ECLI:NL:CRVB:2021:2711

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
19/1590 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling in verband met vermogen in het buitenland en bewijsuitsluiting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellante door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante ontving sinds 29 oktober 2010 een AIO-aanvulling, maar na een onderzoek naar haar vermogen in het buitenland, dat door de Svb werd uitgevoerd, werd vastgesteld dat zij onroerend goed bezat in Turkije. De Svb concludeerde dat het vermogen van appellante de grens van het vrij te laten vermogen overschreed en trok de AIO-aanvulling per 29 oktober 2010 in. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de bevindingen van het huisbezoek en het onderzoek in Turkije onrechtmatig waren en daarom niet gebruikt mochten worden in de besluitvorming. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat, hoewel het huisbezoek onrechtmatig was, de onderzoeksresultaten niet uitgesloten hoefden te worden, omdat deze ook op andere rechtmatige wijze verkregen hadden kunnen worden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De gezondheidssituatie en hoge leeftijd van appellante waren niet voldoende om aan te nemen dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen zou hebben. De Raad concludeerde dat de hoger beroepen niet slagen en bevestigde de aangevallen uitspraken.

Uitspraak

19 1590 PW, 19/5243 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van
28 februari 2019, 18/4059 (aangevallen uitspraak 1) en van 8 november 2019, 19/2508 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 26 oktober 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F. Çelen, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
De Svb heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 14 september 2021. Namens appellante is mr. Çelen verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin. Beide partijen hebben deelgenomen aan de zitting door middel van videobellen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante en haar (inmiddels overleden) echtgenoot ontvingen sinds 29 oktober 2010, aanvankelijk in aanvulling op het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW-pensioen) van de echtgenoot van appellante en later op hun gezamenlijke AOW-pensioen, met onderbrekingen een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Met ingang van
1 januari 2017 ontving appellante een AIO-aanvulling naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van
AIO-gerechtigden is de Svb een onderzoek gestart naar verblijf en vermogen buiten Nederland van appellante en haar echtgenoot. In dat kader hebben medewerkers van de Svb op 15 juni 2016 een aangekondigd huisbezoek afgelegd. Tijdens het huisbezoek hebben de medewerkers met appellante het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” doorgenomen en ingevuld. Appellante heeft op het formulier vermeld dat zij en haar echtgenoot in 2015 in Turkije hebben verbleven bij hun zoon op het adres X te Y. Verder heeft appellante vermeld dat zij geen (mede-)eigenaar is van deze woning en dat zij geen grond of woning buiten Nederland bezit. Appellante heeft voorts tijdens het huisbezoek de Turkse identiteitsnummers, ook genoemd TC Kimliknummers (identiteitsnummers), van haarzelf en haar echtgenoot aan de medewerkers verstrekt.
1.3.
Op verzoek van de Svb heeft het Bureau Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara (Bureau Attaché) onderzoek gedaan naar eventueel vermogen in Turkije van appellante en haar echtgenoot. De bevindingen van dit onderzoek, dat is uitgevoerd door twee buitendienstmedewerkers (medewerkers) van het Bureau Attaché, zijn neergelegd in een onderzoeksverslag van 14 februari 2017. In dit onderzoeksverslag staat dat appellante op de internetsite van de gemeente Y bekend is met een registratie onroerende zaakbelasting in verband met het bezit van drie woningen in de gemeente Y. De medewerkers hebben geïnformeerd bij de afdeling onroerende zaakbelasting van de gemeente Y naar de locatie van de drie woningen op naam van appellante. Hierop werd medegedeeld dat het woningen betrof met de perceel- en kavelnummers [A] en [B]. De medewerkers hebben de woningen bezocht. Tijdens het bezoek aan de woning met perceel- en kavelnummer [A] hebben de medewerkers de broer van appellante gesproken. Deze heeft verklaard dat de woning met kavelnummer [A] sinds ongeveer 1982 eigendom is van appellante. De bewoners van de woningen met perceel- en kavelnummer [B] hebben verklaard dat deze woningen eigendom zijn van appellante en dat zij de huur afdragen aan een zoon van appellante. De drie woningen zijn op 9 februari 2017 getaxeerd door een erkende makelaar in de gemeente Y. De taxatiewaarde van de woning met perceel- en kavelnummer [A] is vastgesteld op € 25.000,-. De taxatiewaarde van de woningen met perceel- en kavelnummer [B] is vastgesteld op € 22.500,- voor de woning op de begane grond en op € 25.000,- voor de woning op de eerste verdieping.
1.4.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft de Svb bij besluit van 11 juli 2017 (besluit 1), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 juni 2018 (bestreden besluit 1), de AIO-aanvulling met ingang van 29 oktober 2010 ingetrokken. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat het vermogen van appellante vanaf 29 oktober 2010 de toepasselijke grens van het vrij te laten vermogen overschreed.
1.5.
Bij besluit van 18 juli 2018 (besluit 2) heeft de Svb de over de periode van 29 oktober 2010 tot en met mei 2017 gemaakte kosten van AIO-aanvulling tot een bedrag van
€ 20.388,85 van appellante teruggevorderd en haar verzocht dit bedrag binnen zes weken aan de Svb over te maken. Bij besluit van 11 april 2019 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond verklaard en daarbij ook overwogen dat appellante de Svb geen reden heeft gegeven om af te wijken van de in artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde regel dat het teruggevorderde bedrag binnen zes weken moet worden betaald.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het ziet op de intrekking van de AIO-aanvulling in de periode van 29 oktober 2010 tot en met 8 februari 2017 en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de Svb over de periode van 29 oktober 2010 tot en met 8 februari 2017 ten onrechte aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd dat het vermogen van appellante de toepasselijke grens van het vrij te laten vermogen overschreed. Over de waarde van de woningen in de periode voorafgaand aan de taxatie van 9 februari 2017 is namelijk geen informatie voorhanden. In deze periode was er echter wel schending van de inlichtingenverplichting. Het is dan aan appellante om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, recht op bijstand zou hebben gehad. Aangezien appellante geen informatie heeft verstrekt over de waarde van de woningen kan aan de intrekking wel ten grondslag worden gelegd dat de bijstandbehoevendheid over de periode van 29 oktober 2010 tot en met 8 februari 2017 niet is vast te stellen.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen aangevallen uitspraak 1 gekeerd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 in stand heeft gelaten. Tevens heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden gekeerd tegen aangevallen uitspraak 2.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Intrekking van de AIO-aanvulling
4.1.
De in hoger beroep aangevoerde gronden zien uitsluitend op de rechtmatigheid van het onderzoek. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de bevindingen van het huisbezoek en het onderzoek in Turkije aan het bestreden besluit 1 ten grondslag mogen worden gelegd. Appellante heeft hiertoe twee argumenten aangevoerd:
1) Het huisbezoek was onrechtmatig, dus alle bevindingen daarvan, waaronder ook de identiteitsnummers, mochten niet worden gebruikt in het onderzoek.
2) Voor het inloggen op de internetpagina van de Turkse belastingdienst en de gemeente Y is naast een identiteitsnummer ook een persoonlijk wachtwoord nodig. Appellante heeft dit wachtwoord nimmer verstrekt en haar wachtwoord had derhalve niet voor het onderzoek gebruikt mogen worden.
4.2.
De beroepsgronden slagen niet. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.2.1.
Niet in geschil is dat het huisbezoek onrechtmatig was, omdat er geen redelijke grond voor een huisbezoek bestond en de medewerkers van de Svb appellante daarom ten onrechte bij het huisbezoek hebben meegedeeld dat het weigeren van een huisbezoek gevolgen heeft voor de bijstandsverlening. Vaststaat ook dat de Svb bij het onderzoek naar het vermogen van appellante in Turkije gebruik heeft gemaakt van een niet rechtmatig verkregen hulpmiddel, te weten de identiteitsnummers.
4.2.2.
In de uitspraak van 21 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1028, heeft de Raad, zoals met partijen ter zitting besproken, uitvoerig gemotiveerd (zie 4.7 en 4.8) waarom in een geval als ook hier aan de orde, de onderzoeksresultaten niet uitgesloten behoeven te worden bij verdere besluitvorming. Kort samengevat is de reden hiervoor dat deze resultaten zelf niet verkregen zijn tijdens het onrechtmatig huisbezoek en zij langs andere wegen rechtmatig verkregen hadden kunnen worden. Het gebruik van de met behulp van de identiteitsnummers verkregen onderzoeksresultaten druist onder die omstandigheden niet zo zeer in tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik daarvan onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
4.2.3.
Appellante heeft betoogd dat het gebruik van de onrechtmatig verkregen identiteitsnummers voor het vermogensonderzoek in Turkije, anders dan in voormelde uitspraak is overwogen, niet voldoet aan het onder 4.2.2 bedoelde indruiscriterium. Appellante heeft echter geen argumenten aangevoerd die aanleiding geven om tot een ander oordeel te komen dan in de in 4.2.2 genoemde uitspraak.
4.2.4.
Verder is niet gebleken dat bij het onderzoek in Turkije gebruik zou zijn gemaakt van persoonlijke wachtwoorden van appellante om in te loggen op de internetpagina van de Turkse belastingdienst en de gemeente Y. De Svb heeft verklaard dat bij dit onderzoek geen gebruik is gemaakt van persoonlijke wachtwoorden van appellante en de Svb ook niet over deze wachtwoorden beschikt. De geraadpleegde informatie was ten tijde van het onderzoek openbaar en in te zien met enkel het identiteitsnummer van appellante. Er bestaat geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen.
4.2.5.
Uit 4.2.2 en 4.2.4 volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de onderzoeksresultaten bij de verdere besluitvorming wel in aanmerking kunnen worden genomen.
Terugvordering AIO-aanvulling
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat het voldoen van de vordering voor haar onaanvaardbare financiële en sociale gevolgen heeft. Zij heeft daarbij gewezen op haar gevorderde leeftijd en gezondheidssituatie. Ook heeft appellante erop gewezen dat zij slechts beschikt over een minimuminkomen, waardoor het besluit een zware financiële last voor haar vormt. Zij kan het teruggevorderde bedrag niet ineens betalen.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat daarvan in het geval van appellante sprake is. Financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering doen zich in het algemeen pas voor indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft de betrokkene als schuldenaar bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat de gezondheidssituatie van appellante is verslechterd als gevolg van de terugvordering heeft appellante niet aannemelijk gemaakt. De enkele verwijzing naar de hoge leeftijd van appellante volstaat niet om dringende redenen aan te nemen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.5.
Nu appellante voorafgaand aan bestreden besluit 2 op de vraag van de Svb of zij een betalingsregeling wilde treffen te kennen heeft gegeven dat zij daartoe niet bereid was, heeft de Svb zich in bestreden besluit 2 in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen reden was om af te wijken van de in artikel 4:87 van de Awb neergelegde bepaling dat het teruggevorderde bedrag binnen zes weken moet worden betaald.
Conclusie
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken 1 en 2.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum als voorzitter en M. ter Brugge en J.E. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van J.E. Mink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2021.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) J.E. Mink