In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De eiser had een Bbz-uitkering ontvangen voor zijn onderneming, maar heeft deze niet beëindigd zoals vereist. De rechtbank oordeelde dat de ontkenning van de ontvangst van het toekenningsbesluit door de eiser ongeloofwaardig was. Eiser had zijn onderneming niet beëindigd en voldeed daarmee niet aan de voorwaarden voor de uitkering. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de terugvordering van de uitkering door verweerder. Eiser had betoogd dat hij niet op de hoogte was van de voorwaarden van de uitkering, maar de rechtbank oordeelde dat hij bekend was met deze voorwaarden bij de toekenning van de uitkering. De rechtbank oordeelde verder dat de terugvordering niet disproportioneel was en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten aan eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.