ECLI:NL:RBROT:2022:6124

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
96.275081.21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rijden onder invloed van cannabis en de rechtsgeldigheid van de wetgeving

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het rijden onder invloed van cannabis. De verdachte was op 11 juni 2020 in Gorinchem betrapt op het besturen van een voertuig terwijl zijn bloed een THC-gehalte van 9,1 microgram per liter vertoonde, wat boven de wettelijke grenswaarde ligt. De verdachte voerde verweren aan tegen de rechtsgeldigheid van de wetgeving omtrent rijden onder invloed van cannabis, maar deze werden door de rechter verworpen. De politierechter oordeelde dat de wetgeving op dit punt niet ondeugdelijk is en dat de verdachte zich aan de regels had moeten houden. De rechter benadrukte dat de politie bevoegd was om de verdachte te controleren, ongeacht zijn rijgedrag, en dat er geen onrechtmatigheid was in de staandehouding. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van €400, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de regels omtrent rijden onder invloed van drugs en de verantwoordelijkheid van bestuurders om zich aan de wet te houden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer:
96.275081.21
Aantekening van het mondeling vonnis
in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] .
Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 8 maart 2022, 16 juni 2022 en 11 juli 2022.
De politierechter mr. F. van Buchem heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Meyer en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
De politierechter heeft het vonnis op de terechtzitting van 11 juli 2022 uitgesproken.

1..Inhoud van de tenlastelegging

Bij de dagvaarding is aan de verdachte ten laste gelegde dat
hij, op of omstreeks 11 juni 2020 te Gorinchem een voertuig, te weten
een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen
na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en
geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8,
eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis,
terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94,
het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 9,1
microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3
van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.

2..Bewijsmiddelen

1. Het proces-verbaal van de politie, eenheid Rotterdam, nummer [nummer proces-verbaal 1] , pagina’s 4-6 bij het proces-verbaal met nummer [nummer proces-verbaal 1] , inhoudende als
relaas van de verbalisant en of van één van hen:
Op 11 juni 2020 om 12:25 uur bevonden wij, [naam verbalisant 1] en
[naam verbalisant 2] , ons op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de
[plaats delict] , te Gorinchem. Wij waren belast met een verkeerscontrole. Wij zagen dat de hierna genoemde persoon als bestuurder van een voertuig, [kentekennummer] , op bovengenoemde datum, tijd en plaats, dit bestuurde. Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften hebben wij, verbalisanten, de bestuurder zijn voertuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld. Ik, [naam verbalisant 2] , heb op 11 juni 2020 om 12:30 uur, de bestuurder gevorderd mee te werken aan een speekseltest, alsmede de aanwijzingen die ik in dat kader heb gegeven, op te volgen. Als resultaat van deze test zag ik, [naam verbalisant 2] , dat de speekseltest een indicatie aangaf voor de volgende stof: cannabis (tetrahydrocannabinol).
Op 11 juni 2020 om 13:30 uur, heeft de arts, [naam arts 1] in
aanwezigheid van ons, [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Uit het hierbij gevoegde rapport, d.d. 20 augustus 2020 blijkt dat het bloed van de verdachte ten tijde van de bloedafname stoffen bevatte die de rijvaardigheid kunnen verminderen en/of waarvan het gehalte hoger is dan de vastgestelde waarde(s), zoals gesteld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer en/of vermeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
2. Het proces-verbaal van de politie, eenheid Rotterdam, nummer [nummer proces-verbaal 2] , pagina’s 12-14 bij het proces-verbaal met nummer [nummer proces-verbaal 2] , inhoudende
de verklaring van de verdachte:
P: Heeft u een voertuig bestuurd terwijl u alcohol, drugs en/of medicijnen had
gebruikt?
V: Gisteren 2 joints denk ik.
P: Wat voor voertuig heeft u bestuurd?
V: Ik reed in mijn eigen auto.
3. Een geschrift van de politie, eenheid Rotterdam, betreffende [naam verdachte] van 11 juni 2020, BVH-nummer [BHV-nummer] opgemaakt door verbalisant [naam verbalisant 1] , inhoudende:
gegevens bloedgever: [naam verdachte] , [geboortedatum verdachte] , [adres verdachte] [postcode verdachte] ,
onderzoek bloed: drugs
identiteitszegel analyse: [kenmerknummer] , naam: [naam verdachte]
ondergetekende arts [naam arts 1] verklaart op 11 juni 2020 op de voorgeschreven wijze van bovenstaande persoon om 13:30 uur bloed te hebben afgenomen.
wijze van afname: venapunctie
plaats van afname: politiebureau
datum ontvangst laboratorium: 15 juni 2020, verzegeld ( [zegelnummer] ).
4.
Een deskundigenverslag van het Maasstad Ziekenhuisvan 25 juni 2020, opgemaakt door dr. [naam arts 2] , inhoudende:
[kenmerknummer] Bloed van [naam verdachte]
aangewezen stof: Cannabis
meetbare stof: THC
grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt: 3,0
grenswaarde indien in combinatie gebruikt: 1,0
eindresultaat in bloed [kenmerknummer] : 9,1 microgram per liter

3..Bewijsmotivering

Op grond van de hiervoor weergegeven inhoud van de wettige bewijsmiddelen,
opleverende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de wijze zoals hierna is vermeld.
Overweging met betrekking tot de door de verdachte gevoerde verweren:
De verweren van de verdachte zijn steeds cursief weergegeven.
1.
De staandehouding was onrechtmatig. Er was – gelet op zijn rijstijl – geen reden om de verdachte staande te houden. Het staande houden en het uitvoeren van een speekseltest naar aanleiding van een coffeeshop bezoek is onrechtmatig (want discriminatoir).
Het proces-verbaal van politie ( [nummer proces-verbaal 1] ) vermeldt: “Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorschriften hebben wij, verbalisanten, de bestuurder zijn voertuig doen stilhouden en een onderzoek ingesteld.”
In artikel 160 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) zijn aan de in artikel 159 WVW genoemde opsporingsambtenaren verschillende bevoegdheden toegekend in het kader van toezicht op de naleving van de verkeersvoorschriften en daarmee het garanderen van verkeersveiligheid. Deze bevoegdheden betreffen onder andere het doen stilhouden van een motorvoertuig (lid 3) en het verplichten van het verlenen van medewerking aan het doen van een voorlopig onderzoek aan speeksel (lid 5). Voor de toepassing van deze controlebevoegdheden is geen concrete aanleiding of verdenking nodig. Iedere verkeersdeelnemer kan worden onderworpen aan een controle.
Dat in het antwoord op de Kamervragen over drugsgebruik in het verkeer d.d. 17 december 2021(hierna: Kamervragen) staat dat dynamische controles – in beginsel – plaatsvinden naar aanleiding van gevaarlijk, overtredend of afwijkend rijgedrag, doet daar niet aan af.
Uit de Memorie van Toelichting bij de invoering van artikel 8 lid 5 WVW volgt bovendien dat de wetswijzing tot doel had om de aanpak van het rijden onder invloed van drugs op een effectieve en efficiënte wijze te verbeteren. Tegen die achtergrond lag het volgens de wetgever in de rede dat de politie mede zou gaan controleren op basis van de inschatting waar de kans op het aantreffen van bestuurders die onder invloed van drugs rijden het grootst zou zijn. Dat kan – volgens de wetgever – bijvoorbeeld zijn op bepaalde routes waarvan bekend is dat daar veel drugsgebruikers rijden. De weg van of naar een coffeeshop zou naar mijn oordeel zo’n route kunnen zijn.
Dat verdachte is stilgehouden terwijl er aan zijn rijstijl niets mankeerde, leidt dan ook niet tot de constatering dat er sprake is van enige onrechtmatigheid ter zake van de uitoefening van genoemde bevoegdheden.
Voor zover zijn stelling is dat het surveilleren bij een coffeeshop onrechtmatig is omdat het daar “prijs schieten” is nu gewende gebruikers
altijdonder invloed zijn in de zin van de WVW, terwijl deze gebruikers nu juist volgens de verdachte niet strafbaar (zouden moeten) zijn, gaat de politierechter daar niet in mee gelet op de beoordeling van het zesde verweer dat door hem is gevoerd.
2.
Het proces-verbaal van de politie is onvolledig. Informatie met betrekking tot het volgen vanaf de coffeeshop ontbreekt. Evenmin is vermeld dat de speekseltest ook een positieve score voor meth-amfetamine gaf.
De verdachte betreurt het dat bepaalde informatie niet in het proces-verbaal is opgenomen. De politierechter is van oordeel dat sprake is van een kort proces-verbaal, hetgeen wel vaker voorkomt in dit soort strafdossiers.
Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering volgt echter dat het opsporingsambtenaren vrijstaat vermelding in het proces-verbaal van hetgeen door hem tot opsporing is verricht of bevonden achterwege te laten indien het redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor enig door de rechter te nemen beslissing.
De politierechter is – gelet op punt 1 en gelet op de aard van de verdenking – van oordeel dat de verbalisanten de door de verdachte beschreven gebeurtenissen achterwege konden laten.
3.
De verdachte is in zijn verdediging geschaad omdat hij geen antwoord heeft gekregen op zijn vragen, waaronder over de uitvoering van het bloedonderzoek.
Het is de politierechter niet bekend wat er tussen verdachte en de politie is voorgevallen met betrekking tot de informatievoorziening. Om die reden kan de politierechter dit ook niet beoordelen. Indien de verdachte daarin van het kastje naar de muur is gestuurd, betreurt de politierechter dat ten zeerste. De politierechter kan wel beoordelen hoe het onderzoek ter terechtzitting is verlopen. Gelet op de uitvoerige behandeling van deze zaak ter zitting, te weten het uitgebreid voorhouden van de stukken en de aanhouding van de zaak om de informatie met betrekking tot het bloedonderzoek boven tafel te krijgen, is de politierechter van oordeel dat er voldaan is aan de eisen van een eerlijk proces.
4.
De verdachte had niet redelijkerwijs kunnen weten onder invloed van cannabis aan het verkeer deel te nemen als bedoeld in artikel 8 lid 1 WVW, vanwege onduidelijke voorlichting door de overheid.
Aan de verdachte is de overtreding van artikel 8 lid 5 WVW ten laste gelegd en niet het overtreden van artikel 8 lid 1 WVW. Voor een bewezenverklaring van lid 5 hoeft de wetenschap van de verdachte niet te worden bewezen. Ten aanzien van artikel 8 lid 5 WVW geldt dat een ieder geacht wordt de wet te kennen.
5.
Er is sprake van medicinaal gebruik van cannabis.
Sinds 1 juli 2017 zijn gebruikers van medicinale cannabis die deelnemen aan het verkeer strafbaar als de concentratie in het bloed boven de grenswaarden komt die zijn opgenomen in het Besluit. Het is echter juist dat medicinale gebruikers van cannabis volgens de gangbare werkwijze bij het Openbaar Ministerie over het algemeen niet worden vervolgd (zie ook: ECLI:NL:GHARL:2021:5977). Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat voor medicinaal gebruik van drugs vereist is dat het gaat om op voorschrift van een arts via de apotheek verstrekte drugs.
Hoewel de politierechter van de verdachte aanneemt dat hij veel baat heeft bij het gebruik van cannabis in verband met de door hem geschetste persoonlijke omstandigheden (ASS), is er bij hem strikt genomen geen sprake van medicinaal gebruik. Om die reden kan zijn verweer niet slagen.
6.
De wetgeving op grond waarvan het rijden onder invloed van cannabis wordt bestraft is ondeugdelijk. In artikel 8 lid 5 WVW wordt verwezen naar de grenswaarde zoals die is opgenomen in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (artikel 3). Deze grenswaarde is gebaseerd op het DRUID onderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd bij mensen die geen tolerantie hebben voor THC; zij reageren anders op het roken van een joint dan gewende gebruikers. Voorts, wat er wordt gemeten met het bloedonderzoek is de afvalstof ∆9-THC. Dit is een onbetrouwbare indicator om vast te stellen of iemand onder invloed is. Het is zelfs een paradoxale indicator waarbij een hoge score betekent dat iemand minder onder invloed is en een lage score betekent dat iemand meer onder invloed is. Nieuw onderzoek toont aan dat er twee andere afvalstoffen gemeten kunnen worden die wel een goede indicatie voor de mate van intoxicatie zouden bieden. Een psychomotorische test zou ook uitkomst bieden; op basis daarvan kan worden bepaald of iemand onder invloed is.
Zie ook nationale drugmonitor 2020:
“Aan het rijden onder invloed van cannabis zijn mogelijk risico’s verbonden.
De in het bloed aangetroffen hoeveelheid cannabis hoeft echter niet per se van invloed te zijn op de rijvaardigheid. Het is onmogelijk om een drempelwaarde voor cannabis in bloed te bepalen, zoals voor alcohol, vanwege factoren zoals variabele drugstolerantie en gebrek aan consistente relatie tussen drugsconcentraties in het bloed en cognitief functioneren/ rijvaardigheid (Reisfield et al.,2012)”
Het Jaarbericht van de NDM is een uitgave van het Trimbos-instituut en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (WODC).
Zie ten slotte: ECLI:NL:RBMNE:2016:4960.
Bij de beoordeling van dit verweer zijn de volgende bronnen geraadpleegd:
Wetgevingsgeschiedenis
Op 1 juli 2017 is lid 5 toegevoegd aan artikel 8 WVW. Dit artikellid voorziet in de strafbaarstelling van rijden onder invloed van bepaalde drugs – waaronder cannabis – boven in het Besluit vastgestelde grenswaarden. In voorbereiding op deze nieuwe wetgeving is in januari 2010 een adviescommissie samengesteld, bestaande uit acht deskundigen op het gebied van rijden onder invloed, met het doel de vraag te beantwoorden of het mogelijk is om grenswaarden voor drugs vast te stellen en zo ja, om consensus te bereiken over een lijst met drugs en grenswaarden waarboven de rijvaardigheid negatief beïnvloed wordt.
Als geen grenswaarden zouden kunnen worden vastgesteld, zou de wetgever hebben gekozen voor een nullimiet, blijkt uit de Memorie van Toelichting.
De adviescommissie was het er in 2010 over eens dat
risicogerelateerdegrenswaarden op basis van de destijds geldende wetenschappelijke inzichten niet konden worden bepaald. Er was op dat moment onvoldoende wetenschappelijke kennis om te kunnen bepalen bij welke concentratie van een bepaalde drug het risico op een ongeval significant toeneemt. Wel heeft de adviescommissie op basis van wetenschappelijk onderzoek consensus bereikt over te stellen
gedragsgerelateerdegrenswaarden voor diverse drugs. Het gaat hier o.a. om cannabis. De gedragsgerelateerde grenswaarden zijn volgens de MvT zodanig vastgesteld dat wanneer in het bloed een hogere concentratie van de meetbare stof wordt aangetroffen dan die grenswaarde, er sprake is van recent gebruik én een reële beïnvloeding van de betrokken bestuurder als gevolg waarvan zijn rijvaardigheid kan verminderen
Daarbij verdient vermelding dat de grenswaarden uitgaan van niet-gewende gebruikers. In antwoord op de Kamervragen – waarin de minister werd gevraagd naar bekendheid met een recent onderzoek van Yale waaruit zou blijken dat THC-concentratie die in het bloed wordt aangetoond geen consistente voorspeller is voor verminderde rijvaardigheid – wordt dit punt als volgt geadresseerd:
Zoals bij gebruik van elk medicijn kunnen verschillende factoren van invloed zijn op de werking van het medicijn. Hierbij kunt u denken aan gewenning die na enkele weken of maanden kan optreden, het tijdsinterval van het gebruik, de manier van inname of de impact van de onderliggende aandoening op de persoon. Het is onmogelijk om als wetgever met al deze individuele factoren rekening te houden. Om misbruik van (medicinale) drugs in het verkeer te voorkomen, zijn daarom uniforme limieten voor gebruik in de wet vastgelegd.
Jurisprudentie
Een drietal uitspraken met betrekking tot het gebruik van cannabis in het verkeer zijn het vermelden waard. Daarbij is niet zozeer de casus relevant voor deze zaak, maar wel de bevindingen van de in die zaken betrokken deskundigen:
- HR 21 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR5013, waarin wordt verwezen naar een rapport van het NFI, waarin onder andere is opgenomen dat er internationaal onder forensische collega’s consensus bestaat over het feit dat recent gebruik van cannabis nadelig is voor de rijvaardigheid.
- HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:110, waarin passages uit een toxicologisch rapport worden geciteerd, waaronder:
Er bestaat internationaal consensus over de concentratie THC in serum waarboven nadelige effecten op de rijvaardigheid beginnen op te treden. Tevens wordt in deze uitspraak verwezen naar een rapport van het NFI van 23 maart 2016
,waarin kennelijk wordt vermeld:
De rijvaardigheid is bij gewende gebruikers van cannabis nadelig beïnvloed na recent gebruik van cannabis, maar in mindere mate dan bij niet-gewende gebruikers. Een bloedconcentratie waarboven de rijvaardigheid voor gewende gebruikers nadelig is beïnvloed, kan niet worden aangegeven.
- Hof ’s-Hertogenbosch 9 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:680, waarin passages uit een toxicologisch onderzoek door twee toxicologen van het NFI worden geciteerd
.Het ging in deze zaak om een gewende gebruiker die 7,4 ug/l thc in zijn bloed had, nadat hij naar eigen zeggen zijn laatste joint 13,5 uur eerder had gerookt, een situatie die zich laat vergelijken met uw zaak. Met betrekking tot deze waarde luidden de bevindingen van de toxicologen als volgt:
Het is mogelijk dat eventueel regelmatig cannabisgebruik van vóór 8 september 2018 14:00 uur nog zichtbaar is in het bloed dat op 9 september 2018 om 06:25 uur is afgenomen. Het is echter niet waarschijnlijk dat de totale gemeten THC -concentratie van 7,4 microgram per liter bloed afkomstig is van cannabisgebruik van vóór 8 september 2018 14:00 uur.
Onderzoek
Er is in binnen- en buitenland al vele tientallen jaren erg veel onderzoek verricht naar de effecten van THC op de rijvaardigheid. Een deel van die onderzoeken worden besproken in het artikel “Stoned achter het stuur” (NJB 2019/1201):
Voor dit artikel zijn de resultaten van een groot aantal van die onderzoeken bestudeerd, met name om de vraag te kunnen beantwoorden of voor een niet-ervaren gebruiker een hogere dosis THC (boven de grenswaarden) betekent dat hij steeds minder tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. Een bevestigend antwoord op die vraag is gevonden in de volgende onderzoeken. Uit een door de Universiteit van Maastricht in 2006 uitgevoerd onderzoek blijkt dat er een verband bestaat tussen de dosis THC en de rijvaardigheid, in die zin dat bij een toename van de dosis een negatief effect op neuropsychologische prestaties werd gemeten. Tot eenzelfde conclusie kwamen onderzoekers van de Universiteit van Keulen in 1995. Zij schrijven dat hoe hoger de dosis THC, hoe duidelijker het negatieve effect op de rijvaardigheden. Ook Canadees onderzoek uit 2017 wijst uit dat: ‘The negative impact of cannabis use upon driving performance is dose-related, increasing with increased dosage of cannabis.’
Het NFI heeft op 21 mei 2019 een Informatieblad “Drugs in het verkeer” gepubliceerd. Volgens het NFI kan het gebruik van cannabis de rijvaardigheid nadelig beïnvloeden. Daarbij heeft het NFI ook aandacht besteed aan de gewende gebruiker:
Bij langdurig frequent gebruik van drugs kunnen personen gewend raken aan, of tolerant worden voor, de effecten van een stof. (…). Gewenning aan een stof betekent niet dat men tolerant raakt voor alle effecten van een stof. De rijvaardigheid kan nadelig beïnvloed zijn als er sprake is van gewenning.
In antwoord op de Kamervragen refereert de minister naar een onderzoek van 1 december 2020 van de Universiteit van Maastricht. Uit dit onderzoek blijkt dat er na recent gebruik een grote kans is op slingergedrag op de weg. Na vier uur is er geen tot weinig beïnvloeding meer merkbaar van cannabisproducten met Δ9-tetrahydrocannabinol (THC), of combinaties van THC en cannabidiol (CBD), de twee belangrijkste werkzame stoffen van cannabis.
Heden wordt nog steeds veel onderzoek gedaan naar de materie; u heeft ook naar deze onderzoeken verwezen. Uit het antwoord op de Kamervragen blijkt dat het NFI dit jaar de wetenschappelijke inzichten opnieuw zal evalueren.
Conclusie
Op basis van het voorgaande komt de politierechter tot de volgende conclusies:
Bij de totstandkoming van artikel 8 lid 5 WVW was er volgens door de wetgever aangestelde onderzoekers wetenschappelijke consensus over het feit dat er een verband bestond tussen het gebruik van cannabis – te bepalen door meting van de THC-concentratie in het bloed – boven een bepaalde grenswaarde en de vermindering van de rijvaardigheid. Er zijn na invoering van de wet nieuwe wetenschappelijke onderzoeken gepubliceerd. Deze onderzoeken hebben geen wijziging gebracht in de lijn van het NFI tot in ieder geval mei 2019. Van een brede wetenschappelijke consensus voor het standpunt dat THC in het bloed geen goede indicator is voor vermindering van de rijvaardigheid is mij niet gebleken. Uit het onderzoek van NFI van dit jaar zal moeten blijken of de wetenschappelijke consensus is gewijzigd; een rechterlijke uitspraak is naar het oordeel van de politierechter prematuur.
Het voorgaande laat onverlet dat de wet uitgaat van niet-gewende gebruikers. De politierechter is het wat dat betreft echter met de officier van justitie en de minister eens. Differentiatie staat in de weg aan een effectieve en efficiënte bestrijding van rijden onder invloed van drugs.
De politierechter verwerpt de verweren van de verdachte.

4..Bewezenverklaring

Bewezen is dat de verdachte het ten laste heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 11 juni 2020 te Gorinchem een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd
na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis,
terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 9,1 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Kwalificatie en strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Het feit is strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is strafbaar.

7..Motivering straf

De straf is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 juni 2022 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De boete van € 850,- die door de officier van justitie is geëist is “de standaardboete” die voor zaken zoals de onderhavige worden opgelegd. De politierechter ziet in het geval van de verdachte aanleiding de boete fors te matigen, onder meer vanwege het tijdsverloop van de zaak, nu het een zaak uit juni 2020 betreft en de bijzondere wijze waarop deze zaak is verlopen. Ook houdt de politierechter rekening met de financiële situatie van de verdachte zoals die ter terechtzitting is toegelicht.
Al met al acht de politierechter de hierna te noemen geldboete passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23, 24c Wetboek van Strafrecht
8, 176 Wegenverkeerswet 1994

9..Beslissing

De politierechter vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking en beslist als volgt:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt op de volgende straf:
een
geldboete van €400,-, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 8 dagen hechtenis.
De politierechter geeft aan de verdachte kennis dat deze binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis.