd verband), hoe groter de inbreuk mag zijn. Anderzijds levert een zware verdenking an sich geen vrijbrief op voor het maken van die inbreuk.
Bovengenoemde uitgangspunten zijn verankerd in het nationaal wettelijk stelsel van strafvorderlijke bevoegdheden en de internationaalrechtelijke wet- en regelgeving waarop bijvoorbeeld rechtshulp is gebaseerd. Dit stelsel, dit complex aan regelgeving, moet het kader scheppen waarin opsporingsinstanties hun taak vervullen.
Nieuwe ontwikkelingen en technische vooruitgang, kunnen ervoor zorgen dat het stelsel soms wordt toegepast in situaties die op voorhand niet altijd zijn voorzien. Dat maakt de toepassing niet op voorhand in strijd met het recht, maar de toetsing daarvan is minder eenduidig en vatbaar voor discussie. Voorop staat in ieder geval dat binnen de grenzen van het legaliteitsbeginsel moet worden geacteerd en er moet zijn voorzien in een toetsing aan de beginselen van een behoorlijke rechtspleging.
Het voorgaande speelt in de onderhavige zaak bij de verwerving en verwerking van de data van encrypted telecomdiensten PGPSafe en EncroChat, ook wel een Over The Top-communicatiediensten (OTT) genoemd, waarvoor in het Nederlandse stelsel geen zogenoemde aftapverplichting bestaat [4] , waardoor de data daarvan door de opsporingsdiensten op andere wijze dienden te worden vergaard. Waar de verdediging stelt dat bij die andere wijze van vergaren sprake is van bulkvergaring waarin ons wettelijk systeem niet voorziet en waarbij de (grond)rechten van iedere gebruiker worden geschonden, stelt de officier van justitie daar tegenover dat conform de wettelijke bepalingen en met eerbied voor de rechten van de verdachten is gehandeld.
4.2.
Eerdere tussenbeslissingen
De rechtbank heeft zich in de beslissingen van 11 oktober 2021 en 19 november 2021 op basis van de toen beschikbare informatie (bij wijze van voorlopig oordeel) reeds uitgelaten over diverse PGPSafe en EncroChat gerelateerde onderwerpen. Nadien is door de verdediging en de officier van justitie nog aanvullende informatie in de strafzaken ingebracht. Deze informatie heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om op die voorlopige oordelen terug te komen. Nu het onderzoek is afgerond, zal de rechtbank haar eindoordeel vellen op basis van het dossier zoals het nu voorligt.
De rechtbank zal eerst de feitelijke gang van zaken rondom de verkrijging, verwerking en de overdracht van de PGPSafe- en EncroChatberichten vaststellen en daarna aan de hand van de juridische kaders een oordeel vellen over de rechtmatigheid daarvan, de betrouwbaarheid van de verkregen data en de eerlijkheid van het proces.
5.
5.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat verkrijging en verwerking van de PGPSafedata onrechtmatig is wegens strijd met nationaal en internationaal recht. Daarenboven zijn de verkregen data onvolledig en onbetrouwbaar. De PGPSafedata dienen te worden uitgesloten van het bewijs, subsidiair dient strafvermindering plaats te vinden.
5.2.
De beoordeling
De rechtbank zal de gevoerde verweren hieronder bespreken. De rechtbank staat eerst stil bij de verkrijging van de PGPSafedata in het onderzoek 26Sassenheim en daarna bij de verkrijging en verwerking van de PGPSafedata in het onderzoek 26Sartell (hierna: Sartell).
5.2.1.
Feitelijke gang van zaken
Op 4 april 2017 heeft de officier van justitie in het onderzoek 26Sassenheim een rechtshulpverzoek aan de bevoegde autoriteiten in Costa Rica gedaan tot onder meer het verrichten van een doorzoeking en het veilig stellen en kopiëren van servers die zich bevonden in het bedrijf [naam bedrijf 1] in [plaats] , Costa Rica. Op deze servers bevond zich de BlackBerry Enterprise Server (BES) infrastructuur die ervoor zorgde dat emailberichten van gebruikers van PGPSafe.net-telefoons werden gerouteerd naar de juiste ontvangers en werden versleuteld [5] .
Op 8 mei 2017 heeft de rechter te Costa Rica een machtiging afgegeven en op 9 mei 2017 is binnengetreden in het datacentrum van [naam bedrijf 1] voor een doorzoeking ter vastlegging van gegevens. De BES infrastructuur bevond zich in twee serverkasten waarvan er één sinds 2012 en één sinds 2016 was verhuurd. Het onderzoek is beperkt tot de serverkast die was verhuurd sinds 2012.
De Costa Ricaanse autoriteiten hebben een medewerker van [naam bedrijf 1] bevolen de netwerkverbinding tussen de computerapparatuur in de twee serverkasten en het internet te verbreken. Hierdoor was gedurende de doorzoeking geen netwerverkeer mogelijk tussen de twee serverkasten en computersystemen die zich daarbuiten bevonden.
Tussen 9 mei 2017 te 18.00 uur en 11 mei 2017 te 09.00 uur zijn bestanden gekopieerd. Omdat de Costa Ricaanse autoriteiten de doorzoeking gingen beëindigen, is niet alles gekopieerd. In overleg met de Costa Ricaanse autoriteiten is bij het veiligstellen prioriteit gegeven aan de zich op die server bevindende virtuele machines met cryptografisch sleutelmateriaal en aan de virtuele machines met emailberichten.
In de perioden dat het kopiëren van de gegevens zonder de aanwezigheid van de Costa Ricaanse autoriteiten werd voortgezet zijn de serverkasten door de rechter verzegeld. De verzegeling is bij voortzetting van de doorzoeking steeds door de Costa Ricaanse autoriteiten gecontroleerd, waarbij geen doorbreking van de verzegeling is vastgesteld.
De datadragers, waarnaar de data zijn gekopieerd, zijn door de Costa Ricaanse autoriteiten verpakt en door de Costa Ricaanse rechter verzegeld.
Op 12 juni 2017 is van de Costa Ricaanse autoriteiten een pakket ontvangen met daarin een verzegelde reiskoffer en een enveloppe met de uitvoeringsstukken van het rechtshulpverzoek. In de reiskoffer bevonden zich harde schijven, te weten een Synology NAS met acht harde schijven en een losse harde schijf.
Van de losse harde schijf is een forensische kopie gemaakt, waarvan de integriteit softwarematig is vastgesteld [6] . De bestanden die zich op de NAS bevonden zijn eveneens naar het onderzoeksnetwerk van de politie gekopieerd. Van die bestanden zijn de hashwaardes berekend. De hashwaardes van de bron (de NAS) en de kopie van het onderzoeksnetwerk kwamen overeen. [7]
Met behulp van het door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) ontwikkelde forensische systeem Hansken zijn uit de Costa Rica data emailberichten ontsloten.
5.2.2. (
(On)rechtmatigheid verkrijging data
De rechtbank heeft zich eerst de vraag gesteld of de verkrijging van de PGPSafedate in onderzoek 26Sassenheim in deze zaak überhaupt ter toetsing voor ligt. De officier van justitie heeft betoogd dat dat niet het geval is vanwege (a) het interstatelijk vertrouwensbeginsel en (b) het feit dat de vergaring van de gegevens niet heeft plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek van Sartell (artikel 359a Sv).
a.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel staat toetsing door de rechtbank aan de grondslag van het rechtshulpverzoek niet in de weg. Immers, betoogd is dat een onjuiste wettelijke basis voor het gedane rechtshulpverzoek is gehanteerd, te weten artikel 125i Sv in plaats van artikel 125la Sv. Dit is een verantwoordelijkheid van de Nederlandse opsporende instantie en niet die van de Costa Ricaanse rechter die het verzoek ontvangt.
Voor wat betreft de inhoudelijke toetsing voor de inzet van het opsporingsmiddel in Costa Rica, de rechtmatigheid, doelmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit staat het interstatelijk vertrouwensbeginsel toetsing van de beslissing van de Costa Ricaanse rechter wel in de weg. De inzet van het dwangmiddel heeft plaatsgevonden in Costa Rica, met machtiging van een Costa Ricaanse rechter en onder verantwoordelijkheid van de Costa Ricaanse autoriteiten. Het enkele feit dat de Nederlandse autoriteiten hulp hebben aangeboden van Nederlandse opsporingsambtenaren bij de uitvoering van hetgeen waarom verzocht is, welke hulp vervolgens is geaccepteerd, maakt dat niet anders. Dat de Nederlandse opsporingsambtenaren hiermee feitelijk de leiding over en de verantwoordelijkheid zouden hebben gehad voor de in Costa Rica uitgevoerde handelingen is daarmee niet gegeven. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zo dat het geval zou zijn geweest, wel alle servers zouden zijn gekopieerd.
De Costa Ricaanse rechter heeft, zo blijkt uit zijn beslissing, een uitvoerige belangenafweging gemaakt onder meer door te toetsen aan nationaalrechtelijke (grondwettelijke) bepalingen en het IVBPR en de Universele verklaring, alvorens een machtiging te geven voor de doorzoeking. Het is niet aan de Nederlandse rechter deze toetsing over te doen.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel staat in de weg aan de toetsing door de Nederlandse rechter waar het betreft de inzet van het dwangmiddel. De wijze waarop de resultaten daarvan vervolgens zijn verwerkt in het onderhavige dossier, ligt wel ter toetsing voor. De Nederlandse rechter dient immers te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van het buitenlandse onderzoek in de strafzaak gebruikt wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijke proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
b) Grondslag van het rechtshulpverzoek en artikel 359a Sv
Zoals hiervoor overwogen staat het interstatelijk vertrouwensbeginsel de toetsing aan de grondslag van het rechtshulpverzoek in 26Sassenheim niet in de weg. De vraag die hierbij opkomt is of toetsing van het rechtshulpverzoek in onderzoek Sartell kan plaatsvinden. De rechtbank beantwoordt deze vraag als volgt.
Het rechtshulpverzoek heeft in onderzoek 26Sassenheim plaatsgevonden, derhalve niet in het voorbereidend onderzoek van Sartell. De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit een toetsing aan de grondslag van het rechtshulpverzoek niet in de weg staat. Zoals volgt uit de arresten van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889 en 1890) kan toetsing aan de orde komen bij een onrechtmatige handeling jegens de verdachte begaan in een ander voorbereidend onderzoek, indien het vormverzuim van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of verdere vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat een eventuele onrechtmatige PGPSafedatavergaring en -verwerking ten gevolge van een eventueel onrechtmatig rechtshulpverzoek ook onrechtmatig zou zijn jegens de gebruikers van PGPSafe. Immers, het zijn hun berichten die daarmee worden verkregen en ingezien en de bepalingen die dergelijke vergaring reguleren zien (mede) op de bescherming van de (privacy) belangen van de gebruikers.
Voorts moet worden vastgesteld dat de PGPSafedata die zijn verkregen op grond van het rechtshulpverzoek en in onderzoek Sartell zijn opgenomen, een omvangrijk deel van het Sartell dossier uitmaken. Voorafgaand aan de verkrijging van de PGPSafedataset in Sartell, waren de verdachten in de zaakdossiers Scan en [naam 39] (met feiten afkomstig uit 2015 en 2016) voor het merendeel niet in beeld. Daar waar het de zaak Scan betreft waren de verdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] (hierna: [naam medeverdachte 2] ) weliswaar al eerder als verdachten in beeld, maar werden de zaken tegen hen wegens onvoldoende bewijs geseponeerd. Nadat de data in onderzoek Sartell werden opgenomen, kwamen de verdachten (al dan niet opnieuw) in beeld. De rechtbank is van oordeel dat de verkrijging van de PGPSafedataset naar aanleiding van het rechtshulpverzoek voor onderzoek Sartell (althans de zaaksdossiers Scan en [naam 39] ) van bepalende invloed is geweest. De bewijsconstructie van de officier van justitie ziet hier overigens ook grotendeels op.
Het voorgaande betekent niet dat de rechtbank het onderzoek 26Sassenheim als voorbereidend onderzoek naar de verdachten van zaaksdossier Scan en [naam 39] in onderzoek Sartell beschouwt, het betekent uitsluitend dat zij reden ziet de rechtmatigheid van het rechtshulpverzoek tot de verkrijging van de PGPSafedataset te toetsen naar aanleiding van het door verdediging op dit punt gevoerde verweer.
Bevoegdheid
In dit kader heeft de rechtbank zich vervolgens de vraag gesteld of de officier van justitie bevoegd was tot het doen van het rechtshulpverzoek aan Costa Rica zoals dat op 4 april 2017 is gedaan. Meer toegespitst: is door de officier van justitie hierbij de juiste bevoegdheid aangewend?
De rechtbank overweegt in navolging van het vonnis in de Ennetcomzaak van 21 september 2021 [8] dat het openbaar ministerie (OM) artikel 125la Sv – dat beperkingen voorschrijft in de vast te leggen gegevens die worden aangetroffen bij een doorzoeking op grond van artikel
125i Sv en bovendien een machtiging van de rechter-commissaris vergt – bij de doorzoeking in de serverruimte van [naam bedrijf 1] in [plaats] ( Costa Rica), die te gelden heeft als doorzoeking bij PGPSafe, en ook bij de verkrijging van de PGPSafedata in acht had moeten nemen.
Dit omdat PGPSafe als ‘aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst’ als bedoeld in dit artikel heeft te gelden, hoewel de door PGPSafe aangeboden PGPfaciliteiten/functies maken dat deze zich onderscheidt van een reguliere serviceprovider of internetaanbieder.
Het begrip ‘aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of (…) openbare telecommunicatiedienst’ in artikel 125la Sv legt de rechtbank hier eveneens uit aan de hand van het begrip ‘aanbieder van een communicatiedienst’ als bedoeld in artikel 126la Sv(oud) thans 138g Sv. De emailberichten op de servers van PGPSafe komt hiermee dezelfde bescherming toe als het ‘briefgeheim’.
Deze bevoegdheid kon worden ontleend aan 125la Sv, mits aan de daarin genoemde voorwaarden werd voldaan, te weten (1) er mag slechts kennis worden genomen van berichten die niet van of voor de dienst bestemd zijn voor zover zij klaarblijkelijk van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn, op hem betrekking hebben of tot het begaan van het strafbare feit hebben gediend, ofwel klaarblijkelijk met betrekking tot die gegevens het strafbare feit is gepleegd en (2) er dient een voorafgaande schriftelijke machtiging te worden verleend door de rechter-commissaris.
Voor wat betreft de eerst genoemde voorwaarde is de rechtbank, anders dan door de verdediging is betoogd, van oordeel dat daaraan door de officier van justitie is voldaan. De verdenking van onder andere witwassen en deelname aan een criminele organisatie binnen onderzoek 26Sassenheim bood een heel ruime grondslag, in het kader waarvan ook de berichtgeving en de eventueel daaruit voortvloeiende hoedanigheid van de gebruikers van de PGPSafetelefoons relevantie had. De – al dan niet directe – link met het strafbare feit is daarmee gegeven.
Voor wat betreft de tweede genoemde voorwaarde is evident dat daaraan niet is voldaan. De officier van justitie heeft bij het opstellen/indienen van het rechtshulpverzoek op grond van de (letterlijke) tekst van de wet in de veronderstelling verkeerd dat hij een eigen bevoegdheid had en heeft dientengevolge geen voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris gevraagd.
Gevolgen vormverzuim
Het ontbreken van de voorafgaande machtiging door de rechter-commissaris levert een onherstelbaar vormverzuim op. Dit vormverzuim heeft zich weliswaar niet in het voorbereidend onderzoek jegens de verdachten in deze zaak voorgedaan maar wel zal moeten worden beoordeeld of dit vormverzuim tot consequenties moet leiden in dezen. Bij het verrichten van die beoordeling, houdt de rechtbank rekening met het
belangdat het voorschrift dient, de
ernstvan het verzuim en het
nadeeldat daardoor wordt veroorzaakt.
Het
belangvan het geschonden voorschrift is groot. Het betreft het ontbreken van een voorafgaande rechterlijk toets, die is ingegeven door de ernst van de inbreuk die wordt gemaakt door toepassing van het dwangmiddel. Door het ontbreken van de rechterlijk toets, heeft geen voorafgaande
rechterlijkebeoordeling van de rechtmatigheid, subsidiariteit en proportionaliteit
in Nederland(voorafgaand aan het indienen van het rechtshulpverzoek) plaatsgevonden. Echter, in casu is die beoordeling wel gemaakt door de rechter in Costa Rica zoals blijkt uit het bevel van 8 mei 2017, waarbij de rechter zowel aan nationaal (grond)wettelijke bepalingen als aan internationaal recht (IVBPR en de Universele verklaring) heeft getoetst. Dit relativeert de ernst van het ontbreken van de voorafgaande rechterlijke toets in Nederland.
Voor wat betreft de
ernst van het verzuimis van belang dat niet gebleken is van een bewust onjuist handelen van de officier van justitie. Eerst in september 2021 is door de rechtbank uiteen gezet dat en waarom het begrip ‘aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of (…) openbare telecommunicatiedienst’ in artikel 125la Sv uitgelegd moet worden aan de hand van het begrip ‘aanbieder van een communicatiedienst’ als bedoeld in artikel 126la Sv(oud) thans 138g Sv. De rechtbank is bovendien van oordeel dat, zo de officier van justitie om een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris zou hebben gevraagd, hij deze naar alle waarschijnlijkheid gekregen zou hebben, gezien de ernst van de verdenking en hetgeen uit tal van strafrechtelijke onderzoeken reeds bekend was over PGPSafe, namelijk dat deze aanbieder (wellicht niet alleen maar wel) bij uitstek werd gebruikt om communicatie over ernstige strafbare feiten geheim te kunnen houden, zoals ook uitvoerig uiteen is gezet in het rechtshulpverzoek. De rechtbank is het dan ook niet eens met de verdediging waar deze stelt dat ‘geen redelijk denkend rechter-commissaris een dergelijke machtiging zou hebben afgegeven’.
Het
nadeeldat door het vormverzuim zou zijn geleden, mag volgens vaste jurisprudentie niet gelegen zijn in de ontdekking van een strafbaar feit. In het onderhavige geval kan als nadeel dan in algemene zin worden genoemd: een inbreuk op de privacy (al stellen de verdachten geen van allen dat zij inderdaad degenen zijn die aan de in beslag genomen communicatie hebben deelgenomen). Ook dit nadeel dient te worden gerelativeerd. Voor zover de rechtbank daar zicht op heeft gekregen, heeft deze communicatie voor het overgrote deel betrekking op strafbaar handelen. Gesprekken die de persoonlijke levens van de gespreksdeelnemers betreffen, zijn in dit dossier zeldzaam en zeer beperkt. Zeker kan niet worden gesteld dat met het kennisnemen van deze communicatie een min of meer compleet beeld van iemands persoonlijke leven wordt verkregen. De inbreuk kan daardoor als relatief gering worden bestempeld.
De rechtbank ziet het voorgaande beschouwend geen aanleiding voor de conclusie dat niet met constatering van het vormverzuim kan worden volstaan.
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, evenmin grond voor het oordeel dat sprake is geweest van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of beginsel waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om vergelijkbare verzuimen in de toekomst te voorkomen. Hiervoor is reeds overwogen en toegelicht dat en waarom de rechtbank het verzuim niet ziet als een bewust onjuist handelen van de officier van justitie. Dat het OM moet worden aangemerkt als een (in de woorden van de verdediging) onverbeterlijke recidivist volgt de rechtbank niet.
Dit laat onverlet dat ook de rechtbank ziet dat opsporing, waarbij gebruik wordt gemaakt van zogenoemde bulkvergaring zoals dat is gebeurd bij PGPSafe (en naar bekend ook bij andere diensten) een vorm van opsporing betreft, die mogelijk niet is voorzien en waarmee dus de randen van de strafvorderlijke bevoegdheden worden opgezocht. Dat het OM hierbij inzake PGPSafe (want alleen daar ziet deze overweging op) de randen bewust is overgegaan, ziet de rechtbank niet.
De verstrekking van de data aan Sartell
De rechtbank heeft zich vervolgens de vraag gesteld of de PGPSafedata die in onderzoek 26Sassenheim waren verkregen, aan onderzoek Sartell mochten worden verstrekt.
Feitelijke gang van zaken
In een tweetal andere onderzoeken dan Sartell – te weten onderzoek Dobricic [9] en onderzoek Rockaway [10] – is informatie verkregen dat de in dat onderzoek relevante personen gebruik maakten van PGPSafe. De emailadressen die bij die personen hoorden zijn ten behoeve van de onderzoeken Dobricic en Rockaway [11] verstrekt aan het onderzoeksteam 26Sassenheim en deze zijn door hen bevraagd in de dataset van 26Sassenheim.
Deze bevraging heeft geleid tot kennisname van berichten die betrekking leken te hebben op de invoer van een partij cocaïne in Rotterdam tussen 27 en 30 mei 2016 [12] . Dit kwam sterk overeen met de partij die in onderzoek Romp in beslag was genomen.
De resultaten zijn door het onderzoeksteam 26Sassenheim met toestemming van de officier van justitie verstrekt aan respectievelijk onderzoek Dobricic [13] en Rockaway [14] .
In de loop van 2019 is de verkregen informatie ter beschikking gesteld aan onderzoek Sartell. Vanuit onderzoek Sartell is aan het onderzoeksteam 26Sassenheim gevraagd om de uit de hiervoor genoemde onderzoeken naar voren gekomen PGPsafe-emailadressen in de dataset te bevragen. De resultaten van het onderzoek zijn met toestemming van de officier van justitie op grond van artikel 126dd Sv gedeeld met onderzoek Sartell [15] .
Rechtmatigheid verstrekking
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat artikel 126dd Sv onvoldoende basis biedt voor de verstrekking van de data aan Sartell, zowel vanuit Dobricic en Rockaway als vanuit 26Sassenheim.
De verdediging heeft grote bezwaren geuit tegen de vergaring van en het kunnen putten uit de grote dataset zoals die in 26Sassenheim is veiliggesteld. De rechtbank acht in dat kader relevant dat uit de gang van zaken zoals die uit de diverse processen-verbaal duidelijk naar voren komt, dat niet blijkt dat de verschillende zaaksofficieren zelf de mogelijkheid hadden om vrijelijk te zoeken in de dataset van 26Sassenheim. De zoekslagen in de dataset zijn steeds via het onderzoeksteam 26Sassenheim gedaan.
Daarnaast komt duidelijk naar voren dat gezocht is in het kader van lopende strafrechtelijke onderzoeken waarin een ‘verdacht’ emailadres naar voren kwam. Er was sprake van een concrete verdenking van ernstige strafbare feiten – zoals invoer van grote partijen cocaïne – waarbij tijdens de bevraging van één adres een keten aan andere gesprekspartners naar voren kwam die concreet met elkaar leken te communiceren over de invoer van een grote partij cocaïne, waarvan de specificaties ook nog eens overeen leken te komen met een daadwerkelijk aangetroffen partij cocaïne. Van een fishing expedition of willekeurige zoekslagen op willekeurige emailadressen of een lijst met zoektermen is geen sprake geweest. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoeksteam in Sartell niet vrij stond om de bedoelde emailadressen te doen bevragen in de dataset van 26Sassenheim, noch dat hiermee een ongerechtvaardigde of disproportionele inbreuk zou worden gemaakt op de rechten van de gebruikers van deze emailadressen.
Equality of arms
De verdediging heeft uitvoerig betoogd dat geen sprake is van equality of arms. Ten onrechte zou de verdediging niet de beschikking hebben gekregen over de gehele PGPSafedataset (zoals verkregen in onderzoek 26Sassenheim).
Behalve de PGPSafeberichten die zich in het dossier bevinden (en dus zijn verstrekt aan rechtbank en verdediging), heeft de verdediging afzonderlijk nog de beschikking gekregen over de data van de PGPlijnen die aan de verdachte zelf worden toegeschreven. Daarnaast heeft de verdediging de mogelijkheid gekregen om de volledige Sartell dataset in te zien bij NFI met gebruikmaking van Hansken. De officier van justitie in de zaak Sartell heeft niet meer data ter beschikking gehad.
De verdediging heeft gewezen op de onmogelijkheid om te controleren of er ontlastend materiaal in de 26Sassenheim dataset is te vinden en heeft gesteld dat zij daarom de beschikking had moeten krijgen over de volledige dataset, althans de gelegenheid had moeten krijgen die in te zien.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Hiervoor is reeds uiteengezet dat uit het dossier blijkt hoe de Sartell dataset tot stand is gekomen, namelijk door bevraging van een aantal concrete emailadressen. Emailadressen die naar voren zijn gekomen bij bevraging van verdachte adressen en het vervolgens stuiten op verdachte gesprekken over concrete strafbare feiten.
In zijn algemeenheid valt niet in te zien waarom de verdediging inzage zou moeten hebben op alle PGPSafedata die in onderzoek 26Sassenheim is verkregen. De verdediging heeft daarbij geen enkel concreet punt genoemd waaruit de relevantie van die data voor de zaak Sartell of een specifieke verdachte zou blijken.
De enkele stelling dat er mogelijk iets in te vinden is dat ontlastend zou kunnen zijn, is daarvoor onvoldoende. Van strijd met equality of arms is geen sprake, noch de rechtbank, noch de officier van justitie beschikken over de 26Sassenheim dataset.
De rechtbank ziet ook anderszins geen aanleiding voor de conclusie dat de procedure op dit punt niet fair of in strijd met de regels van een behoorlijk proces is geweest. Van schending van het gestelde in artikel 6 van het EVRM is dan ook naar het oordeel van de rechtbank op deze gronden geen sprake.
Schending artikel 8 EVRM
De verdediging heeft uitvoerig betoogd dat de PGPSafedatavergaring en – verwerking in strijd is met het recht op eerbiediging van het persoonlijke leven zoals gewaarborgd in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank wijst op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, te weten dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel in de weg staat aan de toetsing van de beslissing van de Costa Ricaanse rechter tot inzet van het dwangmiddel. Daarbij merkt de rechtbank op dat de Costa Ricaanse rechter het recht op eerbiediging van persoonlijke leven uitdrukkelijk heeft betrokken in de belangenafweging. Getoetst is aan artikel 17 van het IVBPR. Daar waar is betoogd dat deze toets minder waarborgen inhoudt dan die voortvloeien uit artikel 8 van het EVRM deelt de rechtbank dit niet. De waarborg van artikel 8 van het EVRM is wel meer duidelijk geformuleerd doordat de beperkingsgronden in artikel 8 van het EVRM meer specifiek zijn aangegeven, terwijl ingevolge artikel 17 van het IVBPR elke beperking mag worden opgelegd mits deze niet van willekeur getuigt en niet onwettig is.
De rechtbank verwijst voorts naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de verwerking van de PGPSafedata in onderzoek Sartell. Anders dan de verdediging heeft gesteld, is dit gebeurd naar aanleiding van concrete verdenkingen.
Ieder verkrijgen, verwerken en analyseren van berichten die niet voor anderen bestemd zijn, levert een inbreuk op de privacy op. Echter, een inbreuk gebaseerd op een wettelijke grondslag met een gerechtvaardigd opsporingsbelang, behoeft geen strijd met artikel 8 van het EVRM op te leveren. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan, gezien de Costa Ricaanse machtiging en de concrete bevraging naar aanleiding van strafrechtelijke onderzoeken sprake geweest. Daar komt nog bij dat de inbreuk, zoals hiervoor ook reeds is betoogd, beperkt is gebleven tot kennisname van communicatie die vrijwel uitsluitend betrekking heeft op strafbare handelingen zonder dat daarbij een compleet beeld van het persoonlijke leven van de verdachte(n) is gekregen. Ook vanuit de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit bezien, levert de verwerking van de data in onderzoek Sartell naar het oordeel van de rechtbank derhalve geen strijd met het bepaalde in artikel 8 van het EVRM op.
Unierecht en ander internationaal recht
De verdediging heeft eveneens uitvoerig betoogd dat sprake is van strijd met het Unierecht. Daartoe is op de artikelen 7, 8, 11 en 52 van het Handvest gewezen die zakelijk weergegeven zien op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, bescherming van persoonsgegevens en vrijheid van meningsuiting. Daarnaast is een beroep gedaan op artikelen 4 en 8 van Richtlijn 2016/680 en 15 van Richtlijn 2002/58, die kort gezegd zien op de wijze van verwerking van persoonsgegevens.
In dit kader verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor reeds is opgemerkt. Immers ook in het Unierecht geldt dat rechten op bescherming van privacy en persoonsgegevens niet absoluut zijn. Vanuit dezelfde overweging als hiervoor gegeven bij de bespreking van artikel 8 van het EVRM is de rechtbank van oordeel dat voor zover al inbreuk gemaakt is op de persoonlijke levenssfeer bij de verwerking van de data, deze gerechtvaardigd is geweest en niet in strijd met eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Voor wat betreft de verwijzing naar de hiervoor genoemde richtlijnen, merkt de rechtbank nog het volgende op. Richtlijn 2016/680 is geïmplementeerd in de Wet Politiegegevens en de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens en de daaronder vallende besluiten. De verdediging heeft niet concreet gesteld dat in strijd met (één van) de bepalingen van deze wet- en regelgeving is gehandeld.
Met betrekking tot Richtlijn 2002/58 geldt dat deze, gelet op het bepaalde in artikel 1, derde lid, van deze Richtlijn niet van toepassing is op verwerking van de PGPSafedata door de politie. Maatregelen die inbreuk maken op het beginsel van vertrouwelijkheid van elektronische communicatie zonder dat daarbij verwerkingsverplichtingen worden opgelegd aan aanbieders van elektronische-communicatiediensten, vallen buiten het bereik van deze richtlijn [16] .
De door de verdediging gestelde strijdigheid met het Unierecht ziet de rechtbank niet, evenmin ziet de rechtbank strijdigheid met de ook nog door de verdediging genoemde bepalingen van het IVBPR (artikel 17), United Nationas Convention against Transnational Organized Crime (artikel 18) en het Cybercrimeverdrag (artikel 25, vierde lid).
Prejudiciële vragen
De verdediging heeft geopperd dat de rechtbank prejudiciële vragen stelt waar het de verenigbaarheid met het Unierecht betreft.
De rechtbank realiseert zich, zoals in de inleiding gezegd, dat een oordeel over de rechtmatigheid van het gebruik van de PGPSafedata aan principiële vragen raakt, ook op het gebied van het Unierecht en dat de rechtspraak op dit punt veelal nog voorlopige oordelen betreft. Dat zijn overwegingen die de rechtbank meeneemt. Maar het belangrijkste is, dat de rechtbank zich na de inhoudelijke behandeling, bestudering van alle stukken, en nadere bestudering van de jurisprudentie, waaronder die van het Hof van Justitie van de Europese Unie, voldoende voorgelicht acht en geen aanleiding ziet om die vragen in deze procedure te stellen.
5.2.3.
Betrouwbaarheid PGPSafedata
De verdediging heeft zich het standpunt gesteld dat de PGPsafedata, ook zonder dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, niet voor het bewijs gebruikt mogen worden. Er hebben zich namelijk onregelmatigheden voorgedaan die de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van die data wezenlijk hebben aangetast.
Voorafgaand aan de bespreking van de verweren van de verdediging merkt de rechtbank het volgende op ten aanzien van de aard en het karakter van het digitale bewijsmateriaal, waarvan hier sprake is.
De verdediging heeft met recht op de kwetsbaarheden bij het veiligstellen van digitaal bewijs gewezen. Onder ideale omstandigheden bestaat de mogelijk dit zo te doen dat de kans op corruptie van dat bewijs maximaal wordt uitgesloten.
De rechtbank ziet zich – nu de doorzoeking in Costa Rica voortijdig werd beëindigd in die zin dat op dat moment nog niet alle data van de servers waren gekopieerd – voor de vraag gesteld in hoeverre het voorliggende bewijs een getrouw beeld geeft van de (inhoud van de) emailwisselingen die met de betreffende PGPSafe-adressen, die toegeschreven worden aan de verdachten, is gevoerd.
Hierbij speelt de aard van die data een relevante en voor de beoordeling van de betrouwbaarheid daarvan wezenlijke rol. Het gaat hier namelijk om versleuteld emailverkeer dat tussen de gebruikers van PGPSafe heeft plaatsgevonden, om encryptiesleutels en de aan dat berichtenverkeer verbonden metadata.
Zoals ook al in het NFI rapport van september 2020, ‘mobiele telefoons met EncroChat’, ten aanzien van cryptografisch versleutelde berichten bij PGPtelefoons is vermeld, brengt bij het ontsleutelen van die berichten en notities een minimale verandering in de versleutelde data al mee dat een enorme verandering in het ontsleutelde resultaat optreedt. Het bericht wordt dan namelijk volstrekt onleesbaar (het zogenoemde lawine-effect). Dit brengt ook mee dat, wanneer uiteindelijk na het ontsleutelen van die data wél leesbare berichten zijn verkregen, de mogelijkheid dat daarin sprake is geweest van onvolkomenheden bij het kopiëren vanaf de bron (zijnde de oorspronkelijke server in Costa Rica) naar de uiteindelijke ontvanger (het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie) vrijwel uitgesloten moet worden geacht.
Deze eigenschap van versleutelde data relativeert dan ook de invloed van mogelijke onvolkomenheden bij het veiligstellen van de berichten, mochten die zijn veiliggesteld zonder dat ten volle is voldaan aan de hedendaagse standaarden ten aanzien van het veiligstellen van digitale data. De vergelijking die de verdediging daarbij heeft gemaakt met de strikte waarborgen die gelden bij een onderzoek naar het alcoholgehalte in het bloed als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 gaat daarbij mank. Immers, wanneer in dat geval sprake is van foutieve verwerking van de digitale data kan dit een resultaat opleveren, waarvan de onjuistheid niet is af te lezen. Bij het verwerken van de versleutelde PGPSafeberichten ligt dit dus wezenlijk anders.
Nog afgezien van het feit dat de Standard Operating Procedures, de Guidelines en de good practises waarop de verdediging zich beroept ten tijde van het veiligstellen van de data in Costa Rica nog niet waren opgesteld en de verkrijging toen nog niet langs die lat gelegd had kunnen worden, brengt het niet integraal volgen van die richtlijnen niet zonder meer mee dat de PGPsafeberichten daarom zouden moeten worden uitgesloten van het bewijs.
De verdediging heeft evenwel ook nog op andere gronden uitsluiting van de PGPSafeberichten als bewijs bepleit. De rechtbank zal hierop nader ingaan.
a.
De authenticiteit van de data
Het is juist dat in Costa Rica bij het kopiëren van de data de data op de server niet zijn gehasht. Die hashwaarde kan dus niet worden vergeleken met de hashwaarde van de data op de door de Costa Ricaanse autoriteiten aan de Nederlandse politie geleverde harde schijven. Dit valt het OM echter niet te verwijten aangezien dit toen geen Nederlandse aangelegenheid is geweest.
Hieraan behoeft echter evenmin een gevolg voor de betrouwbaarheid van die data verbonden te worden, nu van enige manipulatie van die data voordat deze bij de Nederlandse politie is aanbeland niet is gebleken. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat met het verbreken van de verbinding tussen de servers en het internet, het verzegelen van de servers op het moment dat de Costa Ricaanse autoriteiten niet aanwezig waren en het verpakken en verzegelen van het gekopieerde materiaal, dat naar Nederland is gestuurd de kans dat die data toen zouden zijn gemanipuleerd uitermate klein kan worden geacht [17] . Het dossier biedt hiervoor ook overigens geen begin van aannemelijkheid.
Na ontvangst van de harde schijven uit Costa Rica zijn de data volgens de regelen der kunst gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie [18] . Ook hierin ligt geen reden te veronderstellen dat de data niet op forensisch verantwoorde wijze zijn veiliggesteld en ligt hierin geen grond om de data voor het bewijs uit te moeten sluiten.
De selectie van de data op de servers in Costa Rica
Het is juist dat niet alle data op de door PGPSafe gehuurde servers in Costa Rica veiliggesteld konden worden. Vooropgesteld moet worden dat de duur van de doorzoeking niet het gevolg geweest is van een keuze van de Nederlandse opsporingsambtenaren, die daar slechts ter assistentie aanwezig waren, maar van de Costa Ricaanse rechter. Deze heeft immers op enig moment de doorzoeking beëindigd, voordat alle virtuele machines waren gekopieerd. Dit heeft verder buiten de macht van het Nederlandse onderzoeksteam gelegen.
Het feit dat de politie ervoor heeft gekozen om de door PGPSafe in 2012 gehuurde server als eerste te kopiëren is naar het oordeel van de rechtbank een begrijpelijke en gerechtvaardigde keuze geweest omdat de kans dat de voor het onderzoek naar PGPSafe relevante emailberichten zich op die server zouden vinden aanzienlijk groter was dan dat deze op de andere server zouden staan. Die laatste server was immers pas in 2016 gehuurd en in gebruik genomen. Het bewust of onbewust niet meenemen van ontlastend materiaal bij de doorzoeking is daarmee niet aannemelijk geworden. Evenmin geven de werkzaamheden die hebben plaatsgevonden in Costa Rica blijk van een doelbewuste selectie waarbij enkel belastende berichten zouden zijn gekopieerd.
Het feit dat men niet al het materiaal heeft kunnen veiligstellen komt ook bij reguliere doorzoekingen of andere opsporingsactiviteiten met regelmaat voor. Met het verstrekken van de ‘binder’ Algemene achtergrondinformatie inzake Ennetcom data, PGPSafedata en de Hansken zoekmachine (hierna: de binder Ennetcom & PGPSafe) heeft de officier van justitie hierover ook steeds openheid van zaken betracht, zodat ook hierin geen reden ligt voor het uitsluiten van PGPSafe berichten voor het bewijs.
De selectie van de data in het onderzoek 26Sassenheim
De PGPSafedata zijn verstrekt op basis van de opgave van een lijst met PGP-adressen waarvan werd vermoed dat de gebruikers daarvan betrokken waren bij de invoer van partijen cocaïne zoals beschreven in de zaaksdossiers [naam 39] en Scan. Alleen ten aanzien van die emailadressen bestond immers het vermoeden dat die voor de verweten feiten relevante informatie zouden kunnen bevatten. Hieruit kan niet worden afgeleid dat met die selectie aan de verdediging relevant ontlastend materiaal is onthouden. Het verweer dat met die selectie de betrouwbaarheid van het bewijs is geraakt volgt de rechtbank niet.
De kwaliteit van de PGPSafedata
De verdediging heeft aangevoerd dat van diverse emailwisselingen het individuele bericht zou ontbreken. De rechtbank begrijpt dat de verdediging hiermee doelt op het bericht wanneer dat voor de eerste keer is verzonden (en dan later nog zichtbaar kan zijn in de ketting van berichten die daarna zijn gevolgd).
Uit de binder Ennetcom & PGPsafe blijkt genoegzaam dat een dergelijk bericht in de database inderdaad kan ontbreken wanneer dat bericht bijvoorbeeld niet meer op de server in Costa Rica aanwezig is geweest, de verzender dat wellicht al verwijderd had of van het bericht geen encryptiesleutel is aangetroffen waarmee het oorspronkelijke bericht leesbaar kan worden gemaakt. Het enkele feit dat een bericht ontbreekt, terwijl het als voorgaand omschreven in een ander bericht nog wel bestaat, doet aan het bestaan en de betrouwbaarheid van de inhoud van dat bericht op zich niet af.
Het is inderdaad altijd mogelijk dat een bericht bij het doorsturen naar een ander door diegene wordt gewijzigd. Dat zich dat bij het PGPSafe bewijs ook daadwerkelijk heeft voorgedaan heeft de verdediging echter niet gesteld en heeft de rechtbank niet gezien.
Deze theoretische mogelijkheid beïnvloedt de betrouwbaarheid van het bewijs in deze zaak dan ook niet.
Datzelfde geldt ook ten aanzien van het feit dat veel berichten (vooralsnog) niet ontsleuteld hebben kunnen worden. Voor het ontsleutelen daarvan zijn passende encryptiesleutels nodig. Ontbreken die, dan komt er geen leesbaar bericht tot stand. Aan de waarde van de berichten die wel leesbaar zijn doet dat verder niet af. Voor zover de verdediging heeft bedoeld te stellen dat de inhoud van veel berichten onbekend gebleven kan dat zeker waar zijn. De rechtbank constateert echter ook dat de verdediging geen informatie heeft verstrekt welke concrete (ontlastende) berichten in de visie van de verdachte zouden ontbreken, waardoor een ander licht op het bestaande bewijs geworpen wordt.
De rechtbank zal dan ook de berichten, die zich wel in het dossier bevinden, zoals te doen gebruikelijk in de gegeven context op logica en betrouwbaarheid beoordelen.
De verdediging heeft voorts gesteld dat de onbetrouwbaarheid van de PGPSafeberichten onder meer blijkt uit de verschillen die zich soms voordoen bij de vermelding van de tijdstippen van verzending en ontvangst die aan die berichten zijn gekoppeld in de lijn van de verzender en die van de ontvanger.
Het feit dat die verschillen zich kunnen voordoen is al in een eerder stadium door de deskundigen in de binder Ennetcom & PGPSafe onderkend. Echter, daaruit volgt nog niet dat de inhoud van het bericht daarmee onjuist is.
Deze verschillen in tijdstempels kunnen zich bij voorbeeld al voordoen wanneer men zich op dat moment in verschillende tijdzones bevindt, verschillende bestuurssystemen worden gehanteerd, waardoor een doorgestuurd bericht anders wordt getypeerd en/of met een ander tijdstempel (gemodificeerd, benaderd, gecreëerd) wordt opgeslagen op de server of het toestel of de tijdsinstellingen van het toestel zelf anders zijn ingesteld. Hoewel dit meebrengt dat het tijdstip van verzenden respectievelijk ontvangen van een bericht altijd een kritische blik vereist, kan hieruit niet zonder meer en niet zonder nadere specifieke toelichting de onbetrouwbaarheid van (de inhoud van) die berichten afgeleid worden.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat niet alle berichten foutloos zijn vertaald, constateert de rechtbank dat de vertalingen hebben plaatsgevonden met behulp van een beëdigde tolk. De rechtbank gaat dan ook in beginsel uit van de juistheid van die vertaling.
Zo al sprake zou zijn van een foutieve vertaling in een belastend bericht mag van de verdediging ook verwacht worden dat dit bij de inhoudelijk behandeling daarvan geconcretiseerd wordt, anders dan dat een kantoorgenoot, die de desbetreffende vreemde taal eigen is, dit bemerkt heeft, zodat die vertaling alsnog gecontroleerd kan worden. Nu die situatie zich verder niet heeft voorgedaan, laat staan dat gesproken kan worden van een zodanige frequentie dat aan de kwaliteit van de vertaling getwijfeld moet worden, kan ook dit verweer niet slagen.
Controle van de databases
Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat zij onvoldoende mogelijkheden heeft gehad om de betrouwbaarheid van de PGPSafeberichten te controleren, met name omdat zij geen inzage hebben gehad in de volledige dataset van 26Sassenheim.
De rechtbank heeft zich hierover al in haar voorgaande overwegingen uitgelaten. Nog daargelaten dat de equality of arms hiermee niet in het geding zou komen, omdat het OM noch de rechtbank over die data beschikken, zou met het onbeperkt inzien van die dataset een ongerechtvaardigde inbreuk gemaakt worden op de privacy van personen, die verder geen relatie hebben met het onderzoek Sartell.
Ook de PGPSafedataset van het onderzoek Sartell stelt de verdediging onvoldoende te hebben kunnen controleren. De rechtbank volgt de verdediging ook daarin niet.
Hierbij neemt de rechtbank mee dat de gesprekken in het dossier staan uitgeschreven,
de eigen lijnen en die van de medeverdachten digitaal aan de verdediging ter beschikking zijn gesteld en gelegenheid geboden is om met behulp van de Hansken software van het NFI die dataset te bevragen. Slechts twee raadslieden hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en hebben hun vragen ten aanzien van die data ook onmiddellijk kunnen voorleggen en beantwoord gezien.
Het feit dat na de eerste inzage bleek dat niet alle bij de politie beschikbare encryptiesleutels waren ingeladen, vindt de rechtbank een omstandigheid die te betreuren valt, maar deze omissie is nadien onmiddellijk hersteld en heeft de brondata zelf verder niet betroffen. Hierna is een nieuw inzage moment aangeboden.
Over het ontbreken van een deel van die encryptiesleutels hebben de politie en het NFI (in de persoon van dr. ir. [naam persoon 1] , die tevens als getuige ter zitting op verzoek van de verdediging is gehoord) nog nader uitleg gegeven. De rechtbank acht met die nadere uitleg het (in eerste instantie) bij de inzage ontbreken van een deel van die sleutels voldoende verklaard en ziet ook in het uiteindelijke verschil van vier unieke sleutelbestanden op een totaal van 872 geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de PGPSafedataset en de daarin opgenomen berichten te twijfelen of te oordelen dat de controlemogelijkheden voor de verdediging onvoldoende zijn geweest.
De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer van de verdediging en acht, alles samengenomen, geen gronden aanwezig om de PGPSafeberichten van het bewijs uit te sluiten. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zodanige onvolkomenheden in de vergaring, verwerking en controleerbaarheid van het bewijs dat hiermee niet langer sprake zou zijn van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
5.2.4.
Conclusie ten aanzien van alle PGSafe verweren
De PGPSafedata kunnen gebruikt worden voor het bewijs en de rechtbank zal dat ook doen.

6..EncroChat

In de zaaksdossiers Lamp en Barca is sprake van berichtenverkeer dat is gevoerd via de berichtendienst EncroChat. Ook in een aantal andere zaaksdossiers is in de bewijsvoering gebruik gemaakt van EncroChatdata.
6.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat de verkrijging en verwerking van de EncroChatdata onrechtmatig is geweest wegens strijd met nationaal en internationaal recht. Bovendien zijn de verkregen data onvolledig en onbetrouwbaar.
Primair moet dit leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, subsidiair moeten de EncroChatdata worden uitgesloten van het bewijs, althans dient strafvermindering plaats te vinden.
De rechtbank staat eerst stil bij de vraag hoe de EncroChatdata feitelijk in het onderzoek Sartell zijn verkregen en daarna bij de vraag hoe dit juridisch geduid moet worden.
6.2.
De feitelijke gang van zaken
EncroChat was een aanbieder van telefoons, waarmee door middel van de EncroChat-applicatie versleutelde chats konden worden verzonden en ontvangen. Er kon ook onderling gebeld worden en het was mogelijk om notities te bewaren op de EncroChattelefoontoestellen. De gebruiker had niet de mogelijkheid om zelf applicaties te installeren op het toestel en dus was het gebruik van zo’n toestel beperkt tot de applicaties die er door de leverancier op waren gezet.
Gebruikers kochten een EncroChattelefoontoestel (hierna: het toestel) in combinatie met een abonnement om de service te kunnen gebruiken. Er zijn verschillende typen toestellen leverbaar geweest. De duur van het abonnement was vaak 1, 3 of 6 maanden en kon verlengd worden. De kosten voor het toestel bedroegen ongeveer € 1.000,-- en het bijbehorende abonnement beliep ongeveer € 1.500,-- voor zes maanden.
Het toestel werd geleverd met een simkaart met wereldwijde dekking waarmee alleen dataverkeer verzonden en ontvangen kon worden. Het toestel was beveiligd met twee wachtwoorden.
Door middel van de EncroChat-applicatie konden de EncroChatgebruikers alleen onderling en één-op-één communicatie voeren. Er konden dus geen groepsgesprekken, zoals bijvoorbeeld bij Whatsapp, worden gevoerd.
Deze communicatie kon pas tot stand komen nadat een gebruiker zijn ‘username’ stuurde naar een andere gebruiker met het verzoek om toegevoegd te worden aan diens contactenlijst.
Gebruikers konden vervolgens elkaars username opslaan in hun contactenlijst onder een zelfgekozen omschrijving (‘nickname’). Er kon dus slechts gecommuniceerd worden met contacten in de contactenlijst en niet met overige EncroChatgebruiker zelfs al was daarvan wel een EncroChatgebruikersnaam bekend.
Een chat kon bestaan uit tekstberichten en foto’s. Ieder bericht verliep in principe na een vooraf ingestelde tijd, ook wel de ‘burn time’ genoemd. Deze tijd was weliswaar door de gebruiker aan te passen, maar stond standaard ingesteld op zeven dagen. Vanuit chat kon ook een ‘VoIP’ spraakgesprek gevoerd worden.
Tot slot kon de inhoud van een toestel door de gebruiker met een simpele handeling in een keer volledig worden gewist. Dit werd ook wel de ‘panic-wipe’ genoemd.
Het verloop van het onderzoek naar EncroChat en het JIT
De rechtbank leidt uit de stukken van het dossier, waaronder ook stukken overgelegd door de verdediging uit Engelse strafzaken, alsmede de mededelingen van de officier van justitie, het volgende verloop af van het onderzoek naar het bedrijf EncroChat en de justitiële samenwerking in het Joint Investigation Team (JIT) dat ten behoeve van het onderzoek naar EncroChat door Frankrijk en Nederland is opgericht.
Onderzoek in Nederland
EncroChat is al vanaf 2017 in Nederland onderwerp van onderzoek. Op 25 september 2017 is het onderzoek 26Bismarck opgestart naar het ‘georganiseerde verband EncroChat’.
De toestellen van EncroChat werden namelijk in diverse strafrechtelijke onderzoeken aangetroffen en in beslag genomen bij personen die van ernstige strafbare feiten werden verdacht.
De indruk is toen bij de politie ontstaan dat deze telefoons vrijwel uitsluitend in het (georganiseerde) criminele circuit werden gebruikt. De gebruikers van de EncroChattelefoons bleven (doorgaans) onbekend. De onmogelijkheid om de telefoons te herleiden tot de persoon die de telefoon gebruikte in combinatie met de specifieke faciliteiten op die telefoons maakten volgens de politie deze dienst populair binnen bepaalde typen van criminaliteit.
De ‘burn time’ van de berichten en de ‘panic-wipe’ brachten ook mee dat op het moment dat een dergelijk toestel in beslag was genomen én forensisch kon worden ontsleuteld daaruit toch maar zeer beperkt berichtenverkeer kon worden uitgelezen.
Op 10 februari 2020 is (als vervolg op 26Bismarck) het onderzoek onder de naam 26Lemont gestart gericht op het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde natuurlijke personen.
Onderzoek in Frankrijk
In Frankrijk hebben de Franse autoriteiten in 2018 om vergelijkbare redenen ook een strafrechtelijk onderzoek opgestart naar het ‘georganiseerd verband EncroChat’ en de nodige opsporingshandelingen verricht.
Zij hebben in dat onderzoek onder meer in januari en oktober 2019 (en nadien nog in februari 2020 en juni 2020) images (kopieën) gemaakt van de EncroChat infrastructuur (‘de serverdata’), die zich bevond op de server van hostingprovider [naam hostingprovider] in het Franse Roubaix . Over deze de server liep namelijk het versleutelde berichtenverkeer van EncroChat en haar gebruikers.
De Franse rechter heeft in dat onderzoek ook op 30 januari 2020, op basis van een aanvraag van het Franse OM van een dag eerder, toestemming verleend om de bewuste server in Roubaix te infiltreren en een interceptietool te installeren om ‘live’ informatie te kunnen verkrijgen met betrekking tot uitgewisselde chats tussen de EncroChatgebruikers [19] .
Op grond van het dossier en de mededelingen van het OM concludeert de rechtbank dat Nederland de Franse autoriteiten toen niet (en ook later niet) heeft verzocht zo’n machtiging af te geven. Evenmin zijn feiten of omstandigheden uit lopende Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken aangedragen om de aanvraag van die machtiging bij de Franse rechter nader te kunnen onderbouwen. Tot slot is ook de interceptietool zelf niet door Nederland ontwikkeld.
Voor zover de verdediging het tegendeel heeft gesuggereerd, heeft zij geen feiten of omstandigheden aangedragen die deze suggestie kunnen rechtvaardigen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de Franse autoriteiten de aanvraag voor deze machtiging op basis van eigen feiten en omstandigheden hebben onderbouwd en aan de Franse rechter hebben voorgelegd.
Gezamenlijk onderzoek in Nederland en Frankrijk (JIT)
In de eerste maanden van 2020 is overleg gevoerd door politie en justitie uit verschillende landen (onder meer Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk) met als doel te komen tot een gecoördineerde aanpak bij het onderzoek naar het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde personen.
Dit gezamenlijke overleg heeft geleid tot de oprichting in april 2020 door Nederland en Frankrijk van een Joint Investigation Team (JIT) [20] om de verdenkingen tegen EncroChat verder te onderzoeken.
Die verdenkingen waren dat het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde personen zich schuldig maakten aan witwassen, deelnamen aan een criminele organisatie en medeplichtig waren aan strafbare feiten die door de gebruikers van EncroChat werden gepleegd.
Het onderzoek 26Lemont is onderdeel van het JIT [21] . In het JIT is door beide JIT-partners informatie verzameld. Zo zijn de eerdergenoemde serverdata, waarover Frankrijk al de beschikking had, in het JIT gevoegd en door Nederland met rechtshulpverzoeken opgevraagd.
In (de aanloop naar de formele formatie van) het JIT is besproken dat het Franse onderzoeksteam – gezien de locatie van de servers – met de door hen ontwikkelde interceptietool EncroChat zou hacken en afgesproken dat de data die door de inzet van die interceptietool door de Franse autoriteiten in hun onderzoek zouden worden verkregen (hierna de ‘telefoondata’) in het JIT gedeeld zouden worden. Op 10 april 2020 is de JIT-overeenkomst door de justitiële autoriteiten van Nederland ondertekend, dit was later dan voorzien vanwege COVID-19.
Voorafgaand aan de feitelijke inzet van die interceptietool heeft het Nederlandse OM in het onderzoek 26Lemont op 13 maart 2020 bij de rechter-commissaris te Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van artikel 126uba en 126t Sv te verkrijgen, waarmee het OM een bevel op basis van die artikelen kon uitvaardigen.
Het OM heeft de rechter-commissaris daarbij een lijst verstrekt van opsporingsonderzoeken, waarin criminele samenwerkingsverbanden (hierna: CSV’s) werden onderzocht die gebruik maakten van toestellen van EncroChat. Om toetsing aan het bepaalde in artikel 126uba, eerste lid, Sv mogelijk te maken was daarbij de inhoud van die onderzoeken nader omschreven, evenals de strafbare feiten waarop de desbetreffende CSV’s zich richtten.
De rechter-commissaris heeft op 27 maart 2020 – onder voorwaarden – de gevorderde machtiging verleend voor een periode van maximaal vier weken (‘de 126uba-machtiging’), welke periode op 30 maart 2020 inging. Op grond van deze machtiging heeft de officier van justitie op 1 april 2020 een bevel 126uba Sv afgegeven. De machtiging is evenals het bevel twee maal verlengd.
De uitvoering van de hack op 1 april 2020
De Franse Gendarmerie heeft op 1 april 2020 vanuit Pontoise (Frankrijk) rond 17:15 uur door een infiltratie op de server te Roubaix (Frankrijk) de interceptietool door middel van een update op de EncroChattoestellen geïnstalleerd. Hiermee kon de communicatie van en naar die toestellen worden vastgelegd en naar de Franse autoriteiten worden verzonden.
Het Franse onderzoeksteam heeft op deze wijze de EncroChattelefoondata ‘live’ verzameld in de periode van 1 april 2020 te 17:15 uur tot 26 juni 2020 omstreeks 17:00 uur.
Deze telefoondata betreffen een kopie van de database die op dat moment op het toestel aanwezig was (waaronder dus ook soms historische data) en data die op dat moment van en naar de telefoon verzonden werden.
Het Franse politieteam heeft de opgevangen data gedurende deze periode opgeslagen in computersystemen in Frankrijk en die data vervolgens in het JIT in het gezamenlijke onderzoeksdossier gevoegd.
Op 13 juni 2020 heeft het bedrijf EncroChat haar gebruikers gewaarschuwd dat de overheid was binnengedrongen in het systeem en eindigde het berichtenverkeer. Op 26 juni 2020 heeft de Franse politie de onderscheppingsserver uitgeschakeld.
In deze periode zijn door de Franse autoriteiten van circa 39.000 telefoons gegevens ontvangen, waarvan circa 9.000 zich in die periode in Nederland bevonden. [22]
Het delen van de door de interceptietool afgevangen data
De door de Franse politie met de interceptietool afgevangen data zijn in het JIT steeds zo snel mogelijk via een versleutelde verbinding gedeeld tussen de JIT partners.
Met ingang van 1 april 2020 zijn zo EncroChatberichten en andere data van de NN-gebruikers van EncroChat voor opsporingsdoeleinden ter beschikking gekomen van het onderzoeksteam van 26Lemont.
De informatie die is vergaard van de telefoons van de klanten van EncroChat is door het Franse onderzoeksteam op Franse computersystemen geplaatst. Het Franse team heeft het Nederlandse onderzoeksteam toegang tot de EncroChattelefoondata gegeven via een beveiligde verbinding met die computersystemen in Frankrijk. De data zijn via die beveiligde verbinding gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie onder verificatie van de integriteit van de door hen gemaakte kopie door vergelijking van de betrokken hashwaardes.
Op 27 juli 2020 heeft de Nederlandse politie van het Franse onderzoeksteam twee harde schijven ontvangen met daarop een kopie van de tussen 1 april 2020 tot 26 juni 2020 verzamelde EncroChattelefoondata. Ook hiervan zijn de hashwaardes van de data vergeleken met de hashes van de al eerder gedurende de ‘live-fase’ door de politie gekopieerde data en deze zijn kloppend bevonden tot 24 juni 2020 te 13:07 uur.
Het onderzoeksteam 26Lemont heeft hierna de verkregen data geanalyseerd. Na de analyse zijn de datasets, waarin EncroChatberichten afkomstig van de toestellen die zijn toegeschreven aan de verdachten in Sartell aan het onderzoek Sartell overgedragen.
De officier van justitie van het onderzoek 26Lemont heeft bepaald dat de gegevens die tijdens het onderzoek 26Lemont zijn vergaard, gebruikt kunnen worden voor het strafrechtelijk onderzoek Sartell.
6.3.
Beoordeling
6.3.1.
Het verweer op hoofdlijnen
De wijze waarop de EncroChatdata zijn verzameld en verstrekt is geschied in strijd met het legaliteitsbeginsel, het recht op privacy verwoord in artikel 8 van het EVRM en het Unierecht (de artikelen 7 en 8 van het Handvest (en artikel 11)).
Verder is hiermee ook artikel 6 van het EVRM (het recht op een eerlijk proces) geschonden.
Daar komt bij dat het OM de rechtbank en de verdediging bewust onjuist heeft voorgelicht. De interceptie van de EncroChatdata heeft immers niet op de server, maar op de individuele EncroChattoestellen plaatsgevonden en het onderzoek 26Lemont was wel degelijk gericht op de NN-gebruikers van die toestellen en niet op het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde personen zoals het OM steeds heeft gesteld.
Het OM is bovendien allesbehalve toeschietelijk geweest in het verstrekken van informatie over de EncroChathack en moest de informatie veelal langs andere weg ingebracht worden.
Dit alles brengt mee dat op de voet van artikel 359a Sv de officier van justitie niet meer in de vervolging kan worden ontvangen, althans dat de EncroChatdata onrechtmatig zijn verkregen en dus niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, dan wel dat dit tot strafvermindering moet leiden.
De verdediging heeft aangevoerd dat de wijze waarop de EncroChatdata in Frankrijk met behulp van de interceptietool zijn vergaard onrechtmatig is geweest. Het betreft bulkvergaring van data en de machtiging door de Franse rechter had daarvoor nooit mogen worden afgegeven. De hack is bovendien door middel van de interceptietool geplaatst op de individuele telefoontoestellen van de gebruikers. Als die toestellen zich op dat moment in Nederland bevonden werd daarmee een inbreuk gemaakt op de soevereiniteit van Nederland.
De verdediging heeft betoogd dat met de EncroChathack artikel 8 van het EVRM is geschonden.
Er heeft in Nederland bovendien geen wettelijke grondslag bestaan voor het verkrijgen van de toegang tot deze EncroChatdata. De bevoegdheid van artikel 126uba Sv is hiervoor ten onrechte toegepast.
Vanuit deze veronderstellingen betoogt de verdediging dat ook artikel 6 van het EVRM is geschonden.
De rechtbank zal de (hieronder nader uitgewerkte) verweren aan de hand van de geldende juridische kaders beoordelen.
6.3.2.
Artikel 359a Sv
De officier van justitie heeft betoogd dat nu de verkrijging van de EncroChatdata niet in Sartell maar in 26Lemont heeft plaatsgevonden, de rechtbank aan de beoordeling van de rechtmatigheid van de datavergaring niet toekomt. Als daar al een vormverzuim zou zijn begaan, heeft dat immers niet in het voorbereidend onderzoek van Sartell plaats gehad.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit een toetsing niet in de weg staat. Zoals volgt uit de reeds genoemde arresten van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889 en 1890) kan toetsing aan de orde komen bij een onrechtmatige handeling jegens de verdachte begaan in een ander voorbereidend onderzoek indien het vormverzuim van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of verdere vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit
Als zich een onrechtmatigheid heeft voorgedaan bij de verkrijging van de data zou dat ook onrechtmatig jegens de verdachten zijn, nu het volgens de officier van justitie immers ook hun communicatie betreft. Voorts blijkt dat de verdenking voor een belangrijk deel, zo niet voor het overgrote deel, is gebaseerd op de EncroChatdata. Voordat deze beschikbaar kwamen bestond wel al de nodige verdenking tegen een aantal van de verdachten, onder meer neergelegd in de onderzoeken 26Tumwater (inclusief 26Raymore) en het onderzoek Sartell dat al op 29 oktober 2018 was gestart [23] (waarin informatie uit de onderzoeken Dobricic en 26Rockaway was gevoegd). Dit heeft toen echter nog niet tot vervolging van de verdachten geleid. Nadien is ook nog informatie uit andere onderzoeken, waaronder Raamsdonksveer (waarin Delight en Gadolinium), Romp, TGO Berg, 26Branson en 26Douglasville toegevoegd en zijn deze onderzoeken op 16 juni 2020 gebundeld tot het onderzoek Sartell.
Echter, pas na het verkrijgen van informatie uit de EncroChatdata is de officier van justitie tot dagvaarding van de verdachten in Sartell overgegaan en de rechtbank heeft ook kunnen vaststellen dat de EncroChatberichten een prominente rol spelen in de bewijsconstructie van de officier van justitie.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat eventuele vormverzuimen bij de verwerking van EncroChat-data binnen 26Lemont van bepalende invloed zouden kunnen zijn bij het opsporingsonderzoek en de vervolging van de verdachten binnen Sartell.
Het voorgaande betekent niet dat de rechtbank het onderzoek 26Lemont als voorbereidend onderzoek naar deze verdachten in het onderzoek Sartell beschouwt, het betekent uitsluitend dat zij geen reden ziet te oordelen dat het bepaalde in artikel 359a Sv aan verdere toetsing van de datavergaring en/of analyse in de weg staat.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
De verweren over de vergaring van de EncroChatdata stuiten naar het oordeel van de rechtbank wel af op het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor zover zij de verkrijging van de EncroChatdata in Frankrijk betreffen.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt volgens vaste rechtspraak namelijk met zich mee dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat (in dit geval Frankrijk) de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, behoort het dan ook niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels noch of de Franse rechter de genoemde machtiging heeft kunnen verlenen.
Zouden de onderzoekshandelingen in het buitenland echter zijn uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten, dan dient de Nederlandse strafrechter wél te onderzoeken of de Nederlandse rechtsregels die dat optreden normeren zijn nageleefd.
De verdediging heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat dit laatste het geval is geweest en dat de interceptie van de EncroChatdata mede onder verantwoordelijkheid van Nederland heeft plaatsgevonden omdat:
  • Nederland heel nauw met Frankrijk in het JIT heeft samengewerkt en vanuit het JIT is gecommuniceerd dat het JIT een implant zou ontwikkelen op de EncroChattoestellen;
  • Nederland de plannen van het Franse onderzoeksteam kende, er sprake was van een gedeelde Nederlands-Franse operatie en de Nederlandse diensten daarbij – zoals de toenmalige minister van Justitie en Veiligheid Grapperhaus het formuleerde – “
  • Nederland in de ‘live-fase’ van de interceptie onmiddellijk aan de opgevangen data had kunnen zien dat de Franse politie ook berichten opving van toestellen die zich op Nederlands grondgebied bevonden.
De rechtbank volgt de verdediging daarin echter niet.
In een JIT wordt de directe samenwerking en communicatie tussen de deelnemende staten geregeld en daaronder valt ook het delen van de bevindingen die de deelnemende staat volgens zijn eigen regels van strafvordering heeft verkregen. Binnen een JIT wordt overlegd en afstemming gezocht, maar dat neemt niet weg dat de onderzoeksteams ieder voor zich binnen het JIT verantwoordelijk zijn en blijven voor de opsporingsmiddelen die zij conform hun eigen nationaal strafvorderlijk stelsel inzetten.
Ook wanneer dus sprake is van een intensieve samenwerking houden de partners ieder volledig de eigen verantwoordelijk ten aanzien van de uitvoering van de eigen onderzoekshandelingen.
Het participeren in een JIT maakt een deelnemer dan ook niet verantwoordelijk voor het justitieel handelen van (een van de) andere partners, ook niet wanneer men van de inhoud van dat onderzoek op de hoogte is en de hack gebruikers van EncroChat op Nederlands grondgebied zou kunnen treffen.
Het feit dat de minister van Justitie en Veiligheid zich in de media heeft laten voorstaan op de omstandigheid dat Nederland bij dit onderzoek
“voor op de bok”heeft gezeten zal uit een oogpunt van krachtdadigheid goed hebben geklonken, maar het weerspiegelt de (juridische) gang van zaken niet.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is dan ook onverkort van toepassing en brengt mee dat de Nederlandse strafrechter er op moet vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden.
Indien de verdachten van oordeel zouden zijn dat de Franse rechter met het afgeven van de machtiging in strijd met artikel 8 van het EVRM heeft gehandeld, dienen zij dat via een andere weg aan te kaarten.
Het analyseren en delen van de EncroChatdata door de Nederlandse onderzoeksteams
De wijze waarop de resultaten daarvan vervolgens door de Nederlandse onderzoeksteams (26Lemont en later in Sartell) zijn geanalyseerd en verwerkt tot in het onderhavige dossier ligt wel ter toetsing voor.
Het vertrouwensbeginsel is immers op dit deel van het onderzoek niet van toepassing: het betreft het onderzoek door de Nederlandse autoriteiten aan de gegevens die zij van Frankrijk hebben gekregen.
De Nederlandse rechter dient te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van het buitenlands onderzoek in de strafzaak gebruikt wordt gemaakt geen inbreuk maakt op het recht van de verdachte op een eerlijke proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Nederland krijgt als JIT-partner de beschikking over de door Frankrijk verkregen data en moet zich bij de verdere verwerking en het delen daarvan met andere onderzoeken rekenschap geven van mogelijke inbreuken die daarmee gepaard kunnen gaan.
Omdat het onderzoeksteam in 26Lemont voorzag dat met de verkrijging en verwerking van de EncroChatdata vanuit Frankrijk mogelijk ook de belangen en rechten van een groot aantal Nederlandse gebruikers van de dienst betrokken zouden zijn, heeft het OM ervoor gekozen een rechterlijke toets te vragen voorafgaand aan de verkrijging en verwerking van de data. Het OM stelt daar op grond van de Nederlandse wetgeving strikt genomen niet toe gehouden te zijn geweest, maar deze stap omwille van de zorgvuldigheid te hebben gezet. Nu de wet niet voorziet in een machtiging voor exact deze situatie is aansluiting gezocht bij artikel 126uba en 126t Sv.
De rechter-commissaris heeft het OM in dit verzoek ontvangen en een machtiging verleend. De rechter-commissaris heeft in de beschikking van 27 maart 2020 overwogen dat het aannemelijk is dat communicatie via EncroChat in een groot tot zeer groot aantal gevallen van gebruik betrekking heeft op ernstige strafbare feiten in georganiseerd verband, dat het kennisnemen van die communicatie noodzakelijk is voor het onderzoek naar die feiten en dat het niet mogelijk was om op andere effectieve wijze, onderzoek te doen naar de die communicatie. Door middel van de aanvullende voorwaarden die door de rechter-commissaris zijn gesteld, is tevens voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De tekstdelen in de 126uba-beschikking van de rechter-commissaris van 27 maart 2021, die in verband met de bescherming van Frans staatsgeheim door het OM zijn zwart gelakt, zijn wel getoetst door de rechter-commissaris in een artikel 149b Sv procedure. Het vertrouwensbeginsel staat zoals eerder overwogen daarbij in de weg aan de toetsing van de rechtmatigheid van het handelen van de Franse opsporingsdienst door de Nederlandse rechter.
De rechtbank ziet het – aan de interceptie door het Franse onderzoeksteam voorafgegane – verzoek van de officier van justitie in 26Lemont aan de rechter-commissaris tot afgifte van de 126uba Sv machtiging, als een adequate invulling om de door het recht op privacy beschermde belangen van de EncroChatgebruiker te waarborgen.
Artikel 126uba Sv omvat immers de rechterlijke toets voor het binnendringen in een geautomatiseerd werk, het onderzoek van dat geautomatiseerd werk inclusief de vastlegging en verwerking van de daarbij aangetroffen gegevens. De officier van justitie heeft derhalve als het ware ‘het meerdere’ gevraagd om ‘het mindere’ te kunnen laten toetsen.
Deze toets is in de wet strikt genomen niet voorgeschreven. Dat neemt niet weg dat deze is aangelegd en daarmee een rechterlijke afweging is ingebouwd om de verwerking van de data met inachtneming van de relevante belangen te doen plaatsvinden.
De rechtbank verwerpt de stelling dat geen enkel redelijk handelend rechter-commissaris tot afgifte van deze machtiging kon komen. Vanuit onderzoek 26Lemont is meerdere malen aangegeven dat dat onderzoek zich richt op de verdenking van strafbare feiten die door het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde personen zouden zijn gepleegd. Wil de verdenking tegen het bedrijf en de daaraan gelieerde personen hard gemaakt kunnen worden, zal ook bewezen moeten worden dat dat bedrijf opzettelijk criminelen faciliteert bij het plegen van ernstige misdrijven en moet dus onder meer duidelijk worden dat de klanten inderdaad de toestellen aanschaffen en gebruiken voor het plegen van die strafbare feiten. Ook het opzet van EncroChat en de daaraan gelieerde personen daartoe moet bewezen worden. Ook hiervoor is de communicatie van gebruikers, en de communicatie van de aan EncroChat gelieerde personen zelf (die ook dit soort toestellen gebruikten) van groot belang. De lijst met onderzoeken die aan de rechter-commissaris is overhandigd, betreft onderzoeken naar zware vormen van criminaliteit. De rechter-commissaris heeft dit afgezet tegen de betrokken belangen van individuele gebruikers en daarbij in aanmerking genomen dat een groot tot zeer groot deel van de gebruikers EncroChat gebruikt in relatie tot of ten behoeve van het plegen van ernstige, de rechtsorde verstorende, vormen van (georganiseerde) criminaliteit. Dit brengt ook met zich mee dat de gevoerde communicatie veelal betrekking heeft op strafbare feiten en niet of nauwelijks op het privéleven van de gebruikers. De inbreuk die daarop wordt gemaakt, is derhalve relatief gering.
Wanneer de gemaakte afweging en de geformuleerde voorwaarden in ogenschouw worden genomen, ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat geen redelijk handelend rechter-commissaris tot een machtiging zou hebben kunnen komen.
Aan de hand van de door de rechter-commissaris geformuleerde voorwaarden heeft de zaaksofficier van justitie van 26Lemont de EncroChatdata vervolgens gedeeld met andere onderzoeksteams, mits deze hetzij op de lijst van strafrechtelijke onderzoeken van de rechter-commissaris stonden, hetzij daaraan later zijn toegevoegd door de rechter-commissaris. Er is derhalve geen sprake van een situatie waarin verschillende onderzoeksteams onder leiding van het OM vrijelijk konden putten uit de gehele EncroChatdataset verkregen in 26Lemont.
Nu de analyse van de data in 26Lemont en de selectie voor de verdere verstrekking aan Sartell is geschied overeenkomstig de 126uba Sv beschikking van de rechter-commissaris concludeert de rechtbank dat hierin niet alleen de door 6 van het EVRM beschermde belangen voldoende zijn meegewogen, maar ook dat de waarborgen van artikel 8 van het EVRM in acht zijn genomen en geen sprake is geweest van een onrechtmatige inmenging van het openbaar gezag in het privéleven van verdachte.
Het dossier Sartell bevat daarmee alle noodzakelijke gegevens om te kunnen toetsen of het gebruik van de EncroChatberichten in een Nederlandse strafzaak al dan niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Er is hiermee dan ook geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms noch van een noodzaak om de verdediging in dezen te compenseren.
Er zijn ook overigens geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de rechtbank kan afleiden dat er reden is om te veronderstellen dat het verwerken (analyseren en gebruiken) en verstrekken van de EncroChatdata naar en in de strafzaak tegen de verdachte onrechtmatig is geweest.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat, voor zover is nog bedoeld te stellen dat de EncroChatdata voor 10 april 2020 niet gedeeld hadden mogen worden, omdat de JIT-overeenkomst toen nog niet was getekend, dit geen gevolgen heeft voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de verstrekking. Deze wordt op gelijke gronden beoordeeld ongeacht de vraag of dit in het kader van een JIT plaats vindt. Het al dan niet geformaliseerd zijn van het een JIT maakt de ten aanzien van de verstrekking aan te leggen toets niet anders.
Unierecht - Handvest
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van Encrochat-data in strafrechtelijke procedures zoals de onderhavige valt onder de werkingssfeer van het Unierecht en ook daarmee strijdig zou zijn.
Met betrekking tot Richtlijn 2002/58 geldt dat deze, gelet op het bepaalde in artikel 1, derde lid, van deze Richtlijn niet van toepassing is op verwerking van de EncroChatdata door de politie. Maatregelen die inbreuk maken op het beginsel van vertrouwelijkheid van elektronische communicatie zonder dat daarbij verwerkingsverplichtingen worden opgelegd aan aanbieders van elektronische-communicatiediensten, vallen buiten het bereik van deze richtlijn [24] .
De EU-richtlijn 2016/680 beoogt te waarborgen dat gegevens die door rechtshandhavingsautoriteiten
worden verzameld op een wettige en eerlijke wijze worden verwerkt, voor bepaalde legitieme doelen worden verzameld en verwerkt, en op passende wijze worden beschermd tegen ongeoorloofde en onrechtmatige verwerking. Deze richtlijn ziet ook op strafrechtelijke onderzoeken en is door Nederland geïmplementeerd met wijzigingen in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en daaronder vallende besluiten.
Het is niet aannemelijk geworden dat dat de implementatie van de richtlijn onjuist of onvolledig zou zijn geweest, noch dat het verwerken van de EncroChatdata in strijd zou zijn met de in Nederland geïmplementeerde wetgeving.
Tot slot is betoogd dat de wijze van bewaren en gebruiken van de EncroChatdata onrechtmatig zou zijn wegens strijd met de artikelen 7, 8 en 11 van het Handvest, artikel 17 van het IVBPR en met de Universele verklaring.
Duidelijk is dat inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de EncroChat gebruikers. De bescherming die die bepalingen beogen te bieden tegen inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en de in artikel 8 van het EVRM bedoelde bescherming is nagenoeg vergelijkbaar. Dit brengt mee dat de hiervoor door de rechtbank gegeven beoordeling van de inbreuk op de privacy van de EncroChatgebruikers op vergelijkbare wijze kan worden toegepast op beoordeling van de inbreuk op door het Handvest geboden bescherming. De rechtbank verwijst hiernaar en acht dan ook de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer bij wet voorzien en geschied met inachtneming van de in het Unierecht neergelegde waarborgen.
Schending artikel 6 van het EVRM ten aanzien van de controle van de gegevens/stukken
Het recht op een eerlijk proces als beschreven in artikel 6 van het EVRM brengt met zich dat de verdediging toegang moet krijgen tot het bewijs en in beginsel ook tot stukken die kunnen zien op onrechtmatigheden in het onderzoek voor zover van belang in het onderzoek Sartell.
De verdediging heeft gesteld dat zij die toegang onvoldoende heeft gekregen.
Verzoeken tot verstrekking van stukken, waaronder Franse machtigingen en vorderingen, de JIT-overeenkomst stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de machtiging van de rechter-commissaris, zijn afgewezen. Dit is volgens de verdediging in strijd met de ‘equality of arms’.
De Franse stukken
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de verzoeken om kennisname van stukken steeds voorop gesteld dat er sprake is geweest van een opsporingsonderzoek dat onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten heeft plaatsgevonden. Op basis van het vertrouwensbeginsel zoals hiervoor uiteen is gezet, is het uitgangspunt dat de Nederlandse strafrechter er op moet vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden.
Het beginsel van equality of arms brengt inderdaad met zich dat de verdediging toegang moet krijgen tot het bewijs (in deze zaak: de EncroChatdataset in Sartell) en in beginsel ook tot stukken die kunnen zien op onrechtmatigheden in het onderzoek Sartell. Dat er vanwege het beginsel van equality of arms een recht op kennisname zou bestaan voor de verdediging van stukken over het Franse opsporingsonderzoek en alle details van de internationale samenwerking in het onderzoek naar het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde personen, zou echter geen ander doel dienen dan het toetsen van dat traject en betekenen dat de Nederlandse strafrechter alsnog via de omweg van artikel 6 van het EVRM de rechtmatigheid van het Franse strafrechtelijke optreden zou (kunnen/moeten) toetsen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de bedoeling van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Voor zover de verdediging het ontbreken van de verzochte stukken dus op zichzelf als een schending van artikel 6 van het EVRM heeft aangemerkt, stuit dat daarop af.
Toegang tot de hele database 26Lemont?
De verdediging heeft gesteld dat zij geen kennis hebben kunnen nemen van de volledige dataset die is verkregen in 26Lemont en dat ook dit betekent dat geen sprake is van equality of arms en daarmee sprake is van een inbreuk op artikel 6 van het EVRM.
De rechtbank stelt voorop dat – ook gelet op andere te respecteren belangen – uit het beginsel van equality of arms niet voortvloeit dat de verdachte aanspraak kan maken op kennisneming van alle informatie die als resultaat van opsporing is verkregen of als aanleiding voor de opsporing heeft gediend. Anders gezegd, het recht van de verdachte om in de gelegenheid te worden gesteld om methodes en resultaten van het onderzoek te betwisten, valt niet samen met een ongeclausuleerd recht om te controleren.
Een opsporingsinstantie heeft een andere positie dan de verdediging. Het criterium is niet dat de verdediging dezelfde mogelijkheden moet hebben als de opsporingsinstantie, maar dat de verdediging de mogelijkheid heeft om de resultaten van het onderzoek te onderzoeken, te betwisten en tot op zekere hoogte te controleren. Het gaat om de effectieve controlemogelijkheden.
De stelling dat de verdediging over dezelfde mogelijkheden als de politie zou moeten beschikken is derhalve onjuist. De rechtbank beschikt daar evenmin over. Zou de verdediging, zoals zij stelt, ongebreideld en ongecontroleerd toegang moeten hebben tot alle informatie waarover ook de politie kan beschikken, zou dat een onaanvaardbare inbreuk opleveren op het recht op privacy van alle andere personen dan de verdachte, van wie het gegevens betreft.
Dat de verdediging niet de 26Lemont-datase onder ogen heeft gekregen brengt dus niet mee dat zij de onderzoeksresultaten in onvoldoende mate heeft kunnen onderzoeken en betwisten.
De verdediging is in de gelegenheid gesteld om de door de politie de in het onderzoek tegen de verdachte en zijn medeverdachten gebruikte dataset te doorzoeken. De volledige Sartell dataset heeft ter inzage bij het NFI gelegen en kon door de verdediging door middel van Hansken worden doorzocht. De zogenaamde eigen lijnen (dat wil zeggen de gesprekken van de EncroChat-accounts die aan de verdachten zijn toegeschreven) zijn verstrekt. Het betreft dezelfde dataset als die waarover de officier van justitie de beschikking heeft gehad. De verdediging heeft daarbij voldoende gelegenheid gehad (de selectie van) de bewijsmiddelen te controleren en haar zienswijze toe te lichten. Op hetgeen op dat punt naar voren is gebracht gaat de rechtbank hierna in.
6.3.3.
De betrouwbaarheid van de EncroChatdata
De verdediging heeft bestreden dat de EncroChatdata betrouwbaar en accuraat genoeg zijn om voor het bewijs te worden gebruikt, althans gesteld dat die betrouwbaarheid onvoldoende beoordeeld kan worden.
Allereerst heeft de verdediging in dit kader gesteld dat de politie weliswaar heeft gecheckt of de in Nederland ontvangen berichten overeenkwamen met de in Frankrijk opgeslagen berichten, maar niet of de in Frankrijk opgeslagen berichten identiek zijn geweest aan de daadwerkelijk met de toestellen verzonden en daarop aanwezige chatberichten.
De verdediging heeft daarbij gesuggereerd dat door de inzet van de interceptietool mogelijk veranderingen in de data zouden hebben kunnen plaatsgevonden, dat berichten aan andere accounts zouden zijn gekoppeld of dat bestanden niet juist zouden zijn gekopieerd. Zij hebben aan deze suggesties echter onvoldoende handen en voeten gegeven.
De rechtbank heeft hiervoor al enige overwegingen gewijd aan de betrouwbaarheid van (de vergaring van) data in het algemeen en verwijst hiernaar.
Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat altijd de theoretische mogelijkheid bestaat dat data door technische omstandigheden of menselijk ingrijpen beïnvloed worden. Een dergelijke algemene vaststelling is echter onvoldoende om aan te nemen dat de EncroChatdata op zich onbetrouwbaar zijn.
Het dossier, noch de inhoud van de berichten biedt enige houvast voor de aanname dat de data door de interceptietool gemanipuleerd zouden zijn.
De rechtbank heeft zich er voorts wel rekenschap van gegeven dat de EncroChatberichten die in het dossier zijn opgenomen niet alle compleet zullen zijn.
De rechtbank merkt op dat dit – zonder volledigheid te willen nastreven – ook kan zijn veroorzaakt doordat vanwege de instelbare ‘burn time’-functionaliteit berichten van het toestel verwijderd kunnen zijn, ‘panic-wipe’ opdrachten zullen zijn gegeven, doordat de interceptietool mogelijke haperingen heeft vertoond, waardoor wellicht niet alle gesprekken vastgelegd zijn en uiteraard doordat het OM een selectie van de beschikbare gesprekken heeft gemaakt.
Dat hier en daar informatie is weggevallen, maakt echter nog niet dat de informatie die er wel is daardoor als onbetrouwbaar moet worden beoordeeld.
Mede gezien het feit dat de data niet compleet zullen zijn, gebruikt de rechtbank de EncroChatberichten slechts voor het bewijs indien de rechtbank overtuigd is van de juiste lezing van die berichten en wanneer die lezing voldoende steun vindt in de combinatie met andere gesprekken danwel ander bewijsmateriaal in de zaaksdossiers van Sartell.
De verdachte is tijdens de politieverhoren en tijdens de behandeling van de zaak ter terechtzitting geconfronteerd met de voor hem (meest) relevante EncroChatberichten en de mogelijke interpretatie daarvan, zodat voor hem de gelegenheid heeft bestaan – als dat door hem nodig werd geacht– uitleg te geven over die berichten en/of aan te geven dat een bepaalde weergave of interpretatie niet juist is. Deze gelegenheid heeft de verdachte niet benut. Evenmin is gesteld of gebleken dat relevante gesprekken ontbreken.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de communicatie tussen de verschillende accounts, zoals opgenomen in het dossier, niet abnormaal of onbegrijpelijk is verlopen. De conversaties sloten inhoudelijk naadloos op elkaar aan en de gebruikers waren doorgaans niet in verwarring over de vraag met welke persoon men communiceerde.
Zelfs in gesprekken waarin het toestel op enig moment door een ander werd gebruikt was voor de ander snel kenbaar met wie hij sprak. Ook hier is geen begin van aannemelijkheid gebleken dat de berichten op forensisch onverantwoorde wijze zijn veiliggesteld of dat sprake is geweest van veranderde berichten of onjuist gekopieerde of weergegeven data.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de EncroChatberichten betrouwbaar zijn en voor het bewijs in deze zaak kunnen worden gebruikt.
Fair trial, the proceedings as a whole (artikel van het 6 EVRM)
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het OM in deze zaak bewust informatie heeft achtergehouden en zo de rechten van de verdachten heeft willen beknotten of de rechtbank of verdediging fout heeft willen voorlichten.
Hoewel de rechtbank (evenals de verdediging) liever had gezien, al was het maar omwille van een voortvarend verloop van de strafzaak, dat het OM eerder meer scheutig was geweest met het verstrekken van de documenten rondom de verkrijging van de EncroChatdata, acht zij de terughoudende opstelling van het OM niet van dien aard geweest dat daarmee de procedure oneerlijk of in strijd met de regels van een behoorlijk proces is verlopen.
De rechtbank heeft ook anderszins geen inbreuken geconstateerd die tot de niet ontvankelijkheid van het OM dan wel uitsluiting van het bewijs moeten leiden, noch heeft de rechtbank redenen om te constateren dat het proces als geheel niet zou voldoen aan het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Het voorgaande leidt er toe dat ook deze verweren strekkende tot niet ontvankelijkheid van het OM dan wel bewijsuitsluiting worden verworpen.
6.3.4.
Conclusie ten aanzien van alle EncroChatverweren
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De EncroChatdata kunnen gebruikt worden voor het bewijs en de rechtbank zal dat ook doen.

7..Identificatie

7.1.
PGPSafe
Aan de verdachte zijn door de politie de volgende emailadressen toegeschreven die hij in verschillende perioden zou hebben gebruikt. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd ten aanzien van het gebruik van deze emailadressen.
jaba651z@pgpsafe.net
9 november 2015 - 23 januari 2016
ecatepec@pgpsafe.net
3 maart 2016 - 26 april 2016
merida@pgpsafe.net
17 april 2016 - 27 mei 2016
advocaat@pgpsafe.net
20 mei 2016 - 1 juni 2016
De identificatie van deze emailadressen is in het dossier verantwoord in het proces-verbaal van identificatie. De identificatie is zakelijk weergegeven gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:
jaba651z@pgpsafe.net
  • De gebruiker wordt door zijn contacten onder meer de volgende namen gegeven: [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 10] ;
  • De gebruiker noemt zichzelf onder meer [naam 11] , [naam 1] en [naam 12] ;
  • De gebruiker heeft gesprekken met grijze@firstclasspgp.com (toegeschreven aan [naam medeverdachte 3] (hierna: [naam medeverdachte 3] ), de oom moederszijde van de verdachte) over een Pegasusappartement dat een blok aan het been van [naam medeverdachte 4] zou zijn. [bijnaam medeverdachte 3] stelt voor het appartement voor € 215.000,-- te kopen.
ecatepec@pgpsafe.net
  • De gebruiker wordt door zijn contacten onder meer de volgende namen gegeven: [naam 13] , [naam 14] , [naam 15] , [naam 16] , [naam 17] , [naam 5] , [naam 11] , [naam 18]
  • De gebruiker zegt in een gesprek met [naam medeverdachte 5] , die de gebruiker [naam 5] heeft genoemd, dat hij zijn naam moet wijzigen in zijn PGP. Vervolgens wordt de gebruiker ‘collega’ genoemd. [naam medeverdachte 5] vraagt de gebruiker om een lening. [naam medeverdachte 5] was ook een contact van jaba651z@pgpsafe.net.
  • De gebruiker spreekt met [naam medeverdachte 6] @pgpsafe.net over het ophalen van grofvuil bij [naam medeverdachte 4] en grapt dat hij dacht dat het zijn kleren waren waarop [naam medeverdachte 6] @pgpsafe.net zegt dat daar Thaise voodoo mee is gedaan.
merida@pgpsafe.net
  • De gebruiker wordt door zijn contacten onder meer [naam 1] , [naam 19] , [naam 14] en [naam 17] genoemd.
  • De gebruiker bericht op 17 april 2016 jaba612j@pgpsafe.net ( [naam medeverdachte 1] ) (toegeschreven aan de medeverdachte [naam medeverdachte 1] (hierna: Van [naam medeverdachte 1] )) dat dit zijn nieuwe PGP is en dat hij met de lening bezig is.
  • De gebruiker bericht eveneens op 17 april 2016 [naam medeverdachte 6] : nieuwe [naam 20] .
  • De gebruiker wisselt berichten uit met 27glow393@pgpclass.li (toegeschreven aan de medeverdachte [naam medeverdachte 7] (hierna: [naam medeverdachte 7] ) die de contactnaam [naam 21] heeft over boten, lijnen, Maersk en Costa Rica. Er wordt dan ook een bericht gestuurd vanaf het adres ecatepec@pgpsafe.net met daarbij het bericht van de gebruiker dat luidt “
  • De gebruiker wisselt berichten met godfather@firsclasspgp.com (toegeschreven aan [naam medeverdachte 8] (hierna: [naam medeverdachte 8] )) waarin laatstgenoemde onder meer zegt dat er colos op zoek zijn naar [naam 22] . De gebruiker zegt daarop: naam klopt, [naam 10] klopt, [naam 23] klopt, ze hebben het duidelijk over mij.
advocaat@pgpsafe.net
  • De gebruiker wordt door zijn contacten onder meer [naam 1] , [naam 24] , [naam 17] , [naam 25] genoemd;
  • De gebruiker vraagt een contact kohsamui@pgpsafe.net of hij in de buurt van zijn PGP is omdat hij daar informatie uit nodig heeft. Vervolgens wordt informatie vanaf merida@pgpsafe.net gestuurd naar advocaat@pgpsafe.net.
  • De gebruiker bericht op 30 mei 2016 aan empire@pgpsafe.net dat hij die nacht is aangehouden in een auto van [naam 26] in Amsterdam.
7.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de genoemde emailadressen niet aan de verdachte kunnen worden toegeschreven en dat, indien dat wel zou gebeuren, niet kan worden vastgesteld dat ieder bericht van de emailadressen in de genoemde perioden door de verdachte zou zijn verstuurd. De verdediging heeft er op gewezen dat er geen locatiegegevens beschikbaar zijn van de telefoons en dat sommige adressen slechts gedurende een hele korte periode zijn gebruikt, waardoor extra voorzichtigheid geboden is. De verdediging heeft bovendien gewezen op de verklaring van [naam medeverdachte 7] bij de rechter-commissaris waarin hij heeft verklaard dat [naam medeverdachte 9] (hierna: [naam medeverdachte 9] ) zich wel eens voordeed als een ander persoon in de communicatie.
Ten aanzien van het emailadres jaba651z@pgpsafe.net heeft de verdediging in het bijzonder gesteld dat de naam ‘ [naam 1] ’ op velen zou kunnen slaan en dat ‘ [naam 10] ’ ook op iets anders dan Costa Rica kan slaan. De verwijzing naar de ex-echtgenote ( [naam medeverdachte 4] ) is niet zonder meer logisch nu er ‘ [naam medeverdachte 4] ’ geschreven staat en dat het de oom van de verdachte was die gebruik maakte van het emailadres [bijnaam medeverdachte 3] @firstclasspgp.com staat niet zonder meer vast.
Ten aanzien van het emailadres ecatepec@pgpsafe.net heeft de verdediging voorts gesteld dat er nu ook hele andere benamingen aan het account worden gegeven dan bij het account jaba651z@pgpsafe.net hetgeen er op wijst dat er mogelijk een ander persoon achter schuil gaat. De naam ‘ [naam 5] ’ is dermate algemeen dat dit niets zegt. Dat de verdachte een lening aan Van [naam medeverdachte 1] zou hebben verstrekt, blijkt niet uit het dossier en de verdachte en Van [naam medeverdachte 1] zijn geen collega’s van elkaar. Het is voorts onlogisch dat de verdachte een bericht in het Duits zou sturen ( [naam 1] überseite) en dat er kleding van hem bij zijn ex-echtgenote zou liggen.
Ten aanzien van het emailadres merida@pgpsafe.net heeft de verdediging voorts gesteld dat er wederom andere namen aan gekoppeld zijn, waaronder de naam [naam 27] hetgeen heel vreemd is als dit adres door de verdachte zou worden gebruikt.
Ten aanzien van het emailadres advocaat@pgpsafe.net heeft de verdediging er tot slot op gewezen dat de koppeling met het adres merida@pgpsafe.net niets zegt ten aanzien van de verdachte als de identificatie van merida@pgpsafe.net niet sluitend is. Voorts worden in het bericht van 30 mei 2016 van freshprince@pgpsafe.net geen namen genoemd en heeft [naam persoon 2] (hierna: [naam persoon 2] ) als getuige verklaard dat de bijnaam [naam 26] hem niets zegt.
7.1.2.
De beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
jaba651z@pgpsafe.net
Verdachtes voornaam is [naam 5] , hij is kaal en verbleef veelal in Costa Rica. De namen die contacten de gebruiker van dit adres geven en die hij gebruikt passen derhalve bij hem. Uit de bij de verdachte in beslaggenomen iPhone 8 blijkt dat ook zijn partner [naam medeverdachte 10] hem structureel [naam 1] of kleine [naam 1] noemt en dat [naam persoon 3] hem ‘ [naam 28] ’ noemt (hetgeen kleine kale man betekent). Uit de in de woning van [naam medeverdachte 11] inbeslaggenomen iPhone kan voorts worden afgeleid dat deze door de verdachte is gebruikt en dat verdachte zichzelf in Spaanstalige chats [naam 17] noemt.
Daarnaast heeft de ex-echtgenote van de verdachte, [naam medeverdachte 20] (hierna: [naam medeverdachte 20] ) van Thaise komaf, die ook wel [naam medeverdachte 4] wordt genoemd, een appartement aan de Pegasusweg gehad dat op 27 oktober 2016 is verkocht aan [naam medeverdachte 3] voor een bedrag van € 209.650,--. De combinatie van gegevens maakt duidelijk dat met [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 4] in de berichten, de ex-echtgenote van de verdachte wordt bedoeld.
ecatepec@pgpsafe.net
De aan de gebruiker gegeven namen vertonen sterke overeenkomsten met die van jaba651z@pgpsafe.net en in ieder geval komt het contact jaba612j@pgpsafe.net bij beide voor. Daarnaast wordt in de gesprekken wederom gesproken over [naam medeverdachte 4] , dit keer in combinatie met Thaise voodoo en de kleren van de gebruiker. Dit betreffen elementen die passen bij de ex-echtgenote van de verdachte.
merida@pgpsafe.net
De aan de gebruiker gegeven namen vertonen sterke overeenkomsten met die jaba651z@pgpsafe.net en ecatepec@pgpsafe.net. Uit de berichtgeving van de gebruiker blijkt dat dit een nieuw PGPSafe-adres is en dat de communicatie (bijvoorbeeld over de door [naam medeverdachte 5] gevraagde lening) via dit adres doorloopt. Uit de berichten met het aan [naam medeverdachte 7] – een contact met wie de verdachte in het voorjaar van 2017 geobserveerd is –- toegeschreven adres blijkt eveneens dat er een koppeling is met het eerder in gebruik zijnde adres ecatepec@pgpsafe.net.
De berichtgeving met godfather@firstclasspgp.nl waarin de gebruiker wordt omschreven ( [naam 23] , [naam 10] , [naam 22] ) past precies bij de verdachte.
advocaat@pgpsafe.net
De aan de gebruiker gegeven namen vertonen sterke overeenkomsten met die jaba651z@pgpsafe.net, ecatepec@pgpsafe.net en merida@pgpsafe.net. Uit de berichtgeving met Kohsamui@pgpsafe.net van 27 mei 2016 kan worden afgeleid dat merida@pgpsafe.net door dezelfde persoon wordt gebruikt als advocaat@pgpsafe.net en dat de gebruiker van laatstgenoemd adres zich in Nederland bevindt.
Tot slot blijkt uit onderzoeksbevindingen in de politiesystemen dat de verdachte op 30 mei 2016 in Amsterdam is aangehouden in een auto waarvan het huurcontract op naam van [naam persoon 2] staat. [naam persoon 2] heeft dit ook bevestigd in zijn getuigenverhoor van
10 december 2020.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van alle genoemde adressen – ook in onderlinge samenhang bezien – is komen vast te staan dat het de verdachte was die deze adressen gebruikte. Niet alleen de namen maar ook inhoud van die berichten vormen steun voor deze vaststelling. De stelling van de verdediging dat daarmee nog niet vast staat dat ieder bericht van deze adressen door de verdachte is verstuurd, wordt door de rechtbank gepasseerd. Indien en voor zover de verdachte daarnaast een ander gebruik zou hebben laten maken van zijn PGP telefoons, is het aan hem om daarover te verklaren zodat dit kan worden geverifieerd. De verdachte heeft dat evenwel niet gedaan. Hij heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht. Nu de rechtbank in de berichten geen aanwijzingen ziet voor de stelling dat de bedoelde adressen door meerdere mensen zijn gebruikt, gaat de rechtbank er van uit dat het de verdachte is die de in het dossier opgenomen berichten van deze adressen heeft gestuurd en/of ontvangen.
7.2.
EncroChat
Aan de verdachte zijn ook EnroChataccounts toegeschreven die hij in verschillende perioden zou hebben gebruikt. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd ten aanzien van het gebruik van deze accounts.
De volgende EncroChat-accounts worden aan de verdachte toegeschreven:
  • luxuryballoon@encrochat.com;
  • [naam 32] @encrochat.com.
De identificatie van het account [naam 29] @encrochat.com is in het dossier als volgt verantwoord:
  • Uit onderzoek 26Lemont is gebleken dat het account luxuryballoon@encrochat.com (met gebruikersnamen [naam 29] en [naam 1] ) is gekoppeld aan IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] ;
  • Uit historische gegevens blijkt dat IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] sinds 27 januari 2020 in gebruik is in combinatie met het telefoonnummer [telefoonnnummer] en sinds 28 januari 2020 in Spanje is
  • Aan de verdachte wordt het telefoonnummer [telefoonnummer] toegeschreven;
  • Vergelijking van de zendmastgegevens van IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] en telefoonnummer [telefoonnummer] leidt tot de conclusie dat deze nummers in de periode van 24 april tot en met 10 mei 2020 vrijwel dagelijks gebruik maken van dezelfde zendmasten op min of meer dezelfde tijdstippen. Na 11 mei 2020 wordt van zowel het IMEI-nummer als het telefoonnummer geen communicatie meer geregistreerd.
De identificatie van het account otherherder@encrochat.com is in het dossier als volgt verantwoord:
  • Het IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] werd op 10 mei 20, te 20:22 uur voor het laatst gebruikt in de buurt van Barcelona, Spanje;
  • Het telefoonnummer [telefoonnummer] reist van 10 tot en met 11 mei 2020 van Barcelona, Spanje richting Nederland reist ( [naam medeverdachte 11] is op 10 mei 2020 geliquideerd);
  • luxuryballoon @encrochat had contact met [naam 35] @encrochat.com in het Engels. [naam 29] werd [naam 30] genoemd.
  • Op 12 mei 20 krijgt [naam 35] @encrochat.com berichten in het Engels van otherherder@encrochtat.com. [naam 30] , [naam 31] .
  • Alle contacten van otherherder@encrochat.com waren eerder contacten van luxuryballoon @encrochat.com. Als gebruikersnamen zijn aan [naam 32] : [naam 1] en [naam 32] gekoppeld.
7.2.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de (steeds) de gebruiker van deze accounts was.
Ten aanzien van het account luxuryballoon @encrochat.com heeft de verdediging erop gewezen dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] is en betwist dat door dit telefoonnummer en IMEI-nummer steeds dezelfde zendmasten werden aangestraald. De verdediging heeft op een aantal concrete voorbeelden gewezen waarbij dit juist niet het geval zou zijn. Voorts heeft de verdediging er op gewezen dat de vergelijking over een zeer korte periode heeft plaatsgevonden. Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat uit de Whatsapp-gesprekken aangetroffen in de telefoon, die aan [naam medeverdachte 11] wordt toegeschreven, door geen van deelnemers van de conversatie gevoerd met het telefoonnummer eindigend op 0422 is benoemd dat het de verdachte was die hieraan deelnam.
Ten aanzien van het account otherherder @encrochat.com heeft de verdediging gesteld dat, nu de identificatie van het account luxuryballoon @encrochat.com geen stand houdt, dit ook geldt voor de daarop voortbordurende identificatie van [naam 32] .
7.2.2.
De beoordeling
De rechtbank wijst er in de eerste plaats op dat het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat in het dossier op basis van data gevonden in de telefoon van [naam medeverdachte 11] aan de verdachte is toegeschreven, ook staat opgenomen in de telefoon van [naam medeverdachte 12] met als contactnaam ‘ [naam 33] ’. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat bedoeld telefoonnummer aan de verdachte kan worden toegeschreven. Dit telefoonnummer is uitsluitend gebruikt in een toestel met IMEI-nummer [IMEI-nummer 2] . De vraag is of ook het andere genoemde IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] aan de verdachte kan worden toegeschreven. Dit IMEI-nummer is immers gekoppeld aan het account luxuryballoon @encrochat.com. Er is dus sprake geweest van twee afzonderlijke toestellen.
Gebleken is dat zowel het genoemde telefoonnummer als het IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] beide van 27 op 28 januari 2020 naar Spanje zijn gereisd. Voorts blijkt dat beide na de liquidatie van [naam medeverdachte 11] uit de lucht zijn gegaan. Daarnaast is een vergelijking gemaakt van de zendmasten die zijn gebruikt door beide nummers in de periode van 24 april 2020 tot en met 10 mei 2020. In deze periode worden door beide nummers alleen zendmasten in Spanje aangestraald. De zendmasten bevinden zich in de omgeving van Sant Andreu de Llavaneres, Barcelona. Bekend is dat de verdachte daar verbleef. Uit het proces-verbaal van vergelijking blijkt dat op tien momenten is geregistreerd dat beide nummers gebruik maken van dezelfde zendmast waarbij de tijdspanne waartussen dat gebeurt wel varieert. In het proces-verbaal zijn ook zes momenten opgenomen waarin de nummers vlak na elkaar zijn gebruikt maar gebruik hebben gemaakt van verschillende zendmasten. De locaties zijn alle gelegen ten oosten en in de directe omgeving van Mataró (Barcelona, Spanje).
De verdediging heeft ingezoomd op de momenten waarop de nummers vlak na elkaar gebruikt zijn maar gebruik hebben gemaakt van verschillende zendmasten. Uit het proces-verbaal blijkt dat deze momenten minuten na elkaar gelegen zijn (van vier tot tien minuten). Het gebied dat gebruikt van een zendmast is echter niet vast omlijnd, vanuit één locatie kunnen ook verschillende zendmasten worden aangestraald (afhankelijk van diverse omstandigheden, zoals de sterkte van het signaal en de beschikbare capaciteit van een mast, wordt door de telefoon automatisch overgeschakeld voor het beste bereik). De omstandigheid dat de twee nummers vlak na elkaar niet (meer) dezelfde zendmast aanstralen kan daarom de door de verdediging daaraan verbonden conclusie niet zonder meer dragen. Wanneer meer uitgezoomd en naar het geheel van gegevens worden gekeken, valt het ook de rechtbank op dat de twee nummers wel steeds in elkaars nabijheid zijn en dat deze ook relatief vaak gebruik maken van dezelfde zendmasten. In ieder geval zijn het steeds zendmasten uit dezelfde omgeving.
Als nog verder wordt uitgezoomd, past het beeld van de nummers ook bij de verdachte. Het telefoonnummer is in gebruik genomen vlakbij de Ajaxstraat te Rotterdam, Nederland, waar hij veel verbleef, het verplaatste zich vervolgens, net als het IMEI-nummer naar Barcelona, Spanje, waar hij in Sant Andreu de Llavaneres ten minste een woning tot zijn beschikking had. [naam 29] heeft in april 2020 contact met [schuilnaam medeverdachte 11] (toegeschreven aan [naam medeverdachte 11] ) en [schuilnaam medeverdachte 12] (toegeschreven aan [naam medeverdachte 12] )) over het verkopen van een Brabus. Deze informatie past ook bij de informatie uit de onder [naam medeverdachte 11] in beslaggenomen telefoon, waaruit blijkt dat hij veel werkzaamheden verrichtte voor de verdachte, waaronder de aan- en verkoop van auto’s, waaronder een Brabus.
In de nacht van 10 mei 2020, de dag waarop [naam medeverdachte 11] is dood geschoten, reist de verdachte naar Nederland en zijn beide nummers zoals hiervoor reeds aangehaald niet meer in gebruik. Het account [naam 29] gaat uit de lucht en één van zijn gesprekspartners ( [naam 35] ) wendt zich vervolgens tot [schuilnaam medeverdachte 12] om te informeren naar [naam 30] , zoals [naam 29] door hem werd genoemd. Niet in geschil is dat [naam medeverdachte 12] (die als de gebruiker van het account [schuilnaam medeverdachte 12] is geïdentificeerd) – evenals [naam medeverdachte 11] dat tot aan zijn dood was – een belangrijke naaste van de verdachte is.
Na een aantal dagen gaat de conversatie verder met een nieuw account, te weten [naam 32] ( [naam 36] ). Uit de gesprekken van [naam 29] en [naam 35] blijkt dat zij sinds begin april 2020 vrij uitgebreid spreken over een conflict dat [naam 29] heeft met iemand die [naam 37] wordt genoemd. Deze persoon zou volgens [naam 29] hem en zijn mensen ook willen vermoorden. Er wordt gesproken over mogelijke manieren om met dit conflict om te gaan. [naam 29] wordt door [naam 35] steeds [naam 30] genoemd. Na de liquidatie van [naam medeverdachte 11] spreekt [naam 35] verder met [naam 32] , die hij [naam 30] noemt. Er wordt gesproken over wat er is gebeurd en [naam 32] geeft aan dat hun hitters op hem en zijn belangrijkste mensen zijn. Er wordt verder gesproken over mogelijke reacties op wat er is gebeurd. Het is voor de rechtbank volstrekt helder dat de gesprekspartner van [naam 35] voor 10 mei 2020 ( [naam 29] ) dezelfde is als de gesprekspartner daarna ( [naam 32] ). En zoals uit het proces-verbaal van identificatie blijkt, zijn ook de andere gesprekspartners van [naam 29] , contacten van [naam 32] geworden.
De officier van justitie heeft er tot slot terecht op gewezen dat zowel de gebruiker van het telefoonnummer als [naam 29] , merida@pgpsafe.net, ecatepec@pgpsafe.net en advocaat@pgpsafe.net beiden het woord ‘straks’ op dezelfde afwijkende manier schrijven, te weten: strax. Dit past bij de vaststelling dat het telefoonnummer, dit EncroChataccount (en daarmee ook het daaropvolgende account) en de PGPSafe-adressen alle door de verdachte werden gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat het de verdachte was die gebruik maakte van de accounts [naam 29] en [naam 32] . Er zijn geen concrete aanwijzingen dat ook een ander deze accounts gebruikte en de verdachte heeft daarover niets verklaard. Bij die stand van zaken gaat de rechtbank er van uit dat alle berichten van en naar deze accounts van de verdachte afkomstig en voor hem bestemd waren.
De rechtbank overweegt in aanvulling op het voorgaande dat in het onderzoek Sartell ten aanzien van de verdachte en onderstaande medeverdachten ook PGP(Safe)-adressen en/of EncroChat-accounts zijn geïdentificeerd. Omwille van de duidelijkheid neemt de rechtbank hieronder op welk emailadres of -account is toegeschreven aan welke verdachte:
Naam verdachte
PGPSafe
EncroChat
[naam verdachte]
jaba651z@pgpsafe.net ecatepec@pgpsafe.net
merida@pgpsafe.net
advocaat@pgpsafe.net
luxuryballoon @encrochat.com
otherherder @encrochat.com
[naam medeverdachte 12]
mysticsteak @encrochat.com
sonicjaw@encrochat.com
vuittonsport@encrochat.com
[naam medeverdachte 1]
jaba612j@pgpsafe.net
[naam medeverdachte 7]
27glow393@pgpclass.li
malaman@powerpgp.net
losangeles@pgpsafe.net
[naam medeverdachte 2]
champion@blackpgp.com
83mega826@pgpsafe.li
[naam medeverdachte 13]
jaja@pgpsafe.net
[naam medeverdachte 14]
[naam 47] @encrochat.com
Bij vonnis van heden zijn ten aanzien van de verdachte en voornoemde medeverdachten deze identificaties vastgesteld. De rechtbank zal in het vervolg van dit vonnis de betreffende personen zoveel mogelijk bij naam noemen in plaats van de aanduiding per emailadres of accountnaam.
De rechtbank overweegt voorts dat de verdediging daar waar zij inhoudelijk verweer heeft gevoerd ten aanzien van de zaaksdossiers, veelal primair vrijspraak heeft bepleit in verband met de stelling dat de betreffende PGPSafe-adressen/EncroChat-accounts niet aan de verdachte kunnen worden toegeschreven. Nu de rechtbank dit standpunt heeft verworpen in de hiervoor opgenomen overweging, zal dat primaire standpunt niet steeds opnieuw worden benoemd en verworpen.

8..Zaaksdossier Scan (feit 1)

Op 1 juni 2016 is in de haven van Rotterdam een lading van 3.776 kg cocaïne inbeslaggenomen. De lading is aangetroffen in container [containernummer 1] welke container op 14 mei 2016 in Costa Rica is geladen op de [naam schip 1] en op 30 mei 2016 aan kwam in Rotterdam. De container was geladen met fresh pineapple, de importeur was [naam bedrijf 2] . (hierna: [naam bedrijf 2] ), de expediteur [naam bedrijf 3] . (hierna: [naam bedrijf 3] ) en de transporteur [naam bedrijf 4] . (hierna: [naam bedrijf 4] )
Na het vrijgeven van de container (met daarin geplaatste monsters, dummymateriaal en opnameapparatuur) is de container op 3 juni 2016 in opdracht van [naam bedrijf 4] opgehaald en gebracht naar het terrein van Freshgard te Barendrecht.
Uit onderzoek is gebleken dat de container onderdeel uitmaakt van een serie van in totaal 16 containers met ananassen die op naam van [naam bedrijf 2] zijn besteld door [naam medeverdachte 2] bij dezelfde afnemer. [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] , bedrijven van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , verzorgen daarbij steeds de afhandeling en het transport (al dan niet door inschakeling van een derde transporteur). De kosten met betrekking tot deze bestellingen zijn niet door [naam bedrijf 2] maar door [naam bedrijf 5] . (hierna: [naam bedrijf 5] ), een bedrijf van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] , betaald. De ananassen zijn door [naam bedrijf 5] doorverkocht.
De kosten zijn door [naam bedrijf 5] voldaan vanaf een bankrekening waarop in de periode
26 februari 2016 – 30 mei 2016 26 kasstortingen zijn gedaan van in totaal € 156.410. De afschrijvingen van deze rekening betreffen betalingen aan de leverancier van de ananassen voor een bedrag van € 153.895,12.
8.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van dit zaaksdossier uitsluitend gesteld dat vrijspraak dient te volgen omdat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte (steeds) de gebruiker was van de emailadressen jaba651z@pgpsafe.nete, ecatepec@pgpsafe.net, merida@pgpsafe.net en advocaat@pgpsafe.net.
8.2.
De beoordeling
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen gaat de rechtbank er van uit dat het de verdachte was die gebruik maakte van de genoemde emailadressen en dat het berichtenverkeer van deze adressen van de verdachte afkomstig en voor hem bestemd was.
Wanneer de communicatie van de verdachte via deze emailadressen wordt bezien, staat vast dat de verdachte degene was die achter de invoer van deze lading cocaïne zat en daarvoor samenwerkte met anderen, onder meer de medeverdachten [naam medeverdachte 7] , Van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] maar ook [naam medeverdachte 9] en [naam medeverdachte 8] .
Uit het berichtenverkeer blijkt onder meer dat de verdachte in april 2016 [naam medeverdachte 7] en [naam medeverdachte 8] boten noemt waarop hij wil werken/laden, waaronder de hiervoor genoemde [naam schip 1] , vertrek 14 mei/ETA 30 mei. In de berichten van eind mei 2016 beschrijft de verdachte exact hoe de lading is verpakt, welke droogstempels er op zitten en hoe de lading is verdeeld, inclusief een kostenoverzicht. Deze beschrijving past exact bij de op 30 mei 2016 aangetroffen lading cocaïne.
De verdachte spreekt voor 30 mei 2016 regelmatig met [naam medeverdachte 7] over de streep (de rechtbank begrijpt dat daarmee een corrupt contact in de haven, mogelijk douanier wordt bedoeld) waarmee laatstgenoemde in contact zou staan.
De verdachte communiceert vanaf eind mei 2016 ook met contacten over de uithaal, waaronder met medeverdachte [naam medeverdachte 13] . De verdachte geeft instructies en geeft ook de informatie door over de lading, de verpakking en de verdeling.
Zodra op 30 mei 2016 bekend wordt dat er een blokkade op de container zit, communiceert de verdachten hierover met de diverse contacten. [naam medeverdachte 7] gaat navragen hoe dit kon gebeuren en ook [naam medeverdachte 8] meldt zich bij de verdachte en wil precies weten hoe het zit. Het is duidelijk dat de spanning hoog is bij diverse betrokkenen. De verdachte geeft aan [naam medeverdachte 9] opdracht uit te laten zoeken of de betalingen zijn gedaan en of er geen fout is gemaakt. [naam medeverdachte 7] geeft door hij heeft begrepen van zijn contact dat er op het laatste moment een tip is geweest. De verdachte zegt [naam medeverdachte 8] dat [naam 38] en [naam medeverdachte 5] hun PGP moeten weggooien.
De verdachte stuurt in de nacht van 30 op 31 mei 2016 diverse uithaalscenario’s naar onder andere [naam medeverdachte 8] en [naam medeverdachte 7] . Als blijkt dat allebei de containers zeker naar de scan gaan, zegt de verdachte tegen [naam medeverdachte 7] dat streep aan tafel moet komen.
Op grond van het berichtenverkeer, dat hiervoor – bij gebreke van een inhoudelijk verweer – summierlijk is besproken, is overduidelijk dat de verdachte degene is die vanaf het begin tot het eind bepaalt hoe de invoer van deze partij cocaïne zal gaan. Hij bepaalt met welke boot, weet hoe alles is verpakt en ingeladen, hoe de verdeling is en wat de diverse kostenposten zijn. Hij geeft instructies aan diverse schakels en tussenpersonen. Als de container blijkt te zijn geblokkeerd wordt door de verdachte volop gesproken met zijn contacten en wordt er nagedacht over mogelijke problemen/ oplossingen.
Na afloop worden mensen door de verdachte ter verantwoording geroepen en wordt geëvalueerd wat er is gebeurd en wat er mis is gegaan. De conclusie van de verdachte luidt dat
“we nooit wat op dit bedrijf hadden mogen doen”.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde.

9..Zaaksdossier Broer (feit 2)

Op 21 december 2015 is een container ( [containernummer 2] ) met behulp van een vrachtwagencombinatie vanaf een terrein in de haven van Antwerpen (België) naar een loods aan de [adres 3] in Raamsdonksveer gebracht en gelost. In die container bevonden zich twee bins, voorzien van de nummers [nummer A] en [nummer B] , waarin 972 pakketten met in totaal 1.015,46 kg cocaïne waren verstopt.
Uit de bij deze container horende Sea-waybill blijkt dat deze vanaf Moin ( Costa Rica) is verscheept naar Antwerpen (België) door ocean vessel [naam schip 2] . Het is de rechtbank daarbij ambtshalve bekend dat Antwerpen is gelegen aan de Schelde en dat de monding van de Schelde wordt aangeduid als de Westerschelde.
Bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 oktober 2016 is [naam medeverdachte 15] (hierna: [naam medeverdachte 15] ) veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de aanwezigheid van die hoeveelheid cocaïne in de loods in Raamsdonksveer. Bij zijn aanhouding was hij in het bezit van een Blackberry telefoon, waaraan het PGP-emailadres jonjones@firstclasspgp.com was gekoppeld (hij gebruikte dit in combinatie met zijn nickname ‘ [nickname medeverdachte 15] ’).
Aan de verdachte is – zakelijk weergegeven – ten laste gelegd het medeplegen van de import naar Nederland van een hoeveelheid van 1.015 kg cocaïne in de periode van
9 november tot en met 21 december 2015.
9.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op de getuigenverklaring van [naam medeverdachte 15] die heeft verklaard dat hij niet met de verdachte maar met [naam medeverdachte 9] contact had over dit transport. Dit past volgens de verdediging ook bij de getuigenverklaring van [naam medeverdachte 7] volgens welke [naam medeverdachte 9] zich regelmatig voordeed als een ander. De verdachte heeft hij zich ten aanzien van dit feit op zijn zwijgrecht beroepen.
9.2.
De beoordeling
Uit onderzoek aan de onder [naam medeverdachte 15] in beslag genomen telefoon aangetroffen berichten blijkt, dat één van de contactpersonen van [naam medeverdachte 15] een zekere ‘ [naam 39] ’ betreft. Aan die contactpersoon is het PGPSafe-emailadres jaba651z@pgpsafe.net gekoppeld.
Wanneer de communicatie van de verdachte via het emailadres jaba651z@pgpsafe.net wordt bezien, blijkt zonneklaar dat de verdachte degene is geweest die achter de invoer van deze lading cocaïne heeft gezeten en dat hij daarvoor nauw heeft samengewerkt met onder meer [naam medeverdachte 15] en [naam medeverdachte 7] .
Uit het onderlinge berichtenverkeer tussen jaba651z@pgpsafe.net ( [naam 39] ) en [naam medeverdachte 15] ( [nickname medeverdachte 15] ) van 21 december 2015 tussen 00.02 uur en 12.04 uur blijkt dat de verdachte [naam medeverdachte 15] tot in detail op de hoogte heeft gebracht van de positie van de bins in de container, hoe deze herkend zouden kunnen worden aan de hand van de nummers van de bins en zelfs heeft beschreven wat de verschillende kleuren van het aanspanlint van die bins zijn. Bovendien wijst hij [naam medeverdachte 15] op de aanwezigheid van een los zegel dat is bijgevoegd (
“zegel zit op de bin rij 3 onder bij getapet aan de buitenkant”).
Deze beschrijving past exact bij de op 21 december 2015 aangetroffen bins met cocaïne.
Uit het feit dat de verdachte het heeft over
“de bins waar ietas in zit”en vraagt aan [naam medeverdachte 15]
“hoe laat ga je de spullen eruit halen?”, alsmede het feit dat hij spreekt over
“de uithaal”, wordt duidelijk dat de verdachte van meet af aan op de hoogte is geweest van het feit dat de cocaïne zich in die bins bevond en daar ook uitgehaald moest worden.
Verder blijkt dat de verdachte al ruim voor 21 december 2015 bij het transport van de ruim
1.015 kg cocaïne betrokken was en daarin ook een leidende rol had.
Uit een tussen de verdachte en [naam medeverdachte 7] op 10 november 2015 gevoerd gesprek via jaba651z@pgpsafe.net blijkt dat de verdachte de vaarroute waarlangs de container van Costa Rica naar Antwerpen vervoerd kon worden heeft goedgekeurd. Daarbij is toen ook al de naam van het schip [naam schip 2] gevallen, is overleg gevoerd over de wijze waarop de cocaïne in de vaten gestopt moest worden en gesproken over het beperken van de daaraan verbonden kosten.
Deze gegevens corresponderen naadloos met die van het tenlastegelegde transport.
Op 10 december 2015 geeft hij aan [naam medeverdachte 15] door dat ‘ [afkorting naam bedrijf] ’ (het transportbedrijf [naam bedrijf 6] .) om het mailadres van [naam medeverdachte 15] gevraagd heeft en instrueert hem met ‘ [naam 40] ’ te gaan overleggen over de uithaal en geeft hem hiervoor ook een gecodeerd bericht mee. In dat bericht bijt hij [naam medeverdachte 15] toe:
“Spreek nu met [naam 40] af en geef die gegevens. Ontcijfer nauwkeurig en precies”, waarop [naam medeverdachte 15] nog alleen antwoordt
“Yes sirrrrr”.
Dat [naam medeverdachte 15] in werkelijkheid met [naam medeverdachte 9] zou hebben gecommuniceerd is dus niet alleen in strijd met deze aanduiding ‘Sirrrrr’, maar is ook overigens volstrekt onaannemelijk. Er is geen enkele aanwijzing dat [naam medeverdachte 9] hier met [naam medeverdachte 15] over heeft gecommuniceerd. De rechtbank passeert dit verweer.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde feit.

10..Zaaksdossier Lamp (feiten 3 en 4)

In het zaaksdossier Lamp zijn feiten en omstandigheden gerelateerd die betrekking hebben op de periode maart 2020 tot en met juni 2020. De officier van justitie heeft op grond van deze feiten en omstandigheden verschillende verdenkingen geformuleerd.
Ten aanzien van de verdachte betreft dat de verdenking dat hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 29 april 2020 samen met anderen een partij van 1.200 kg cocaïne heeft ingevoerd, verkocht en/of aanwezig gehad (feit 3).
Daarnaast betreft het de verdenking dat hij samen met anderen in de periode van 26 maart 2020 tot en met 22 juni 2020 voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de invoer van verdovende middelen (feit 4).
10.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft er ten aanzien het onder 3 tenlastegelegde op gewezen dat geen cocaïne in beslag is genomen en dat uit geen van de berichten blijkt dat er over cocaïne wordt gesproken. Nu er bovendien geen sprake is van een patroon dat in aanzienlijke mate overeenkomt met het patroon in de zaaksdossiers Broer en Scan waar wel verdovende middelen zijn aangetroffen, is er onvoldoende bewijs dat hier sprake zou zijn geweest van cocaïne. Dat het 1.200 kg zou betreffen, kan ook op basis van de twee berichten over 811 en 389 niet worden bewezen. Het is te mager en te onbepaald. Hetzelfde geldt voor de vraag of hij als medepleger zou kunnen worden aangemerkt.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft de verdediging gesteld dat de verdenking uitsluitend is gebaseerd op PGP-berichten zonder enige vorm van verankering. Dat is onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs te komen. De verdediging heeft voorts gesteld dat het opzet ontbrak. In het milieu werd al gesproken over het feit dat EncroChat ‘lek’ was en in het milieu wordt vaak met desinformatie gewerkt om te zien of er iets of iemand reageert. De berichten over 25.000 kg lijken ook meer te passen bij een Netflix-serie dan bij de werkelijkheid. Dat toont ook aan dat ze alleen zijn gestuurd om de opsporingsdiensten op het verkeerde been te zetten.
10.2.
De beoordeling
Feit 3: invoer 1.200 kg cocaïne
De verdenking is gestoeld op een groot aantal expliciete berichten. Voor zover nu relevant, betreft het berichten tussen [naam medeverdachte 12] , [naam medeverdachte 11] en de verdachte. Uit die berichten blijkt dat [naam medeverdachte 12] [naam medeverdachte 11] op 27 maart 2020 informeert dat de bak eruit is en dat er nu gekeken wordt of de spullen er in zitten. [naam medeverdachte 12] houdt hem exact op de hoogte van de voortgang als hij meldt dat de bak nu de loods binnen komt en dan ongeveer 45 minuten later meldt dat het erin zit. De opluchting aan beide kanten kan de rechtbank in berichten lezen. [naam medeverdachte 12] meldt ook dat hij zo een foto krijgt zodat hij kan zien dat het geen hout is, hij heeft een stempel gezien van de overkant wat er in gaat. [naam medeverdachte 11] wil die foto ook graag hebben.
De volgende dag al wordt [naam medeverdachte 12] gevraagd door een ander contact of hij al iets weet qua prijs. En vervolgens is te lezen dat [naam medeverdachte 12] met diverse contacten spreekt over mogelijke prijzen, die aanvankelijk lijken te gaan liggen rond de 27,5, al wordt door andere contacten aangegeven dat de markt wat lager ligt. Als naar de kwaliteit wordt gevraagd zegt hij
“zelfde als laatst, goede geur, goed hard”. Er wordt gevraagd of het ‘colo’ of ‘boli’ is, waarop [naam medeverdachte 12] aangeeft dat het’ boli’ is. [naam medeverdachte 12] koppelt terug aan [naam medeverdachte 11] dat het hem niet gaat worden en dat de prijs te hoog lijkt. [naam medeverdachte 11] koppelt dit vervolgens terug aan de verdachte en stelt voor een puntje naar beneden te gaan en alles te lozen. Contact [naam 41] meldt zich ook bij de verdachte met de mededeling dat het hem niet lukt 27.500 te bewegen. De verdachte zegt tegen [naam 41] : “
Maat eerlijk ik vraag nix en bemoei niet met die verkoop alleen prijs rest maatjes zoeken het maar uit”.
Tegen [naam medeverdachte 11] zegt de verdachte dat de prijs 27 is en dat hij niet lager gaat. Een paar dagen later, zegt de verdachte tegen [naam medeverdachte 12] en [naam medeverdachte 11] dat de prijs 26,5 wordt. Door [naam medeverdachte 12] wordt dit weer aan andere contacten doorgegeven. De verdachte wil in de daarop volgende dagen weten wat er weggaat en aan wie.
Op 11 april 2020 vraagt de verdachte aan [naam medeverdachte 12] : “
Hoe veel spullen zijn in totaal weg nu”, waarop [naam medeverdachte 12] antwoordt: “
heb er nog 811 maat”. De verdachte reageert daarop als volgt: “
389 weg dus pff”.
Op 29 april 2020 antwoordt [naam medeverdachte 12] op de vraag van een contact of hij nog wat meer heeft: “
Nee leeg bro”.
De rechtbank kan deze berichten niet anders interpreteren dan dat de verdachte, [naam medeverdachte 12] en [naam medeverdachte 11] zich bezig hebben gehouden met de invoer en verkoop van een partij van 1.200 kg cocaïne. [naam medeverdachte 12] en [naam medeverdachte 11] praten over de container zodra hij er uit is, waarbij [naam medeverdachte 12] aangeeft dat hij geblokt was en dat het spannend was. Kennelijk is [naam medeverdachte 12] dus op de hoogte gehouden van de binnenkomst van de container, het al dan niet geblokkeerd zijn van de container, het moment dat de container het terrein af kwam (
de rechtbank: de bak is eruit) en het moment waarop de container de loods binnen komt. Vlak na het binnen komen van de container in de loods, hoort [naam medeverdachte 12] dat het erin zit waar hij opgelucht over is. Hij wil ook een foto zodat hij weet dat het geen hout is. Hij heeft een stempel gezien van wat er aan de overkant in is gegaan. Ongeveer een uur later stuurt hij [naam medeverdachte 11] een foto van een wit blok met daarop een A. Foto’s van een vergelijkbaar blok met daarop/daarin gestempeld een A en van witte blokken met een kroon stuurt hij de volgende dagen naar contacten met wie hij ook over de prijzen en verkoop praat.
De verdachte is degene die de prijs bepaalt en de rest laat hij, zoals hij ook richting zijn contact [naam 41] aangeeft, aan zijn maatjes over. Hij wil wel op de hoogte worden gehouden en informeert zelf wat er weg is en wie er koopt. Hieruit volgt dat het de verdachte is die als eigenaar van deze partij moet worden gezien, hetgeen zijn betrokkenheid bij de invoer impliceert.
Gezien de foto’s van de blokken, de gehanteerde prijzen, de aanduidingen ‘boli’ of ‘colo’ (de rechtbank begrijpt Boliviaans of Colombiaans), kan het niet anders dan dat het over cocaïne gaat. Dat past ook bij het feit dat de verdachte ook in andere zaaksdossiers wordt veroordeeld voor de grootschalige invoer van cocaïne. En mede gelet op de concreetheid van de vele berichten over en weer over de aantallen die door contacten worden gekocht, heeft de rechtbank ook geen aanleiding om niet uit te gaan van de eigen berekening van de verdachte. Kennelijk zijn er pas 389 weg als er nog 811 over zijn, dat maakt dat de totale partij kennelijk 1.200 kg bedroeg.
Feit 4: voorbereidingshandelingen
De specifieke verdenking inzake de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen is evenals de verdenking ten aanzien van de invoer grotendeels gebaseerd op het onderschepte berichtenverkeer. De verdediging merkt terecht op dat behoedzaamheid moet worden betracht bij verdenkingen die vrijwel uitsluitend volgen uit berichtenverkeer. Evenwel is in het onderhavige onderzoek Sartell sprake was van een grootschalig onderzoek naar een veelheid van verdenkingen over een aanzienlijke periode waarbij een behoorlijk beeld van de handel en wandel van de verdachte en de medeverdachten is verkregen. De bevindingen die in dat grootschalige onderzoek zijn gedaan, worden ook betrokken bij de beoordeling van de vraag of de berichten passen in datgene wat overigens bekend is geworden over de verdachte c.s.
De verdediging is niet expliciet ingegaan op het berichtenverkeer zelf en hetgeen daaruit kan worden opgemaakt, zodat de rechtbank volstaat met een zeer beknopte weergave van het voor de beoordeling relevante berichtenverkeer.
De berichten kunnen worden onderscheiden in:
  • Berichten die betrekking lijken te hebben op de invoer van 25.000 kg in een te huren/leasen of zelf aan te schaffen boot (ook wel ‘het bootverhaal’ genoemd)
  • Overige berichten over invoer van verdovende middelen.
Het bootverhaal
Inzake het bootverhaal zijn de berichten tussen de verdachte en het contact [naam 41] gevoerd in de periode van 29 maart tot 6 mei 2020 relevant, waarvan hieronder een korte weergave is opgenomen die, wat de rechtbank betreft, aan duidelijkheid niet veel te wense
n over laat.
Ook tussen [naam medeverdachte 12] en medeverdachte [naam medeverdachte 14] wordt vanaf 31 maart 2020 gesproken over een boot en ‘de bulk’. [naam medeverdachte 14] geeft aan dat zijn collega is opgepakt. Desgevraagd geeft hij aan dat het met hem gewoon door kan gaan zodat hij een leuke verrassing heeft als hij eruit komt. Het gaat volgens [naam medeverdachte 12] om een boot met cement. Ze spreken af elkaar te ontmoeten. Te lezen is dat [naam medeverdachte 14] ondertussen met zijn contact [naam 42] spreekt over cement, de prijs van de oversteek vanuit Collo naar Antwerpen of Nederland. [naam medeverdachte 14] geeft dan door aan [naam medeverdachte 12] dat [naam 43] (
de rechtbank begrijpt: [naam 43]) 1&2 in het bezit zijn van Bonn en Mees en niet te koop zijn, terwijl per jaar huren ongebruikelijk is (de rechtbank merkt op dat dit drijvende bokken/kranen zijn). Twee dagen later geeft hij door dat hij met de mensen van de boot heeft gezeten en die moet minimaal zes maanden geleased worden à 1,5 miljoen. De boot kan ook worden gekocht voor 2,2 miljoen. Er wordt veel en uitvoerig gesproken over de prijzen van cement, het vergelijken van offertes en producten alsmede het verdelen van kosten. Op 27 mei 2020 zegt [naam medeverdachte 12] tegen [naam medeverdachte 14] :
[naam medeverdachte 12] stuurt op 4 juni 2020 een screenshot van een kostenberekening. Deze kostenberekening is ook teruggevonden op de telefoon die onder de verdachte in beslag is genomen.
De rechtbank ziet ook hierin de bevestiging dat de verdachte wel gebruik maakte van de telefoon van [naam medeverdachte 12] , dan wel dat [naam medeverdachte 12] namens hem communiceerde met [naam medeverdachte 14] , die zijn gesprekspartner ook als ‘ [naam 1] ’ aanduidde.
Dat de verdachte ook via zijn eigen account [naam 29] over het bootverhaal communiceert blijkt uit de communicatie met [naam 41] (zoals hiervoor al weergegeven), zijn communicatie met de contacten [naam 35] en [naam 44] waarin hij over het grote project spreekt, maar ook uit de communicatie met [naam medeverdachte 12] waarin de verdachte aangeeft dat als er gekeken gaat worden naar het schip (waar [naam 41] hem over berichtte) in verband met het maken van de stash [naam medeverdachte 12] even mee moet. Dit onderstreept dat de verdachte en [naam medeverdachte 12] samen optrekken en dat [naam medeverdachte 12] van de hoed en de rand weet als het gaat om het bootverhaal.
Dat het bootverhaal bewuste grootspraak of desinformatie betrof, zoals door de verdediging is betoogd, lijkt gezien de veelheid en concreetheid van de berichten over kosten, verdelingen, prijzen, producten en boten volstrekt onaannemelijk. De verdachte heeft dit zelf overigens ook niet verklaard.
Overige berichten
Naast berichten over een bulk per boot, heeft de verdachte, blijkens de onderschepte berichten, in de tenlastegelegde periode vrijwel dagelijks gesprekken waarin wordt gesproken over de mogelijkheden voor de invoer van verdovende middelen. De gesprekken hebben onder meer betrekking op producten (kip, zout, suiker, mango, fruit), havens (Rotterdam, Antwerpen, Salvador, Hamburg), kaaien (van de haven van Antwerpen), scancontroles, havenrotaties, lijnen, hoeveelheden, gevallen bakken en strepen.
Met zijn contact [naam 41] spreekt de verdachte veel over de haven van Antwerpen en krijgt van hem informatie en advies over de controles op de diverse kaaien, waarbij [naam 41] naar eigen zeggen security op bepaalde kaaien plat heeft en ook enige controle op een vaste scan heeft. De verdachte wil een ‘uitgekauwd verhaal’ en stuurt regelmatig berichten naar [naam medeverdachte 12] met het verzoek lijnen, havenrotaties, transittijden, bootnamen et cetera uit te zoeken. [naam medeverdachte 12] stuurt op zijn beurt foto’s met daarop de gevraagde overzichten terug naar de verdachte.
Ook met [naam medeverdachte 14] wordt (via [schuilnaam medeverdachte 12] ) gesproken over mango’s, havens, gevallen bakken en een route naar Portugal.
Daarnaast spreekt de verdachte met zijn contacten [naam 35] en [naam 44] . Er wordt met hen expliciet gesproken over stash, stukken die eraan komen in ‘colo, een fijne lijn met dozen op groen, lijnen, bedrijven, havens en strepen’.
Conclusie
De vele berichten van en namens de verdachte in het dossier zijn heel expliciet en helder. Het beeld dat daaruit naar voren komt is dat de verdachte vrijwel dagelijks bezig was om met anderen te onderzoeken wat de beste mogelijkheden waren om verdovende middelen in te voeren. Daarbij werd heel concreet uitgedacht, vanaf waar, via welk bedrijf, met welke deklading, tegen welk kostenplaatje en waar het moet aankomen om het er uit te kunnen krijgen. Als klap op de vuurpijl werd heel concreet gesproken over het transport van een enorme hoeveelheid op een onconventionele manier, het zogenaamde bootverhaal, welk verhaal niet slechts een ‘fantasie’ was maar als een heel concrete mogelijkheid werd besproken met diverse partijen die allen een aandeel daarin hadden. De verdeling en kostenberekening lagen klaar.
Tegelijk is te lezen dat de verdachte met andere contacten de stand van zaken bij hield, de stash, wat er was aangepakt, wat er aan kwam, wat er was gelukt en wat niet.
Het beeld dat uit de berichten naar voren komt, past bij het beeld dat ook overigens uit het dossier naar voren komt. De verdachte werkt met anderen, familie en vrienden die dicht bij hem staan en allerlei klussen voor hem doen, zoals in deze periode [naam medeverdachte 12] . En hij werkt ook met anderen die samen met hem grote partijen kunnen financieren, zoals [naam medeverdachte 14] en de zijnen, en ook met mensen die hem van cruciale informatie kunnen voorzien, zoals [naam 41] . Dit komt ook terug in de geobserveerde ontmoetingen met hen en de nauwe samenwerking tussen de verdachte en [naam medeverdachte 12] , die in het onderzoek ook op andere manieren naar voren is gekomen. Het beeld past ook bij het feit dat de verdachte ook voor andere grote drugstransporten wordt veroordeeld en bij hetgeen verder over hem bekend is geworden in deze zaak. Dat het bewijs ten aanzien dit ten laste gelegde feit uitsluitend bestaat uit berichten zonder enige vorm van verankering, volgt de rechtbank daarom niet.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met anderen in de tenlastegelegde periode heeft schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de grootschalige invoer van verdovende middelen.

11..Zaaksdossier Barca (feit 5)

De verdachte wordt verweten tussen 29 oktober 2018 en 22 juni 2020 leiding te hebben gegeven aan een criminele organisatie, onder meer bestaande uit de verdachte en een aantal medeverdachten, waaronder [naam medeverdachte 12] , [naam medeverdachte 16] (hierna: [naam medeverdachte 16] ), [naam medeverdachte 17] (hierna: [naam medeverdachte 17] ) en [naam medeverdachte 18] (hierna: [naam medeverdachte 18] ).
De criminele organisatie, waaraan de verdachte leiding heeft gegeven, zou als oogmerk hebben het plegen van misdrijven zoals bedoeld in de Opiumwet, met name het invoeren van cocaïne en (gewoonte)witwassen als bedoeld in de artikelen 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
11.1.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging is geen sprake geweest van de voor een criminele organisatie vereiste structuur. Dat volgt al uit het feit dat er tussen de aanhouding van de verdachte op 22 juni 2020 en [naam medeverdachte 12] op 6 oktober 2020 niets meer zou zijn gebeurd. Zou zo’n structuur aanwezig zijn geweest dan had de organisatie ongetwijfeld ook bij afwezigheid van de verdachte voortgezet kunnen worden.
De samenstelling van het vermeende criminele samenwerkingsverband is bovendien enkel gestoeld op vriendschappelijke omgang. Uit het dossier kan niets meer volgen dan dat men met elkaar op vakantie ging, lol maakte en samen sportte. De reisbewegingen van de verdachte kunnen verder niet aan enig oogmerk van een criminele organisatie worden gekoppeld.
11.2.
De beoordeling
Voor het bewijs dat sprake is geweest van strafbare overtreding van artikel 140 Sr is allereerst vereist dat vast komt te staan dat er een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen heeft bestaan dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Bij dat samenwerkingsverband dient sprake te zijn van een zekere duurzaamheid en structuur.
Duurzame samenwerking
Uit de hiervoor overwogen bewezenverklaring van het in de periode van 1 maart 2020 tot met 29 april 2020 door de verdachte, samen met anderen, waaronder [naam medeverdachte 12] , de gebruiker van het EncroChataccount [naam 41] en [naam medeverdachte 14] invoeren, verkopen en aanwezig hebben van een partij van 1.200 kg cocaïne en het samen verrichten van voorbereidingshandelingen ten behoeve van zeer grootschalige invoer van verdovende middelen volgt al dat van samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders sprake is (zaaksdossier Lamp).
Uit de gebezigde bewijsmiddelen in dat zaaksdossier en de overige bewijsmiddelen in het zaaksdossier Barca komt echter ook naar voren dat die samenwerking al eerder gestalte had gekregen.
Al vanaf november 2018 heeft de verdachte nauw en frequent contact met een aantal personen, waaronder [naam medeverdachte 12] . Met regelmaat is [naam medeverdachte 12] gezien in of bij de parkeergarage aan de Ajaxstraat te Rotterdam, waarboven het appartement aan de [adres 4] is gelegen waar de verdachte toentertijd verbleef. [naam medeverdachte 12] is ook veelvuldig met de verdachte als bijrijder gesignaleerd in eenvoudige en steeds wisselende auto’s (zo rijdt hij onder meer in een Volkswagen up!, een Renault Clio, een Mercedes A180, en een Peugeot 108). Met die auto’s ontmoeten zij anderen in restaurants, zoals een ontmoeting met [naam medeverdachte 9] bij Shabu Shabu (7 november 2018 [25] ), met [naam medeverdachte 3] bij Van der Valk hotel te Nieuwerkerk aan den IJssel
(12 februari 2019 [26] ) en haalt [naam medeverdachte 12] de verdachte op wanneer deze op 18 februari 2019 een ontmoeting heeft met dan een onbekende persoon bij de Bosweg. [naam medeverdachte 12] komt dan alleen aanrijden, maar heeft ook een korte ontmoeting bij de picknicktafel met die onbekende en brengt dan de verdachte weer weg [27] . Ook het feit is opmerkelijk dat de verdachte eerst met [naam medeverdachte 12] in de Peugeot 108 naar Wommelgem (België) is gereden, terwijl de verdachte toen ook gewoon met [naam medeverdachte 17] had kunnen meerijden, die hem vanuit Wommelgem aansluitend naar Spanje heeft gereden [28] . Dit duidt erop dat de verdachte en [naam medeverdachte 12] de tijd in de auto ook hebben willen gebruiken om met elkaar te kunnen overleggen.
Allereerst kan dus worden vastgesteld dat de verdachte al geruime tijd samenwerkte met onder meer de verdachte [naam medeverdachte 12] . Die contacten tussen de verdachte en [naam medeverdachte 12] hebben naar het oordeel van de rechtbank niet slechts het karakter van spontane ontmoetingen tussen vrienden, zoals de verdediging de rechtbank wil doen geloven, maar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan wijst nog veel meer op een verhouding van een ‘personal assistant’/chauffeur/rechterhand ( [naam medeverdachte 12] ) en baas (de verdachte). In opdracht van de verdachte regelde [naam medeverdachte 12] immers van alles. Zo regelde hij bijvoorbeeld telefoons waaronder die met encryptie en abonnementen voor personen met wie in en rond het criminele samenwerkingsverband (hierna: CSV) contact gehouden moest worden. In de daarna volgende tijd, maar zeker na de dood van [naam medeverdachte 11] , is de rol van [naam medeverdachte 12] verder uitgebreid: hij regelde onder meer de verkoop van de reeds genoemde 1.200 kg cocaïne en voerde daartoe onderhandelingen over de prijs namens de verdachte, hij regelde betalingen aan en van leveranciers en afnemers van de cocaïne en liet daarvan de administratie bijhouden.
Eerder werd deze rol als rechterhand van de verdachte nog voornamelijk uitgevoerd door [naam medeverdachte 11] . Deze fungeerde tot zijn dood in mei 2020 ook als de boekhouder/kasbeheerder van de organisatie. Dat blijkt onder meer uit Whatsapp-gesprekken tussen [naam medeverdachte 11] en de verdachte. De verdachte geeft [naam medeverdachte 11] via Whatsapp opdrachten voor het doen van betalingen en andere uitgaven. [naam medeverdachte 11] moet bijvoorbeeld tickets boeken, horloges kopen. Ook regelt [naam medeverdachte 11] voor de verdachte auto’s en chauffeurs. [29] De rechtbank leidt die rol ook af uit het zogenaamde ‘huishoudboekje’ van [naam medeverdachte 11] , een lijst notities die [naam medeverdachte 11] heeft bijgehouden en die hij van zijn ene Encrochataccount (typicaltea@encrochat.com) heeft doorgestuurd naar zijn opvolgende account ( taboowarrior @encrochat.com).
De rechtbank ziet deze lijst als een overzicht van hetgeen ten behoeve van het CSV werd uitgegeven en waarin de verdachte ook zijn eigen uitgaven door [naam medeverdachte 11] liet administreren.
In deze lijst heeft [naam medeverdachte 11] nauwkeurig en gestructureerd uitgaven zoals de huur van voertuigen, woningen, reizen, de aanschaf van telefoons, betaling voor de schoonmaakster en uitbetalingen aan derden bijgehouden. Daarin werd ook bijgehouden welke bedragen naar de stash gingen. Bij de kostenposten in deze lijst komen alle (bij)namen van verdachte [naam verdachte] , en de medeverdachten [naam medeverdachte 12] , [naam medeverdachte 18] en [naam medeverdachte 17] voorbij, als ook ‘ [naam 45] ’ en andere personen van wie bekend is dat zij in nauw contact staan tot verdachte en de groep om de verdachte heen.
Uit dit ‘huishoudboekje’ blijkt dus dat er voor het samenwerkingsverband waaraan onder meer verdachte en [naam medeverdachte 12] deelnamen één (huishoud)kas was. Het huishoudboekje bevat maar liefst 216 kostenposten waarbij ook duidelijk is dat er flinke bedragen omgingen binnen de organisatie.
Illustratief is bijvoorbeeld de post waarin is opgenomen dat er maar liefst een bedrag van € 1.050.700, aan
“uit betaals voetbal totaal”zou zijn uitbetaald of ontvangen.
Omdat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte of [naam medeverdachte 12] op enig moment over reguliere legale inkomsten van deze (enorme) omvang hebben kunnen beschikken, gaat de rechtbank er vanuit dat de voor het CSV beschikbare gelden opbrengsten van eerdere drugstransporten zijn geweest en dat daarmee ook weer de vele uitgaven aan tickets, reisjes, cadeaus, prostituees, feestjes en horloges ten behoeve van de leden van het CSV en hun vrienden en familie zijn betaald. Het feit dat de verdachte vandaag ook is veroordeeld voor omvangrijke drugstransporten in 2015 en 2016 versterkt dat uitgangspunt nog.
Aan de datering van sommige posten op die lijst kan de rechtbank zien dat hierin een zekere chronologie is aangehouden. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat, nu er in het huishoudboekje al diverse posten in 2019 worden uitbetaald aan de verdachte en (onder meer) [naam medeverdachte 12] , zij ook al ruim vóór de periode van 1 maart 2020 tot met 29 april 2020 (de partij van 1.200 kg cocaïne) nauw en intensief met elkaar samenwerkten in een CSV.
Het feit dat de verdachte en zijn medeverdachten ook veroordeeld worden voor het plegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de grootschalige invoer van verdovende middelen wijst op het voornemen die samenwerking ook nog langer voort te zetten.
Wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden bezien is de rechtbank van oordeel dat – voor zover hier van belang – in ieder geval tussen verdachten [naam verdachte] en [naam medeverdachte 12] sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband in de tenlastegelegde periode.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte deze feiten gepleegd in een CVS dat ook een duidelijke rolverdeling kende.
Rol van de verdachte
Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen EncroChatberichten blijkt dat [naam 41] , [naam medeverdachte 12] en andere (nog) niet geïdentificeerde personen verantwoording afleggen aan de verdachte. De verdachte is ook degene die beslist over op te zetten (verdovende middelen) lijnen, die de verkoopprijzen van cocaïne accordeert en bepaalt met wie al dan niet samengewerkt of in een nieuw transport samengewerkt zal worden.
Het geven van opdrachten aan [naam medeverdachte 12] en het nemen van beslissingen door de verdachte blijkt bijvoorbeeld uit onderstaande berichten tussen hen gewisseld via de accounts [schuilnaam medeverdachte 12] en [naam 29] :
Uit de gesprekken blijkt ook van een zeer goede verstandhouding tussen de verdachte en [naam medeverdachte 11] . Desondanks is ook hier heel duidelijk dat [naam medeverdachte 11] voor de verdachte werkt en dat de verdachte de baas is en geen uitstel duldt wanneer hij iets geregeld wil hebben [30] .
Een voorbeeld van die verhouding is zichtbaar in de volgende gesprekken (R= de verdachte; I= [naam medeverdachte 11] ).
27-02-2020
R: V ieder caulo auto. Wel apart. Dus niet zij en ik ok 1 contract.
I: Ik neem ontslag
I: Doei
I: Ben je zat
I: ...... lezen teef
R:Ok
R: Op staande voet
I: Ben je toevallig klaar
I: Met zeuren
R: Nee
R: Nooit
I: Nee nee heb zelf ontslag genomen trut
I: Nikste opstaande voet
R: Nix zelf
R: Ik bepaal
I Haha dat heb je goed miss
I: Jy bepaalt niks
I: Jij mag dingen vragen en ik bepaal of jet krijgt
I: En wanneer
I: We gaan de rollen ff omdraaien
( ...)
I: Haal ook ff wat beltegoed
I: En boek ticket voor een hoer
R: Boek enkele reis kerkhof v je
I: Hahahaha
07-03-2020
R: Maat
I: Zegt eens
R: Wil ff terug naar nl
(…)
I: Wat heb je nodig
R: Laat iemand hierheen komen
R: Avond laat mogelijk
I: Dus mkrge avond
I: Moet je iemand daar hebben
I: Ga goeie chauffeur sturen
R: Dan haal ik hem op en kan hij rijden
I: Is goed
[ ... ]
I: Marge heb je iemand daar ga nu boeken
R: Stuur goed iemand
I: Goeie rustige jonge
I: Op myn vertrouwe
R: Bek dicht iemand
I: Juist
I: Hy is met ons maat
I: Is echt een soldaat
I: Doet precies wat we zeggen
[ ... ]
I: zeg dat je van me houd
I: Juist
I: Ik wil je een x sturen
I: Met suzuki swift
R: Dan ga jij op een skateboard
R: Dwaas
I: Ben je gek
I: Dan duurt alles nog langer als je wat vraag van me
R: Jij slim
R: Ok nou optyfe
(…)
I: Oke hy is daar 21:00
I: Bijlage: schermafdruk met vluchtgegevens van Amsterdam naar Barcelona om 19:00 uur
I: Ik krijg dan 109eu van je
I: Maat ik ga wel wat eisen van je eenmalig
I: Aub maat kaat hem niet wachten
I: Heb niet zo een band met hem dat ik zeg van je wacht maar of iets hy js van de afspraken zo is hy
ook met My
I: Wil de band niet verpeste met hem dus aub wees daar 21 :15
(…)
I: Maat was ff aan nadenken is er iets aan de hand?
R: Ze zijn aan het verhuizen. Moet ik toch ff me bek laten zien
R: Thats all
I: Oke maat als iets andere is ik ben hiero he maat je weet ga totolosss voor Je
R: Komt goed
R: Geen stress
Ook zelf geeft de verdachte in gesprekken aan dat hij de leider van het CSV is.
Hij spreekt tegenover ‘ [naam 35] ’ over ‘mijn mensen’ (Bro ze willen mij en
mijnmensen ook vermoorden (…)) [31]
Hij geeft [naam 41] de opdracht om mensen “een encro” te geven
en in een bericht van 8 april 2020 aan “ [naam 44] ” blijkt duidelijk dat het de verdachte is die over het geld gaat en dat hij het bepaalt als het gaat om de kosten die met de invoer van cocaïne zijn gemoeid. [32]
Rol van [naam medeverdachte 12]
is degene die de opdrachten van de verdachte feitelijk uitvoert, maar hij heeft daarbij zelf ook veel speelruimte in de contacten met de deelnemers, leveranciers en afnemers van het CSV.
Hij onderhandelt zelf met de afnemers over de prijs van de te importeren cocaïne, adviseert de verdachte daarin, regelt dat de deelnemers aan de criminele organisatie over PGP-telefoons en abonnementen kunnen beschikken, dat leveranciers hun geld krijgen en dat de administratie van het CSV klopt.
Ook had hij kennelijk tot op zekere hoogte de bevoegdheid om zelfstandig zaken te regelen en besluiten te nemen, zeker wanneer de verdachte in het buitenland verbleef.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam medeverdachte 12] kennelijk als de directe plaatsvervanger van de verdachte wordt beschouwd wanneer die niet in Nederland was of even op de achtergrond wilde blijven.
In maart 2020 wordt ook intensief overleg gepleegd tussen onder meer de verdachte, [naam medeverdachte 12] , [naam medeverdachte 11] , [naam medeverdachte 14] en [naam 41] (in het hieronder weergegeven gesprek heeft politie in plaats van dit mailaccount de naam van [naam medeverdachte 16] weergegeven, de rechtbank leest daarvoor steeds [naam 41] ).
Uit de bewijsmiddelen in het zaaksdossier Lamp blijkt ook dat [naam medeverdachte 12] de feitelijke beschikking had over de partij cocaïne, dat hij het contact had met verschillende afnemers/tussenpersonen waaronder [naam 41] en opdrachten gaf met betrekking tot distributie en betalingen van de cocaïne.
Zo geeft [naam medeverdachte 12] op zondag 29 maart 2020 de te hanteren verkoopprijs van 27.500 euro per kilo op diens verzoek door aan [naam 41] [33] .
[naam medeverdachte 12] geeft ook opdrachten voor het doen van incasso's, de betalingen van in totaal
€ 1.000.000,-- aan [naam persoon 5] [34] , en regelt betalingen van in totaal € 5.000.000,-- en € 850.000,-- met de verdachte [naam medeverdachte 14] .
Ook beheert hij inmiddels de (contante) gelden van het CSV. Illustratief hiervoor is het bericht van 8 april 2020 waarin hij aan de gebruiker van het account [naam 46] doorgeeft dat hij
“pap”(de rechtbank begrijpt: papieren geld) heeft, dit zal gaan tellen en dan contact op zal nemen met het mannetje van [naam medeverdachte 12] . [naam medeverdachte 12] wil weten welk bedrag [naam 46] heeft, zodat hij het in de administratie kan zetten [35] en het bericht aan [naam medeverdachte 14] via diens account [naam 47] van 15 mei 2020 [36] .
In een gesprek tussen [naam medeverdachte 12] en [naam medeverdachte 14] via hun accounts zegt [naam medeverdachte 12] op vrijdag 15 mei 2020 dat zij een probleem hebben want een jongen van hen is van de week doodgeschoten in Rotterdam.
[naam medeverdachte 12] zegt dat ze nu alles aan het terugzoeken zijn, stashes alles.
Uit de overige berichten tussen [naam medeverdachte 12] en de gebruiker van het account [naam 48] blijkt dat de laatste kennelijk de administratie bij moet houden voor [naam medeverdachte 12] . Tevens spreekt men onder andere over uitgaven, woningen en/of stashes, een op of omstreeks 30 maart 2020 in beslag genomen partij cocaïne verpakt in “dezelfde dozen”, geldoverdrachten, stempels en het werven
(“recruiten”)van mensen bij MSC. [naam 48] heeft op 3 april 2020 drie berichten zonder inhoud verzonden naar het PGP email adres [naam 51] @encrochat.com. Op 6 april 2020 te 10:10 uur verzond [naam 48] vervolgens nogmaals een bericht naar [naam 51] @encrochat.com met daarin kennelijk een administratie van de stash bestaande uit namen/omschrijvingen, data en bedragen.
De inhoud van dit bericht was als volgt
Als omschreven in proces-verbaal met nummer [nummer proces-verbaal 1] werd op 30 maart 2020 een betaling van 54.610, afkomstig van [naam 49] / [naam 50] , door [naam medeverdachte 12] overgedragen aan [naam 48] . [naam medeverdachte 12] zegt dan dat [naam 48] 8k moet zetten op
“h2 prive opname”.
Dit alles leidt tot de conclusie dat de rol van de verdachte [naam medeverdachte 12] in de loop der tijd groter is geworden en hij van ‘personal assistant’ van de verdachte in 2018-2019 naar die van rechterhand van de verdachte in 2020 is opgeklommen.
Oogmerk
Dat de organisatie het oogmerk had op de invoer van grote hoeveelheden cocaïne blijkt onder meer uit de feiten neergelegd in zaaksdossier Lamp, op basis waarvan de verdachte wordt veroordeeld voor het in de periode van maart 2020 tot met 29 april 2020 invoeren, verkopen en het aanwezig hebben samen met anderen van een partij van 1.200 kg cocaïne en aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van de grootschalige invoer van verdovende middelen.
Verder hebben zij zich blijkens het bewezenverklaarde in het zaaksdossier Lamp bezig gehouden met de voorbereiding van de invoer van veel meer cocaïne (‘het bootverhaal’) en het opzetten en in bedrijf houden van goede lijnen waarop cocaïne kon worden ingevoerd. Uit de veelheid aan/frequentie van berichtgeving hierover blijkt dat de verdachten er een dagtaak aan hadden om één en ander met elkaar te bespreken (via de telefoon en ook bij fysieke ontmoetingen) en uit te zoeken.
Die handelingen vonden ook over een lange periode plaats, zodat mede daaruit het oogmerk van de organisatie op het plegen van Opiumwetdelicten kan worden afgeleid.
Dat de organisatie ook het oogmerk had van (gewoonte)witwassen leidt de rechtbank met name af uit het huishoudboekje van [naam medeverdachte 11] , waarin de vele uitgaven aan tickets, reisjes naar Milaan en Thailand, de huwelijksreis van [naam medeverdachte 11] , restaurants, horloges, dure cadeaus en auto’s (Brabus, Audi Q8, BMW X5), de (huur van) huizen in Barcelona en een nieuwe huisinrichting zijn betaald en zo zijn omgezet ten behoeve van de leden van het CSV en hun vrienden en familie. Ook de administratie van [naam 51] zoals hiervoor uiteengezet laat zien dat vanuit de door hem kennelijk bijgehouden stash uitgaven worden gedaan, onder andere aan huur, sportschool, inrichting en anderen.
Dat de verdachten op de hoogte waren van het criminele oogmerk van de organisatie is gezien al het voorgaande evident.
Tot slot
Voor de verdachte en [naam medeverdachte 12] volgt uit hun hiervoor en in de bewijsmiddelen opgenomen uitlatingen in de EncroChatgesprekken en de uitgelezen telefoons zonder meer van hun bewustheid van het doel van de organisatie en de door hen daaraan geleverde bijdrage. Ten aanzien van [naam medeverdachte 17] en [naam medeverdachte 18] heeft de rechtbank bij vonnis van heden anders geoordeeld, hetgeen tot vrijspraak heeft geleid.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande het bestaan van een samenwerkingsverband van voldoende structuur en duurzaamheid als bedoeld in artikel 140 Sr wettig en overtuigend is bewezen en dat de verdachte als leider deelnam aan die organisatie.
Daarom is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr en komt zij tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

12..Zaaksdossier Boeddha (feit 6)

12.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 6 ten laste gelegde. Uit het dossier is niet gebleken dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van verdovende middelen. De verdachte heeft daarop geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin.
12.2.
De beoordeling
De rechtbank verwerpt dit verweer. De verdachte verbleef ten tijde van zijn aanhouding op 22 juni 2020 in een woning aan de [adres 5] te Rotterdam. Na de aanhouding van de verdachte heeft er een doorzoeking van de woning plaatsgevonden onder leiding van de rechter-commissaris. Daarbij is toen een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen. Er is gesteld noch gebleken dat de aangetroffen verdovende middelen van iemand anders waren. Evenmin is gebleken dat er toen iemand anders dan de verdachte in de woning aan de [adres 5] verbleef of woonde.
De verdovende middelen lagen in een kast in de kleedkamer; een kamer die door de verdachte als bewoner regelmatig zal zijn bezocht. Bovendien lagen de verdovende middelen bij het openen van de kast vol in het zicht. De stelling van de verdediging dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen acht de rechtbank in dit verband onaannemelijk. Overigens heeft de verdachte zelf hier niets over verklaard.
Daarbij komt nog dat uit onderzoek aan de in beslag genomen telefoon van de verdachte blijkt dat de verdachte vlak voor zijn aanhouding soortgelijke verdovende middelen heeft besteld bij ene ‘ [naam persoon 3] ’. De stelling van de verdediging dat uit het dossier niet zou blijken dat het de verdachte was die heeft deelgenomen aan de WhatsApp berichten die hierop zien, acht de rechtbank onaannemelijk. Het betreft namelijk de telefoon (te weten: de zwarte iPhone 8 Plus) die de verdachte bij zijn aanhouding onder zich had, en waarvan op basis van de inhoud kan worden geconcludeerd dat deze aan de verdachte toebehoort.
De rechtbank is daarom op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning aan de [adres 5] . Het onder feit 6 ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.

13..Gewoontewitwassen (feit 7)

13.1.
Zaaksdossiers Bastiaansplein en Barcelona
De officier van justitie en de verdediging hebben geconcludeerd dat [naam verdachte] dient te worden vrijgesproken van het onder feit 7 ten aanzien van zaaksdossier Bastiaansplein ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier is af te leiden dat [naam medeverdachte 1] contact heeft gehad met de verdachte over het verkrijgen van een lening van € 300.000,-- voor de aanschaf van een woning voor zijn schoonouders. De berichten die tussen hen worden uitgewisseld zien onder andere op de route waarop en vermelding waaronder het geld kan worden overgemaakt. Ook is besproken dat de [naam medeverdachte 1] nog
“2 ton”zou krijgen.
Dat de verdachte heeft getracht aan het verzoek van [naam medeverdachte 1] tegemoet te komen volgt onder andere uit de berichten die hij met [naam persoon 2] heeft uitgewisseld. [naam persoon 2] heeft verklaard dat hij de gesprekken over een lening van
“300k”dat naar Spanje mag worden overgemaakt, herkent.
De rechtbank ziet vervolgens ook dat een bedrag via de met de verdachte besproken route van een bedrijf in Oostenrijk ( [naam bedrijf 7] .) op de Spaanse rekening van [naam medeverdachte 1] wordt overgemaakt. Dit bedrag (van bijna € 200.000,--) komt nagenoeg overeen met de
“2 ton”waarvan [naam medeverdachte 1] in de berichten zegt dat hij nog zou krijgen.
Hoewel dit aanknopingspunten zijn voor de stelling dat de verdachte de verzochte lening heeft verstrekt aan [naam medeverdachte 1] , kan de rechtbank op basis van dit dossier onvoldoende vaststellen dat de overgemaakte geldbedragen daadwerkelijk afkomstig zijn van de verdachte. De verdachte dient daarom van dit onderdeel op de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Een vergelijkbare conclusie wordt door de rechtbank ook getrokken ten aanzien van het van het onder feit 7 ten aanzien van zaaksdossier Barcelona ten laste gelegde.
De medeverdachte [naam medeverdachte 18] is bij vonnis van heden vrijgesproken van betrokkenheid bij de criminele organisatie van de verdachte, alsmede van het witwassen van geld door middel van het huren van een woning in Barcelona ten behoeve van de verdachte.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verdachte in dat geval dient te worden vrijgesproken van het onder feit 7 ten aanzien van zaaksdossier Barcelona ten laste gelegde, omdat op basis van het dossier onvoldoende vastgesteld kan worden dat
  • de aan de huur van die woning bestede geldbedragen ten behoeve van de verdachte of diens criminele organisatie zijn aangewend en/of
  • die gelden ook daadwerkelijk van de verdachte of diens criminele organisatie afkomstig zijn geweest.
De rechtbank komt tot dezelfde conclusie en spreekt de verdachte daarom ook van dit onderdeel vrij.
13.2.
Zaaksdossiers Periphery en Alimentatie
13.2.1.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien de overige verdenkingen van het onder 7 ten laste gelegde die voortvloeien uit deze zaaksdossiers heeft de verdediging eveneens verzocht om vrijspraak van de verdachte.
Zaaksdossier Periphery
De appartementen in Tsjechië
De verdediging heeft zich ten aanzien van de appartementen met nummers [nummer C] / [nummer D] en [nummer E] / [nummer F] op het Lipno Lake Resort in Tsjechië op het standpunt gesteld dat niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat deze zijn aangekocht met van misdrijf afkomstige gelden.
De woningen aan de Pegasusweg en het Von Ossietzkypad
De verdediging stelt dat dat de verdenking dat de woning aan de [adres 1] , [postcode 1] te Rotterdam grotendeels is aangeschaft met gelden van [naam medeverdachte 3] uit de verkoop van zijn appartement in Tsjechië, onjuist is.
[naam medeverdachte 3] , van wie het OM vermoedt dat hij de gebruiker is van grijze @firstclasspgp.com, ontkent iedere betrokkenheid bij PGP(Safe)gebruik. De verdediging stelt ook dat de inhoud van het PGPbericht van 27 januari 2016 over het ‘Pegasus appartement’ niet past bij het feitelijk verloop van de aankoop van de woning zou [naam medeverdachte 3] wel de gebruiker van voornoemd e-mailadres zijn.
De tijdlijn is onlogisch en het aankoopbedrag komt niet overeen met het bedrag genoemd in het bericht. Dat de woning voordien in het bezit was van de ex-echtgenote van de verdachte wijst niet zonder meer op zijn betrokkenheid bij de aankoop van de woning. Ten aanzien van de woning aan het [adres 2] heeft de verdediging opnieuw op dit laatste gewezen evenals op de verklaring van [naam medeverdachte 3] dat het om een investering van hemzelf gaat en dat hij ( [naam medeverdachte 3] ) het pand verhuurt. Dat deze woning is verhuurd aan de ex-echtgenote van de verdachte maakt niet dat [naam medeverdachte 3] op diens instigatie handelde. De verdediging heeft betoogd dat hierbij van betrokkenheid van de verdachte niet kan blijken. Evenmin kan blijken dat de woning met crimineel geld is aangeschaft.
Zaakdossier Alimentatie
De verdediging, die niet heeft weersproken dat er alimentatie is betaald, heeft gewezen op de omstandigheid dat er ter zake overeenkomsten zijn opgesteld en dat [naam medeverdachte 3] in zijn verklaringen uiteen heeft gezet op welke wijze deze betalingen tot stand zijn gekomen. Dit alles vond open en bloot plaats en levert een grote indicatie op voor de stellingname dat er (
de rechtbank begrijpt: geen) sprake is geweest van witwassen. De verdenking dat sprake zou zijn van criminele gelden wordt ingegeven door de gedachte dat deze op verzoek van de verdachte zouden zijn overgemaakt en omdat de betalingen aan [naam medeverdachte 3] plaatsvonden door internationale ondernemingen en [naam persoon 6] (hierna: [naam persoon 6] ). [naam medeverdachte 3] heeft over dit laatste een verklaring afgelegd, waarmee de betalingen door deze ondernemingen aan hem in het juiste perspectief zijn geplaatst. Gelet daarop heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat de betalingen zijn gedaan met van misdrijf afkomstige gelden.
13.2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
Zaaksdossier Periphery
De woningen aan de Pegasusweg en het Von Ossietzkypad
De officier van justitie heeft partieel vrijspraak gevorderd daar waar het gaat om hetgeen ten laste is gelegd ten aanzien van de woningen aan de [adres 1] en het Von Ossietzkypad. Hoewel uit dit dossier kan volgen dat [naam medeverdachte 3] samen met de verdachte de aan- en verkopen van deze registergoederen in zekere mate coördineerde, bevat het
dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Zaakdossier Alimentatie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om zich te baseren op de verklaringen van [naam medeverdachte 3] , die kennelijk door de verdediging voor waar worden aangenomen. De officier van justitie heeft daartoe gewezen op de omstandigheden dat [naam medeverdachte 3] is aangemerkt als verdachte en die hoedanigheid en niet als getuige is gehoord en dat hij aantoonbaar in strijd met de waarheid heeft verklaard. Zo heeft [naam medeverdachte 3] verklaard geen contact te hebben met de verdachte, terwijl uit observaties blijkt dat zij elkaar wel degelijk hebben ontmoet. Hetgeen [naam medeverdachte 3] heeft verklaard over [naam persoon 6] is ook niet juist.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de criminele herkomst van de betaalde alimentatie genoegzaam kan worden afgeleid uit de feiten en omstandigheden zoals beschreven in het dossier Sartell.
13.2.3.
De beoordeling
Algemeen
De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze onder feit 7 ten laste gelegde zaaksdossiers voorop dat zich in die zaaksdossiers geen bewijs bevindt op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen de geldbedragen waarmee de registergoederen zijn aangekocht en de alimentatie is betaald en een bepaald misdrijf.
Niettemin kan bewezen worden geacht dat de geldbedragen “uit enig misdrijf” afkomstig zijn, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is aan de officier van justitie om dergelijke feiten en omstandigheden aan te dragen.
Indien deze omstandigheid zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Doet hij dat niet dan mag de rechtbank die omstandigheid betrekken in de bewijsoverwegingen.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geld, dan ligt het vervolgens op de weg van het OM om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Zaaksdossier Periphery
Op grond van het zaaksdossier en de behandeling daarvan ter terechtzitting kunnen de navolgende feiten, voor zover hier van belang, als vaststaand worden aangemerkt.
De appartementen in Tsjechië
Na de aanhouding van de verdachte heeft de politie onder leiding van een rechter-commissaris verschillende woningen doorzocht. Zo ook de woning van zijn oom, [naam medeverdachte 3] , op 22 juni 2019 aan de [adres 6] , [postcode 2] te De Meern. Bij deze doorzoeking zijn fysieke en digitale documenten in beslag genomen waaruit blijkt dat de verdachte sinds eind december 2013/begin januari 2014 de protector en beneficial owner is van de [naam stichting] , genaamd de [naam stichting] en de beneficial owner is van het bedrijf [naam stichting] alsmede [naam bedrijf 8] ., beide gevestigd in Panama. De beoogde activiteit met de Foundation is ondersteuning van familie, bescherming van management van bezittingen, testamentaire redenen en het ontvangen en beheren van kapitaal en titels. Dit alles in Thailand, het verre Oosten en Suriname. De beoogde activiteit met de S.A. is bescherming- en beveiligingszaken. Bij de oprichting heeft het bedrijf [naam bedrijf 9] , dat een postadres in België heeft en een bezoekadres op Cyprus, bemiddeld. Tevens heeft dit bedrijf bemiddeld bij de opening van bankrekeningen. De correspondentie hierover is gevoerd met [naam medeverdachte 3] . Laatstgenoemde is aldus betrokken bij de oprichting en vertegenwoordigt deze bedrijven hierna.
Door [naam medeverdachte 3] zijn voor beide bedrijven bankrekeningen geopend op Saint Lucia (een eiland in het Caribische gebied) en in Tsjechië.
Op 8 juli 2014 heeft de [naam stichting] , vertegenwoordigd door [naam medeverdachte 3] , een appartement met nummer [nummer C] / [nummer D] aangekocht op het Lipno Lake Resort in Tsjechië. De prijs van het appartement bedroeg € 165.000,--. De [naam stichting] heeft op 29 juni 2015 een appartement met nummer [nummer E] / [nummer F] aangekocht. Hierbij vertegenwoordigde [naam medeverdachte 3] de [naam stichting] en was hij tevens de verkoper van het desbetreffende appartement. De prijs van het appartement bedroeg € 199.700,--.
In beide gevallen wordt door de UniCredit Bank, waarvan zowel de verdachte als [naam medeverdachte 3] een bankkaart hebben, gewerkt met overeenkomsten (van 10 juli 2014 respectievelijk 29 juni 2015) met betrekking tot een geblokkeerde rekening bij de UniCredit Bank tussen de vervreemders mevrouw [naam medeverdachte 19] respectievelijk [naam medeverdachte 3] en de verkrijger de [naam stichting] . De rekening dient voor de betaling door verkrijger aan vervreemder voor de overdracht van de wooneenheden. In beide overeenkomsten staat vermeld dat een eventueel resterend saldo kan worden overgemaakt op bankrekening [rekeningnummer] bij de ABLV Bank, [omschrijving] op naam van [naam bedrijf 10] .
De wijze waarop de vastgoedtransacties met betrekking tot de appartementen zijn verlopen en de omstandigheid dat niet bekend is geworden wat de legale bron/nen van inkomsten van de verdachte is/zijn – de beneficial owner-verklaringen van de Panamese bedrijven, waarin staat dat de verdachte zich de afgelopen drie jaar heeft bezig gehouden met zaken in de landbouw en het toerisme in Thailand en Suriname, ten spijt – rechtvaardigen zonder meer een vermoeden van witwassen jegens de verdachte.
Van de verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen waarmee hij de twee appartementen in Tsjechië door tussenkomst van zijn bedrijf heeft aangekocht.
De verdachte heeft geen verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het geld – ondanks het vermoeden van witwassen – toch een legale herkomst kent. Het is niet eens tot een verhoor met betrekking tot de verdenking van witwassen gekomen, omdat de verdachte op voorhand, bij monde van de verdediging, heeft aangegeven dat hij geen enkele vraag wenste te beantwoorden en afzag van het verhoor. Ook ten overstaan van de rechtbank heeft de verdachte geen verklaring afgelegd. Met het enkele standpunt van de verdediging dat niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat de appartementen zijn aangekocht met van misdrijf afkomstige gelden, is de witwasverdenking onvoldoende ontkracht.
Een andere conclusie dan dat de ten laste gelegde geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte hiervan wetenschap heeft gehad, is bij deze stand van zaken niet mogelijk. De speculaties van de medeverdachten in het dossier over de werkzaamheden, dan wel bron van inkomsten, van de verdachte doen aan dit oordeel niet af.
De woningen aan de Pegasusweg en het Von Ossietzkypad
Uit ontvangen gegevens van de lnfodesk Crimineel Onverklaarbaar Vermogen (ICOV) blijkt dat [naam medeverdachte 3] op 27 oktober 2016 de woning aan de [adres 1] heeft aangekocht voor een bedrag van € 209.650,--. Een deel van dit bedrag was afkomstig uit Tsjechië. De verkopende partij was [naam medeverdachte 20] (hierna: [naam medeverdachte 20] ), de ex-echtgenote van de verdachte die ook wel [naam medeverdachte 4] genoemd wordt. Hoewel de woning niet langer haar eigendom was, heeft zij zich niet uitgeschreven van dit adres (daarvan was eerst sprake op 17 oktober 2018). [naam medeverdachte 3] heeft niet ingeschreven gestaan op dit adres. Op 31 januari 2018 heeft hij de woning verkocht voor een bedrag van € 259.000,--.
Vanaf 17 oktober 2018 stond [naam medeverdachte 20] ingeschreven aan de [adres 7] , [postcode 3] te Rotterdam en vanaf 15 november 2019 aan de [adres 8] , [postcode 4] te Rotterdam.
In januari 2020 heeft [naam medeverdachte 3] de woning aan het [adres 2] aangekocht voor een bedrag van € 233.000,--. Op een gegeven moment heeft [naam medeverdachte 3] de woning verhuurd aan [naam medeverdachte 20] die er ook in is gaan wonen.
De verdachte heeft met het e-mailadres jaba651z@pgpsafe.net contact gehad met de gebruiker van het PGP-adres grijze @firstclasspgp.com (dat door de politie wordt toegeschreven aan [naam medeverdachte 3] ). In de tussen beiden verstuurde PGPberichten wordt onder meer gesproken over [naam medeverdachte 20] en de woning aan de [adres 1] .
Hoewel er aanknopingspunten voor te vinden zijn, kan de rechtbank onvoldoende vaststellen dat de ten behoeve van de aankoop van de woning aan de [adres 1] en het [adres 2] overgemaakte geldbedragen aan de verdachte kunnen worden gelieerd. De verdachte dient daarom van dit onderdeel op de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Zaakdossier Alimentatie
Op grond van het zaaksdossier en de behandeling daarvan ter terechtzitting kunnen de navolgende feiten, voor zover hier van belang, als vaststaand worden aangemerkt.
[naam medeverdachte 3] maakt maandelijks geldbedragen onder vermelding van alimentatie over naar een bankrekening van [naam medeverdachte 20] . Het gaat om een maandelijks bedrag van € 2.500,--.
De gelden worden op de bankrekening van [naam medeverdachte 3] overgemaakt vanaf verschillende bankrekeningen uit onder meer Hong Kong, Duitsland en Zwitserland.
Over de periode oktober 2016 tot en met april 2020 heeft [naam medeverdachte 3] een totaalbedrag van
€ 100.000,-- aan alimentatie voldaan.
Onder de documenten die op 22 juni 2019 bij de doorzoeking van de woning van [naam medeverdachte 3] in beslag zijn genomen bevond zich een overeenkomst waaruit blijkt dat [naam medeverdachte 3] op verzoek van de verdachte zorgdraagt voor de alimentatiebetalingen en de gelden hiervoor door de verdachte op een geblokkeerde rekening worden gestort.
De wijze waarop de geldbedragen ten behoeve van de betaling van de maandelijkse alimentatie zijn verlopen en de omstandigheden dat uit de met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] gewisselde emailberichten in zaakdossier Bastiaansplein kan worden opgemaakt dat de verdachte gelden via Hong Kong kan laten lopen en niet bekend is geworden wat de legale bron/nen van inkomsten van de verdachte is/zijn, rechtvaardigen zonder meer een vermoeden van witwassen jegens de verdachte.
Van de verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de geldstromen die gemoeid zijn met het betalen van alimentatie door [naam medeverdachte 3] aan [naam medeverdachte 20] .
De verdachte heeft geen verklaring gegeven waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de geldbedragen – ondanks het vermoeden van witwassen – toch een legale herkomst kennen. Hier geldt hetzelfde als is overwogen onder zaaksdossier Periphery ten aanzien van verdachtes weigering te worden gehoord.
Het standpunt van de verdediging dat gezien de verklaring van [naam medeverdachte 3] – die de betalingen in de juiste context en het juiste perspectief zou hebben geplaatst – niet buiten redelijke twijfel vaststaat dat sprake is van “van misdrijf afkomstige gelden”, is de witwasverdenking onvoldoende ontkracht. Naast het feit dat in dezen de verdachte zelf aan zet is om het vermoeden van witwassen te ontkrachten, blinkt de door [naam medeverdachte 3] geschetste context bij de door hem ontvangen bedragen veeleer uit in vaagheid. Ter illustratie van dit laatste geeft de rechtbank daarvan een korte passage weer:
“Dat kwam uit verschillende bronnen en daar is een verklaring voor. Het is zo dat als je in de 70 en 80er jaren als internationaalbedrijf betalingen en ontvangsten had, je meerdere lijnen had en de enige die ervan verdiende was de bank. lk bedoel hier bijvoorbeeld mee dat er 1000 betalingen uitgaan en 1000 worden ontvangen, je hebt het hier over 2000 transactielijnen. De enige die hier aan verdient is de bank. Later ging men debiteuren en crediteuren tegen elkaar wegstrepen, zo konden transacties worden gereduceerd en werd er kosten bespaard. Later ging dit weer met clearing houses en die gingen het voor meerdere bedrijven doen. Het geld kan overal vandaan komen. lk zag wel een naam zus of zo op de bankafschriften, maar ik maakte mij daar geen zorgen om want dat is gewoon het gevolg van het internationaal opereren.”
Een andere conclusie dan dat de ten laste gelegde geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte hiervan wetenschap heeft gehad, is bij deze stand van zaken niet mogelijk. De verklaringen van de medeverdachten in het dossier over de werkzaamheden, dan wel bron van inkomsten, van de verdachte doen ook hier aan dit oordeel niet af.
De rechtbank acht hierom het medeplegen van witwassen bewezen. Nu het gaat om meerdere transacties van verschillende aard en omvang gedurende de ten laste gelegde periode van circa zeven jaar acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

14..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en het overige onder 7 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 14 april 2016 tot en met 1 juni 2016, te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 3776 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in de periode van 9 november 2015 tot en met 21 december 2015, via de
Westerschelde en Antwerpen en te
Raamsdonksveer (gemeente Geertruidenberg), ,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 1015 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in de periode van 1 maart 2020 tot en met 29 april 2020 via de Nederlandse territoriale wateren en/of te Rotterdam en/of te Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of in België, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, ongeveer 1200 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij in de periode van 26 maart 2020 tot en met 22 juni 2020 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of in Spanje, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelheden) van één of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en,
zich of een of meer ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft verschaft
immers hebben verdachte en/of zijn mededaders (onder andere) meermalen, een of meerdere (encryptische) (chat-)gesprekken gevoerd waarin wordt gesproken over
- voorbereiden van transporten van verdovende middelen van (in ieder geval) Costa Rica en/of andere landen in Zuid- of Midden-Amerika naar Rotterdam en/of Antwerpen en/of Bremerhaven; en
- verdeling van hoeveelheden en/of werkzaamheden; en
- prijzen en/of geldelijke verdeling van verdiensten en/of kosten en/of investeringen; en
- ( Braziliaanse/Colombiaanse/Maersk en/of Hapag) lijnen en/of terminals en/of (Europese) havens (Antwerpen en/of Rotterdam en/of Bremerhaven); en
-
(het scannen van) containers en/of één of meerdere containernummers, met als bijlage een foto van containernummers en bill of lading; en
- het (digitaal) volgen van een container; en
- verschillende opslagplaatsen en/of een safehouse;
5.
hij in de periode van 29 oktober 2018 tot en met 22 juni 2020,
- te Rotterdam en/of (elders) in Nederland; en
- te Barcelona en/of op Mallorca en/of (elders) in Spanje;
-
heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en [naam medeverdachte 12] en/of
een of meer andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- ( gewoonte)witwassen (artikel 420 bis/ter Sr); en/of
- misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of l0a eerste lid Opiumwet,
zulks terwijl hij, verdachte, leider van die organisatie was;
6.
hij op 22 juni 2020 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad:
1. ongeveer 302,25 gram, van een materiaal bevattende GHB en
2. ongeveer 1137,44 gram, van een materiaal bevattende MDMA en amfetamine en
3. ongeveer 25,80 gram, van een materiaal bevattende cocaïne en
4. ongeveer 113,38 gram, van een materiaal bevattende MDMA en
5. ongeveer 53,33 gram, van een materiaal bevattende GHB en
MDMA en
6. ongeveer 5,44 gram, van een materiaal bevattende 2C-B,
zijnde: GHB en MDMA en amfetamine en cocaïne en 2C-B, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
7. ( gewoontewitwassen)
hij in de periode van 23 december 2013 tot en met 8 september 2020,
- te te Rotterdam en/of te De Meern, in elk geval in Nederland, en
- te Lipno nad Vltavou, althans in Tsjechië, en
- te Panama City, althans in Panama
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte en/ of zijn mededader(s), van meerdere voorwerpen, te weten:
(zaaksdossier Periphery)
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 165.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop appartement/wooneenheid met nummer [nummer C] / [nummer D] op het Lipno Lake Resort te Lipno nad Vltavou (Tsjechië); en
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 199.700,00, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop appartement/wooneenheid met nummer [nummer E] / [nummer F] het Lipno Lake Resort te Lipno nad Vltavou (Tsjechië); en
(zaaksdossier Alimentatie)
- geldbedragen van in totaal EUR 40.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de betaling van kinderalimentatie; en
- geldbedragen van in totaal EUR 60.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de betaling van partneralimentatie;
) heeft overgedragen en/of heeft omgezet terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s), wisten dat de hiervoor genoemde voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

15..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;

2. medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;

3. medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod;

4. medeplegen om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen

5. Als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

6.opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet

gegeven verbod;

7.medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

16..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

17..Motivering straffen

17.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 jaar en 9 maanden met aftrek van de voorlopige hechtenis.
17.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – het volgende aangevoerd.
De verdediging heeft benadrukt dat de verdachte in onderhavige zaak niet verdacht wordt van een geweldsfeit. De manier waarop de verdachte in dezen is neergezet door het OM doet dan ook geen recht aan de (ten laste gelegde) feiten. Daarnaast verdraagt de geëiste straf zich niet tot het legaliteitsbeginsel. De maximum op te leggen straf bedraagt volgens de verdediging 16 jaar. Het OM neemt het leidinggeven aan het vermeende criminele samenwerkingsverband als uitgangspunt.
Gezien de wetswijziging van 1 januari 2020 zou de verdachte als vermeend leider van dit verband in aanmerking komen voor een maximum gevangenisstraf van 13,3 jaar plus een derde (= 17,77 jaar).
De pleegperiode van het ten laste gelegde feit dat op het overtreden van artikel 140 Sr ziet, vangt echter voor 1 januari 2020 aan, te weten op 29 oktober 2018. Het zwaartepunt van de pleegperiode ligt dus niet na 1 januari 2020 aangezien de pleegperiode na de wetswijziging slechts zeven maanden behelst en voor de wetswijziging ruim een jaar. Een wetswijziging mag alleen worden toegepast als die ten voordele van de verdachte werkt.
Verder verzoekt de verdediging rekening te houden met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen per 1 juli 2020, in die zin dat verzocht wordt om geen hogere straf op te leggen vanwege het tijdsverloop dat gemoeid is geweest met deze procedure, maar om aan te sluiten bij de straffen die voor de inwerkingtreding van deze wet werden opgelegd.
17.3.
De beoordeling
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
De verdachte heeft zich jarenlang bezig gehouden met de invoer en verdere verhandeling van grote hoeveelheden cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Europa met name naar Nederland en België. Hij leidde daartoe een criminele organisatie. Uit de berichten in het dossier blijkt dat de verdachte hier – in ieder geval in de door de ten laste legging bestreken periodes – een dagtaak aan had. Hij stuurde anderen aan en werkte met mede investeerders samen om groot te kunnen inkopen en gebruik te maken van elkaars netwerken om te zorgen voor een gestroomlijnde invoer, zonder controle. Daarbij werden niet alleen contacten uit de onderwereld ingezet maar ook actief gezocht naar corrupte contacten bij bedrijven en overheidsinstellingen. Het dossier biedt voldoende materiaal waaruit kan worden afgeleid dat dergelijke corrupte contacten ook daadwerkelijk zijn gevonden, ingezet en dat de verdachte daarvoor grof geld over had.
Gedurende deze lange periode waarin de verdachte zich hiermee heeft beziggehouden, heeft hij zich buiten het zicht van politie en justitie kunnen ontwikkelen tot iemand die, naar het zich laat aanzien, zich kan meten met de top van de Nederlandse cocaïnewereld, nu hij daarbinnen één van de grotere internationale spelers geworden. Dit volgt niet alleen uit de hoeveelheid transporten die hij stelselmatig onder handen heeft, maar ook uit de grootte van de transporten. De verdachte schuwt er zelfs niet voor concrete voorbereidingshandelingen te treffen om een hoeveelheid van 25.000 kg cocaïne binnen te brengen in samenwerking met een bekend Colombiaans kartel, met vervoer en verlading volledig in eigen beheer en gebruik van Nederlandse investeerders. Hieruit blijkt dat de schaal waarop de verdachte zaken doet van een buitencategorie is.
Door gebruik te maken van een veelheid aan versleutelde telefoons, regelmatig van verblijfsplaats te wisselen, veel te verblijven in het buitenland, in Nederland chauffeurs in wisselende onopvallende auto’s in te zetten en anderen allerlei regelwerk voor hem te laten doen, heeft hij lange tijd buiten beeld weten te blijven.
De geldbedragen die omgingen in de handel van de verdachte en de criminele organisatie waren blijkens de berichten immens. Het gaat over stashes van miljoenen, soortgelijke bedragen dan wel tonnen worden ogenschijnlijk met alle gemak van de één naar de ander geschoven en eigenlijk lijkt geld geen enkele belemmerende factor meer te zijn in het reilen en zeilen van de organisatie en het leven van de verdachte. Het geld dat door de organisatie wordt verdiend vloeit overwegend in het buitenland rijkelijk op feesten, bij vakantietripjes en wordt aangewend voor de aanschaf van luxe goederen zoals dure horloges en grote auto’s, of gaat naar de huur van woningen.
Naast de organisatie heeft ook de verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van grote bedragen. Door (offshore) financieringsconstructies heeft de verdachte crimineel geld aangewend voor de aanschaf van appartementen in Tsjechië en zelfs voor het betalen van alimentatie.
Ten slotte heeft hij verschillende verdovende middelen aanwezig gehad.
De verdachte en zijn criminele organisatie hebben met hun handel een buitengewoon
ontwrichtende invloed op de samenleving. Uit het dossier blijkt zonder meer dat allerlei contacten en personen worden betrokken in het criminele ‘spel’ en worden gecorrumpeerd. Boven- en onderwereld raken door toedoen van de verdachte en de organisatie met elkaar verweven. Dit is niet alleen heel schadelijk voor (het vertrouwen in) de rechtstaat, het kost de maatschappij ook enorme hoeveelheden geld, geld dat moet worden opgebracht door de belastingbetaler. Onderwijl konden de verdachte en de zijnen in luxe baden, zonder overigens een cent belasting over hun winsten te betalen.
Dat er een duidelijke keerzijde aan deze wereld van geld en luxe zit, heeft de verdachte ook ervaren, gezien het lot van één van zijn vertrouwelingen ( [naam medeverdachte 11] ). Dit heeft er evenwel niet toe geleid dat de verdachte uit deze wereld is gestapt en er lijkt aan zijn criminele activiteiten slechts een eind te zijn gekomen omdat hij is aangehouden.
Gezien al het voorgaande is het naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer dan terecht dat er voor de grootschalige georganiseerde handel in cocaïne lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting waar verdachte (in)direct aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
De voorwaardelijke invrijheidstelling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat zij in de wijziging van de v.i.-regeling geen aanleiding ziet om lagere straffen te eisen dan die volgen uit de op de strafbare feiten toepasselijke richtlijnen. Ook de door de verdediging aangehaalde uitspraken [37] en de omstandigheid dat bepaalde feiten ouder zijn (maar waarbij overschrijding van de redelijke termijn niet aan de orde is) doen dat niet. Dat de nieuwe v.i.-regeling, zoals deze geldt onder de Wet straffen en beschermen, die in werking is getreden op 1 juli 2021, een kortere v.i.duur met zich meebrengt is geen omstandigheid waarmee rekening dient te worden gehouden bij het bepalen van de op te leggen straf. Onder de oude regeling was het ook geen zekerheid dat slechts tweederde deel van de opgelegde straf moest worden ondergaan. De officier van justitie heeft tot besluit gewezen op de omstandigheid dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat de rechtspraak na 1 juli 2021 lagere straffen zou gaan opleggen dan die voor 1 juli 2021 voor soortgelijke feiten werden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ouderdom van een aantal feiten in dit dossier op zichzelf al een dempend effect op de strafmaat zou moeten hebben. Dat de officier van justitie hier bij het formuleren van de strafeis geen rekening mee heeft gehouden, acht de verdediging onjuist.
De verdediging heeft de rechtbank voorts verzocht om rekening te houden met de per 1 juli 2021 gewijzigde v.i.-regeling. De verdediging in de zaak van de verdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] heeft er op gewezen dat het onderzoek Scan (onder de naam Romp) al in 2016 is gestart. Was de strafzaak tegen hen toen doorgezet in plaats van geseponeerd, dan was de strafeis anders ingekleed en – zo er al een gevangenisstraf zou zijn opgelegd – was die straf al uitgezeten.
Met de nieuwe v.i.-regeling zijn de regels van het spel wel veranderd. De verdediging voorziet dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) daar te zijner tijd iets mee gaat doen, gezien artikel 7 van het EVRM (en de rechtspraak van de Grote Kamer van het EHRM inzake Scoppola versus Italië). Deze verdragsbepaling komt onherroepelijk in het gedrang bij de executie van een gevangenisstraf volgens de nieuwe v.i.-regels, voor feiten gepleegd voor die wetswijziging.
De beoordeling ten aanzien van de hoogte van de straf
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de enkele ouderdom van sommige ten laste gelegde feiten niet zonder meer een lagere straf rechtvaardigt. Dat de behandeling van de zaak nu pas plaatsvindt wordt niet (enkel) ingegeven door omstandigheden buiten de schuld van de verdachte.
In het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX5063) heeft de Hoge Raad duidelijk gemaakt dat wijzigingen in regelingen die betrekking hebben op de executie van een opgelegde straf niet kunnen worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbaarstelling of strafdreiging. Dit oordeel is nadien herhaald.
De nieuwe v.i.-regeling heeft naar het oordeel van de rechtbank betrekking op de executie van een opgelegde gevangenisstraf. De invoering van deze regeling kan dus niet worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbaarstelling of de strafbedreiging die door de rechter wordt toegepast. Dit wordt ingegeven door het feit dat met de nieuwe v.i.-regeling de hoogte van de duur van de oorspronkelijke vrijheidsstraf niet ten nadele van de verdachte wordt verhoogd, maar het mogelijk maakt dat strengere voorwaarden worden verbonden aan (onder meer de ingangsdatum van) de invrijheidstelling van de verdachte. Het (verdragsrechtelijke) legaliteitsbeginsel staat hieraan niet in de weg.
De Hoge Raad heeft ten aanzien van de (inmiddels vervallen) regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling (die in de plaats kwam van de daarvoor bestaande, automatisch toegepaste, vervroegde invrijheidstelling) geoordeeld dat deze direct kon worden toegepast, maar ook werd gezien als een factor waarmee de rechter rekening kan houden bij de strafoplegging. De rechtbank beziet de nieuwe v.i.-regeling ook op laatstgenoemde wijze.
Tenuitvoerlegging
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

18..In beslag genomen voorwerpen

18.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om overeenkomstig het hierna volgende overzicht op het beslag te beslissen:
Nummer
Omschrijving voorwerp
Waarde
7, 8, 9a, 9b,
9 en 1 t/m 4
Geld
€ 20.427,66
Verbeurdverklaren
30 t/m 38
Verdovende middelen
X
O.a.h.v.
10 t/m 17
Drank
€ 5.160,--
Verbeurdverklaren
43 t/m 48
Iphone/Ipad/GSM
O.a.h.v., mogelijk PGP's, zie bijlage 3
49
Brief met code (notitie website wapens/munitie)
O.a.h.v., notitie website wapens/munitie
50
Paspoort [naam verdachte]
terug aan rechthebbende ( [naam verdachte] )
51
appartement Tjechië nr 742
verbeurdverklaren
52
appartement Tjechië nr 760
verbeurdverklaren
Ten aanzien van de voorwerpen met nummers 43 tot en met 48 heeft de officier van justitie aanvullend opgemerkt dat uit het proces-verbaal dat als bijlage 3 bij het requisitoir is gevoegd blijkt dat het niet is gelukt de inhoud van deze gegevensdragers te onderzoeken omdat de daartoe benodigde wachtwoorden en beveiligingscodes niet voorhanden waren. Verdachte heeft deze ook niet willen geven. De gegevensdrager is daarom niet aan de verdachte teruggegeven. Mede gezien het feit dat uit het dossier is gebleken dat via encryptie werd gecommuniceerd, kan niet worden uitgesloten dat de betreffende gegevensdrager daarvan is voorzien.
De officier van justitie heeft aangegeven dat het inmiddels als feit van algemene bekendheid kan worden beschouwd dat van encryptie voorziene communicatiemiddelen voornamelijk worden gebruikt voor criminele doeleinden. Gelet hierop is het ongecontroleerd bezit van een dergelijk communicatiemiddel in strijd met het algemeen belang in de zin van artikel 36c Sr. Hier komt bij dat het niet wenselijk is om de verdachte een voorwerp terug te geven waarmee hij (wederom) in de gelegenheid wordt gesteld een nieuw strafbaar feit te plegen. Nu de betreffende gegevensdragers daarbij niet op inhoud gecontroleerd konden worden, kan ook niet worden uitgesloten dat deze andere strafbare zaken bevat. Deze gegevensdragers dienen daarom te worden onttrokken aan het verkeer
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het appartement met nummer [nummer C] / [nummer D] en het appartement met nummer [nummer E] / [nummer F] op het Lipno Lake Resort in Tsjechië verbeurd worden verklaard.
18.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
18.3.
Beoordeling beslag
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen 1 tot en met 4, 7, 8, 9a, 9b en 9 tot en met 17, vatbaar zijn voor verbeurd verklaring en aan de verdachte toebehoren. Gezien de feiten waarvoor de verdachte wordt veroordeeld en dat niet is gebleken dat de verdachte over legale inkomsten beschikt, houdt de rechtbank het ervoor dat deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten zijn verkregen. De rechtbank zal deze voorwerpen verbeurd verklaren.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen 30 tot en met 38, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen verklaarde feit 6. is begaan en het ongecontroleerde bezit hiervan is in strijd met de wet of het algemeen belang. De rechtbank zal deze onttrekken aan het verkeer.
Het onder verdachte in beslag genomen voorwerp 43 dient te worden verbeurd verklaard. Dit betreft de bij de aanhouding van de verdachte onder hem in beslag genomen zwarte iPhone 8 Plus waarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten onder meer met behulp van dit voorwerp zijn begaan of voorbereid.
Het onder de verdachte in beslag genomen voorwerp 49 zal worden onttrokken aan het verkeer nu ongecontroleerde bezit hiervan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Anders dan door de officier van justitie gevorderd, zal de rechtbank de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten ten aanzien van de voorwerpen 44 tot en met 48 op de beslaglijst. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de bewezen verklaarde feiten met betrekking tot deze voorwerpen zijn begaan of voorbereid en uit de door de officier van justitie overgelegde bijlage 3 volgt niet genoegzaam dat het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd is met de wet of het algemeen belang. Het enkele feit dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van versleutelde communicatie via een of meerdere PGP telefoon(s) maakt niet dat deze voorwerpen – die op de [adres 9] te Rotterdam in beslag zijn genomen en waarvan geen eigenaar/rechthebbende bekend is blijkens de kennisgeving van inbeslagneming op pagina 19 van het beslagdossier – moeten worden beschouwd als een voorwerp waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd met de wet of het algemeen belang is.
De registergoederen vermeld onder 51 en 52 behoren toe aan de [naam stichting] . Hiermee is het misdrijf begaan. Nu de verdachte de enige beneficial owner is, moet het ervoor worden gehouden dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 33a, tweede lid, onder a, Sv. Deze voorwerpen worden verbeurd verklaard.

19..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 140 en 420ter Sr en de artikelen
2, 10 en 10a van de Opiumwet.

20..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

21..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 tot en met 7:
1. Geld Euro 1600,00
603714 geld Geld 80x20=1600, [beslagnummer 1]
2 Geld Euro 12.980,00
603717 sealbag F 1030713 [beslagnummer 2] 12.980
3 Geld Euro 24,50
604608 [beslagnummer 3] 24,50
4 Geld Euro 296,95
603716 Thaise bath 11700.000 Euro 296.95
7 Geld Buro 3750,00
603943 ibg 22-06-2020 3750
8 Geld Euro 1000,00
603945 ibg 22-06-2020 1000
9a Geld buitenlands 585,26
603942A Thaise bath 23061 = 585.26 euro
9b Geld buitenlands 46,50
603942B Peso 250.00 = 46,50 euro
9 Geld buitenlands 144,90
603942 [beslagnummer 4] Costaricaans 1114
10 1.00 STK Drank 1250,00
603719 drank Rood Louis XIII
11 1.00 STK Drank 1150,00
603720 drank Rood Louis XIII
12 7.00 STK Drank 725,00
603721 tot en met 603727 Goud Champ A de Brignac
13 1.00 STK Drank 100,00
603728 Champhe Christal Louis Roederer 2000
14 1.00 STK Drank 1250,00
603947 Champagne Cognac Louis XIII
15 2.00 STK Drank 245,00
603948 en 603949 Dom Perignon
16 4.00 STK Drank 350,00
603950 tot en met 603953 Champ Armand de Brinac Br
17 1.00 STK Drank 90,00
603954 Champagne Armand de Brignac medium sec
43 1.00 STK GSM zaktelefoon K1:zwart
APPLE Iphone 8+
[serienummer 1]
51 1.00 STK Onroerende registerergoedere
appartemen perceelnr [perceelnummer 1]
appartement Tsjechië, perceel [perceelnummer 2] Lipno Lake Resort
52 1.00 STK Onroerende registerergoedere
appartemen perceelnr [perceelnummer 3]
appartement Tsjechië, perceel [perceelnummer 4] Lipno Lake Resort
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
30 1.00 STK Drugs
603731 SIN [SIN-nummer 1] fles met vloeistof
31 1.00 STIK Drugs
603732 [SIN-nummer 2] lltr fles groene vloeistof
32 1.00 STK Drugs
603733 SIN [SIN-nummer 3] Ikea zakje rood poederzakje
33 1.00 STK Drugs
603734 SIN [SIN-nummer 4] 13x plastic buisje vloeistof
34 1.00 STK Drugs
603735 SIN [SIN-nummer 5] Roze pillen vrouwen romp
35 1.00 STK Drugs
603736 SIN [SIN-nummer 6] 12x plastic buisjes met vlo
36 1.00 STK Drugs
603737 SIN [SIN-nummer 7] 40x pillen, buddah
37 1.00 STK Drugs
603738 SIN [SIN-nummer 8] 5 grote brokke, beige! bruin
38 1.00 STK Drugs
603739 SIN [SIN-nummer 9] Bruin poeder met brokjes
49 1.00 STK Papier
604488 / notitiebriefje met codes
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, zijnde de verdachte van:
50 1.00 STK Paspoort
[beslagnummer 5] / Paspoort [naam verdachte] / [paspoortnummer]
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
44 1.00 STK GSM zaktelefoon
APPLE iPad
[serienummer 2]
46 1.00 STK GSM zaktelefoon
APPLE iPad
[serienummer 3] / in roze hoes
46 1.00 STK GSM zaktelefoon
APPLE iPhone
[serienummer 4]
47 1.00 STK GSM zaktelefoon
APPLE iPhone
[serienummer 5]
48 1.00 STK GSM zaktelefoon
APPLE iPhone
[serienummer 6] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en D. van der Sluis, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.A. Koreneef en V.E. Scholtens, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1 (zaaksdossier Scan, art 10 OW)
hij in of omstreeks de periode van 14 april 2016 tot en met 1 juni 2016, te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 3776 kilogram cocaïne,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
Feit 2 (zaaksdossier Broer , art 10 OW)
hij in of omstreeks de periode van 9 november 2015 tot en met 21 december 2015, via de
Westerschelde en/of de Nederlandse territoriale wateren en/of te Antwerpen en/of te
Raamsdonksveer (gemeente Geertruidenberg), in elk geval in Nederland en/of in België,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 1015 kilogram cocaïne,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
althans cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
Feit 3 (zaaksdossier Lamp, art 10 OW)
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 29 april 2020 via de Westerschelde en/of de Nederlandse territoriale wateren en/of te Rotterdam en/of te Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of in België,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1200 kilogram cocaïne,
in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond A/B/C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3/4/5 Opiumwet
Feit 4 (zaaksdossier Lamp, art 10a OW)
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 22 juni 2020 te Rotterdam en/of
(elders) in Nederland en/of in Spanje,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen,
althans eenmaal,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, tem weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelhe(i)de(en) van één of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen
en/of
zich of een of meer ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft verschaft/getracht te verschaffen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (onder andere) meermalen, althans
eenmaal, een of meerdere (encryptische) (chat-)gesprekken gevoerd waarin wordt (onder meer) gesproken over
- voorbereiding(en) van transport(en) van verdovende middelen van (in ieder geval) Costa Rica en/of andere landen in Zuid- of Midden-Amerika naar Rotterdam en/of Antwerpen en/of Bremerhaven; en/of
- verdeling van hoeveelheden en/of werkzaamheden; en/of
- prijzen en/of geldelijke verdeling van verdiensten en/of kosten en/of investeringen; en/of
- ( Braziliaanse/Colombiaanse/Maersk en/of Hapag) lijnen en/of terminals en/of (Europese) havens (Antwerpen en/of Rotterdam en/of Bremerhaven); en/of
- het scannen van) containers en/of één of meerdere containernummer(s), met als bijlage een foto van containernummers en/of bill of lading; en/of
- nieuwe systemen vanwege een nieuwe haven; en/of
- het (digitaal) volgen van een container; en/of
- verschillende opslagplaatsen en/of een safehouse;
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
Feit 5 (zaaksdossier Barca, art 140 Sr)
hij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2018 tot en met 22 juni 2020,
- te Rotterdam en/of althans (elders) in Nederland; en/of
- te Barcelona en/of op Mallorca en/of althans (elders) in Spanje; en/of
- te Milaan, althans (elders) in Italië; en/of
heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en/of [naam medeverdachte 12] en/of [naam medeverdachte 16] en/of [naam medeverdachte 17] en/of [naam medeverdachte 18] en/of een of meer andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- ( gewoonte)witwassen (artikel 420 bis/ter Sr); en/of
- misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of l0a eerste lid Opiumwet,
zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van die organisatie was;
Artikel 140 lid 1/3 Sr
Feit 6 (zaaksdossier Boeddha)
hij op of omstreeks 22 juni 2020 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad:
1. ongeveer 302,25 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of
2. ongeveer 1137,44 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en amfetamine en/of
3. ongeveer 25,80 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
4. ongeveer 113,38 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
5. ongeveer 53,33 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en
MDMA en/of
6. ongeveer 5,44 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B,
zijnde: GHB en/of MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne en/of 2C-B,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
Feit 7 (gewoontewitwassen)
hij in of omstreeks de periode van 23 december 2013 tot en met 8 september 2020,
- te Delft en/of te Rotterdam en/of te De Meern, in elk geval in Nederland, en/of
- te Innsbruck, althans in Oostenrijk, en/of
- te Lipno nad Vltavou, althans in Tsjechlë, en/of
- te Panama City, althans in Panama
- te Barcelona, althans in Spanje
tezamen en in vereniging met (een ) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
hierin bestaande dat hij, verdachte en/ of zijn mededader(s), van een of meerdere voorwerp(en), te weten:
(
zaaksdossier Bastiaansplein)
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 307.578,11, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop van een woning (appartement) met adres [adres 10] te Delft; en/of
- een woning (appartement) met adres [adres 10] te Delft; en/of
(
zaaksdossier Barcelona)
een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 78.800,83, geheel of ten dele aangewend ten
behoeve van de (aanbetaling van de) huur van een woning met adres [adres 11] te Sant Andreu de Llavaneras (Barcelona); en/of
- het woon/huurgenot met betrekking tot de woning met adres [adres 11] te Sant
Andreu de Llavaneras (Barcelona); en/of
(
zaaksdossier Periphery)
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 165.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop appartement/wooneenheid met nummer [nummer C] / [nummer D] op het Lipno Lake Resort te Lipno nad Vltavou (Tsjechië); en/of
- een appartement/wooneenheid met nummer [nummer C] / [nummer D] op het Lipno Lake Resort te Lipno nad Vltavou (Tsjechië); en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 199.700,00, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop appartement/wooneenheid met nummer [nummer E] / [nummer F] op het Lipno Lake Resort te Lipno nad Vltavou (Tsjechië); en/of
- een appartement/wooneenheid met nummer [nummer E] / [nummer F] op het Lipno Lake Resort te Lipno nad Vltavou (Tsjechië); en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 217.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop een woning met adres [adres 1] te Rotterdam; en/of
- een woning met adres [adres 1] te Rotterdam; en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 238.740,37, geheel of ten dele aangewend voor de aankoop een woning met adres [adres 2] te Rotterdam; en/of
- een woning met adres [adres 2] te Rotterdam; en/of
(
zaaksdossier Alimentatie)
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 40.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de betaling van kinderalimentatie; en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal EUR 60.000,00, geheel of ten dele aangewend voor de betaling van partneralimentatie;
althans van enig(e) voorwerp(en)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld heeft wie de
rechthebbenden(n) op bovenomschreven voorwerp (en) is/was en/of wie bovenomschreven
voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben (gehad),
en/of
dit/deze voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat de/het hiervoor genoemde
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
artikel 420bis/ter Wetboek van Strafrecht
art 420b1s lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01) (Handvest) (en in artikel 11),
2.in artikel 8
3.in artikel 17
4.Brief van de Minister van Justitie en Veiligheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal 11 maart 2021 met kenmerk 3251441.
5.p. 170 e.v. binder Ennetcom & PGPSafe
6.p. 175 e.v. binder Ennetcom & PGPSafe
7.p. 185 e.v. binder Ennetcom & PGPSafe
9.proces-verbaal [nummer proces-verbaal 2] , p. 1 e.v. van zaaksdossier Scan
10.proces-verbaal [nummer proces-verbaal 3] , p. 123 e.v. van zaaksdossier Scan
11.p. 140 e.v. van zaaksdossier Scan
12.p. 11 e.v. van zaaksdossier Scan
13.p. 5 van zaaksdossier Scan
14.p. 144 van zaaksdossier Scan
15.p. 1013 en 1015 van zaaksdossier Scan
16.ECLI:NL:HR:2022:475, r.o. 6.2.1
17.PV [nummer proces-verbaal 4] 26Sassenheim / [nummer proces-verbaal 6] Proces verbaal van bevindingen Beschrijving werkzaamheden Costa Rica
18.PV [nummer proces-verbaal 5] 26Sassenheim / [nummer proces-verbaal 7] Proces verbaal van veiligstellen Ontvangst Costa Rica data
19.Kaderset, binder regie pg 4296
20.Lamp pg 1210, binder regie 4285
21.Lamp pg 1210, binder regie 4285
22.Binder regie pg 4322
23.[nummer proces-verbaal 8] en [nummer proces-verbaal 9]
24.voetnoot ECLI:NL:HR:2022:475, r.o. 6.2.1
25.[nummer proces-verbaal 3] -0416
26.[nummer proces-verbaal 10] en [nummer proces-verbaal 11]
27.[nummer proces-verbaal 12]
28.[nummer proces-verbaal 13] en [nummer proces-verbaal 14]
29.[nummer proces-verbaal 15] , ZD Barca, p. 3055 ev.; ZD Barca, p. 3055-3060 ; ZD Barca, p. 3060-3065.)
30.ZD Barca, p. 3072-3075
31.P. 74 van het relaas en p. 1884 en 1910 van de bijlagen ZD Barca
32.p. 1743, ZD Barca
33.ZD Barca, p. 1988. Onderliggend bericht: ZD Barca, p. 2090
34.ZD Barca, p. 2010. Onderliggende berichten geld voor PC: ZD Barca, p. 2163 en 2164. Onderliggende berichten
35.ZD Barca, p. 1995. Onderliggend bericht: ZD Barca, p. 2242
36.ZD Barca, p. 2001 Onderliggende berichten: ZD Barca, p. 2363.
37.Rechtbank Rotterdam 17 februari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:1295, Rechtbank Oost-Brabant 13 februari 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:742, Rechtbank Rotterdam 16 oktober 2018, ECLI:NL:RBROT:8543, Rechtbank Rotterdam 16 oktober 2018, ECLI:NL:RBROT:8626 en Rechtbank Oost-Brabant 6 september 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:4716