ECLI:NL:GHSHE:2021:680

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
20-003668-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door rijden onder invloed van alcohol en drugs met verlaten plaats ongeval

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval op 9 september 2018 in Sittard, waarbij een fietser, [slachtoffer], om het leven kwam. De verdachte reed onder invloed van alcohol en drugs, met een ademalcoholgehalte van 310 microgram per liter en een THC-gehalte van 5,2 microgram per liter bloed. Na de aanrijding verliet zij de plaats van het ongeval zonder hulp te bieden aan het slachtoffer.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich hoogst onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam heeft gedragen door met haar auto deels over het trottoir te rijden en de fietser van achteren aan te rijden. De verdachte had de aanrijding kunnen en moeten zien, maar heeft niet adequaat gereageerd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van vier jaar op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf jaar. Daarnaast werden de vorderingen van de nabestaanden voor shockschade volledig toegewezen, elk voor een bedrag van € 17.500,-.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003668-19
Uitspraak : 9 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van
19 november 2019 in de strafzaak met parketnummer 03-179993-18 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1975,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen ter zake het onder feit 1 primair tenlastegelegde hoogst onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam weggedrag en de onder 2 en onder 3 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de verdachte de bevoegdheid zal ontzeggen tot het besturen van motorrijtuigen, ten aanzien van feit 1 voor de duur van 5 jaar, ten aanzien van feit 2 voor de duur van 1 jaar en ten aanzien van feit 3 eveneens voor de duur van 1 jaar.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof alle vorderingen geheel zal toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr., subsidiair 80 dagen gijzeling.
Namens verdachte is primair vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen is eveneens verweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 9 september 2018 in de gemeente Sittard als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Straatsburglaan , zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , werd gedood, welke bovenbedoelde gedragingen hoogst dan wel aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam waren en hieruit hebben bestaan dat zij, verdachte, terwijl zij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank en/of cocaïne en/of cannabis/tetrahydrocannabinol (THC), een vóór haar, verdachte, op voornoemde Straatsburglaan in dezelfde richting rijdende fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] , van achteren is genaderd en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór haar, verdachte, en/of op mogelijke weggebruikers op die weg vóór haar, verdachte, en/of (daarbij) (gedeeltelijk) over het trottoir heeft gereden en/of niet (behoorlijk) is uitgeweken om een aanrijding en/of botsing met die fietser te voorkomen, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- en/of overrijding is ontstaan met/tussen/door haar, verdachtes, motorrijtuig en die fietser, althans de door die fietser bestuurde fiets, terwijl zij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede en/of vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994:
- bij onderzoek bleek het alcoholgehalte van haar, verdachtes, adem 310 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, in elk geval hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht en/of
- het gehalte tetrahydrocannabinol (THC) in haar bloed bedroeg 5,2 microgram per liter bloed en/of het gehalte cocaïne in haar bloed bedroeg 11 microgram per liter bloed, in elk geval hoger dan de in artikel 3 van het Besluit bij die stoffen vermelde grenswaarden;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
a.
zij op of omstreeks 9 september 2018 in de gemeente Sittard als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte in haar adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 310 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
b.
zij op of omstreeks 9 september 2018 in de gemeente Sittard een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een of meer in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis en/of cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 het gehalte tetrahydrocannabinol (THC) 5,2 microgram per liter bloed en/of het gehalte cocaïne 11 microgram per liter bloed bleek te zijn, (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarden;
c.
zij op of omstreeks 9 september 2018 in de gemeente Sittard als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmee rijdende op de weg, de Straatsburglaan , een voor haar, verdachte, op voornoemde Straatsburglaan in dezelfde richting rijdende fietser, zijnde [slachtoffer] , van achteren is genaderd en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg vóór haar, verdachte, en/of op mogelijke weggebruikers op die weg vóór haar, verdachte, en/of (daarbij) (gedeeltelijk) over het trottoir heeft gereden en/of niet (behoorlijk) is uitgeweken om een aanrijding en/of botsing met die fietser te voorkomen, waardoor, althans mede waardoor, een botsing en/of aan- en/of overrijding is ontstaan met/tussen/door haar, verdachtes, motorrijtuig en die fietser, althans de door die fietser bestuurde fiets, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt;
2.
zij als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken is geweest bij een verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden in de gemeente Sittard op/aan de Straatsburglaan op of omstreeks 9 september 2018 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander ( [slachtoffer] ) is gedood of dat aan die ander ( [slachtoffer] ) letsel is toegebracht;
3.
zij als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken is geweest bij een verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden in de gemeente Sittard op/aan de Straatsburglaan op of omstreeks 9 september 2018 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een of meer anderen ( [betrokkene 1] [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] ) schade is toegebracht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op 9 september 2018 in de gemeente Sittard als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Straatsburglaan , zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , werd gedood, welke bovenbedoelde gedragingen hoogst onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam waren en hieruit hebben bestaan dat zij, verdachte, terwijl zij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank en cocaïne en cannabis/tetrahydrocannabinol (THC), een vóór haar, verdachte, op voornoemde Straatsburglaan in dezelfde richting rijdende fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] , van achteren is genaderd en daarbij niet heeft gelet op de weg vóór haar, verdachte, en op mogelijke weggebruikers op die weg vóór haar, verdachte, en daarbij gedeeltelijk over het trottoir heeft gereden en niet is uitgeweken om een aanrijding met die fietser te voorkomen, waardoor een aanrijding is ontstaan tussen haar, verdachtes, motorrijtuig en die fietser, terwijl zij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede en vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994:
- bij onderzoek bleek het alcoholgehalte van haar, verdachtes, adem 310 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht en
- het gehalte tetrahydrocannabinol (THC) in haar bloed bedroeg 5,2 microgram per liter bloed en het gehalte cocaïne in haar bloed bedroeg 11 microgram per liter bloed;
2.
zij als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken is geweest bij een verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden in de gemeente Sittard op de Straatsburglaan op
9 september 2018 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij, verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden, een ander ( [slachtoffer] ) is gedood of aan die ander ( [slachtoffer] ) letsel is toegebracht;
3.
zij als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken is geweest bij een verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden in de gemeente Sittard op/aan de Straatsburglaan op 9 september 2018 de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij, verdachte, wist, aan anderen ( [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ) schade is toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen [1]
1.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2018, pagina 10, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie en [verbalisant 2] , brigadier van politie:
Op zondag 9 september 2018 omstreeks 03.40 uur kregen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , de opdracht van het Operationeel Centrum te Maastricht om naar de Straatsburglaan in Sittard te gaan. Aldaar zou een ongeval hebben plaatsgevonden tussen een fietser en een auto. De bestuurder van de personenauto zou zijn doorgereden. Ter plaatse zagen wij een kapotte fiets onder een witte auto (caddy) liggen. Wij zagen het slachtoffer op haar buik liggen. Wij zagen dat het slachtoffer een grijze huidskleur had en niet aanspreekbaar was. Ik, [verbalisant 1] , voelde geen pols bij het slachtoffer. Wij hadden besloten om de AED aan te sluiten. Wij hadden het slachtoffer op haar rug gedraaid en een pad van de AED aangesloten. Wij zagen dat de ambulance ter plaatse was. Zij concludeerden na enig onderzoek dat het slachtoffer overleden is. Op zondag 9 september 2017 (het hof begrijpt: 2018) te 03.56 uur hadden wij het overlijden aan de meldkamer teruggekoppeld. Op dat moment hoorde ik, [verbalisant 1] , een man roepen “Hé, volgens mij gaat daar de auto”. Ik, [verbalisant 1] , liep naar de man en keek in de richting waarna de man wees. Ik zag een donkere auto wegrijden over de Betuwestraat in de richting van Aan het Broek te Sittard. Ik, [verbalisant 1] , hoorde dat de auto een schrapend geluid maakte en zag dat onder de auto een wit licht scheen. Wegens deze omstandigheden had ik het vermoeden dat deze auto mogelijk betrokken kon zijn bij de zojuist gepleegde doorrijding na aanrijding. Ik, [verbalisant 1] , gaf mijn bevindingen door aan de meldkamer en hoorde dat er diverse patrouilles in de gegeven richting reden. Ik ben in dezelfde richting gereden als de hierboven genoemde donkere auto. Ongeveer 100 meter verderop zag ik de genoemde donkere auto staan. Ik [verbalisant 1] zag dat er reeds een patrouille van de openbare orde eenheden gestopt was en ik ben teruggegaan naar mijn collega [verbalisant 2] .
Ik, [verbalisant 2] , zag in een plastic zak een schoudertas. In de schoudertas had ik, [verbalisant 2] , het rijbewijs uit de portemonnee gehaald. Op het rijbewijs stond: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] . Wij zagen dat de foto op het rijbewijs overeenkwam met het slachtoffer.
2.
Een geschrift, te weten Verslag betreffende niet-natuurlijke dood d.d. 09-09-2018, pagina 94-95, voor zover inhoudende:
De ondergetekende B. Berkhout , Lijkschouwer van de Gemeente Sittard-Geleen verklaart het lijk persoonlijk te hebben geschouwd;
Naam: [slachtoffer]
Voornamen: [voornamen]
Geboortedatum: [geboortedatum]
Geboorteplaats: [geboorteplaats 2]
Overleden op: 09-09-2018 te Straatsburglaan , Sittard.
Conclusie
Niet natuurlijk overlijden ten gevolge van hoog energetisch trauma met multipele botbreuken, weke delenletsel.
In combinatie met bevindingen besproken na forensisch radiologisch onderzoek (CT scan) doodsoorzaak waarschijnlijk door hersen(stam) trauma met bewustzijnsverlies en ademhalingsproblemen. Verstikking bij fors bloedverlies in de mondholte van aangezichtstrauma.
Letsels zijn passend bij gesteld ongeval.
3.
Het proces-verbaal rijden onder invloed d.d. 12 februari 2019, pagina’s 104 tot en met 107, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] , hoofdagent van politie en [verbalisant 4] , brigadier van politie en [verbalisant 5] , hoofdagent van politie:
Op zondag 9 september 2018 om 03.40 uur kregen wij, verbalisanten, kennis, via de het Operationeel Centrum politie meldkamer, van een verkeersongeval op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Straatsburglaan te Sittard.
Ter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde
voorschriften werd een onderzoek ingesteld. Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte bleek te zijn genaamd: [verdachte] . geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats 1] .
Op zondag 9 september 2018 om 05:08 uur, zijnde het eerste tijdstip vermeld op de
bijgevoegde afdruk, heeft de verdachte zich onderworpen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2, onder a, Wegenverkeerswet 1994. Dit eerste tijdstip is niet gelegen binnen 20 minuten na het tijdstip van eerste directe contact met de verdachte zijnde omstreeks 03.45 uur. Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, waarvan de uitslag is vermeld op de
bijgevoegde afdruk (zie a). Aan de verdachte is direct meegedeeld, dat het onderzoeks-resultaat van de ademanalyse van haar adem 310 ug/l bedroeg.
Op zondag 9 september 2018, omstreeks 05.20 uur, kregen wij, verbalisanten, het vermoeden dat de verdachte naast alcoholhoudende drank, tevens onder invloed van een andere, in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 bedoelde stof verkeerde. De verdachte deelde mede dat ze verdovende middelen had gebruikt. Tevens is er een speeksel test uitgevoerd welke positief werd getest op gebruik van Cocaïne en THC. Op zondag 9 september 2018 om 06:25 uur, heeft de arts, Van Rhee in de aanwezigheid van mij, verbalisant, de verdachte bloed afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Ik, verbalisant, heb de bloedmonsters overeenkomstig het bepaalde in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloedafnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde SIN-sticker “Analyse” met het nummer [SIN-nummer 1] en SIN-sticker “Tegen Onderzoek” met het nummer [SIN-nummer 2] .
Uitslag bloedonderzoek
Gebleken is dat het bloed van de verdachte ten tijde van de bloedafname stoffen bevatte die de rijvaardigheid kunnen verminderen en/of waarvan het gehalte hoger is dan de vastgestelde waarde(s), zoals gesteld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer en/of vermeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.
Het eindresultaat THC in bloed betreft 5,2 microgram THC per liter. Het eindresultaat Cocaïne in bloed betreft 11 microgram Cocaïne per liter.
a. de uitdraai van het ademanalyseapparaat, pagina 109.
DRÄGER NEDERLAND B.V. BUREAU: Politie NL
******************************************************************
ALCOTEST 9510 NL SERIENUMMER: ARKH-0002
NMI EINDDATUM: 30.01.2019
NMI KAL. DATUM: 18.07.2018
STARTDATUM / -TIJD: 09.09.2018 / 05:08
EINDDATUM: / - TIJD: 09.09.2018 / 05:13
******************************************************************
ACHTERNAAM VERDACHTE: [verdachte]
VOORNAAM VERDACHTE: [verdachte]
INITIALEN VERDACHTE: [verdachte]
GEBOORTEDATUM VERDACHTE: [geboortedag] 1975
GEBOORTEPLAATS VERDACHTE: [geboorteplaats 1]
******************************************************************
ADEMONDERZOEK-RESULTAAT: 310 ug/l
4.
Een geschrift, te weten Rapport “Drugs in het verkeer” d.d. 28 september 2018, opgemaakt door dr. M. Verschraagen, apotheker-toxicoloog, werkzaam als deskundige Forensische Toxicologie bij het Nederlands Forensisch Instituut, pagina’s 111 en 112, voor zover inhoudende:
Te onderzoeken materiaal
Ontvangen van Politie Eenheid Limburg
Datum ontvangst 12 september 2018
SIN Omschrijving
[SIN-nummer 1] Bloed van [verdachte]
Resultaten onderzoek
De eindresultaten van de analyse van de aangewezen stoffen (Wegenverkeerswet 1994, art 8, lid 5) staan in onderstaande tabel. De eindresultaten zijn gecorrigeerd voor een wettelijke correctie-aftrek van 30% en zijn afgerond op twee significante cijfers.
Tabel Resultaten onderzoek in bloed van [verdachte]
Aangewezen stof
Meetbare stof
Grenswaarde indien enkelvoudig gebruikt
Grenswaarde indien in combinatie gebruikt
Eindresultaat in bloed [TAAS7436NL)
Rapportage eenheid
Cannabis
THC
3,0
1,0
5,2
micrograrn per liter
Cocaïne
cocaïne
50
10
11
micrograrn per liter
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, p. 57, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Op 9 september 2018 omstreeks 03:30 uur zijn mijn vriendin [getuige 2] en ik met de auto gestopt voor mijn woning op de [adres 2] te Sittard. Ik heb de auto geparkeerd aan de overzijde van mijn woning met de front in de richting van de Straatsburglaan . We stapten uit en ik zag dat uit de richting van de Wehrerweg twee auto’s naderden. De voorste auto was een donkere stationwagen. Tevens zag ik dat heel dicht erachter een auto reed met een Duits kenteken. Ik zag dat deze auto aan het bumperkleven was. Ik vond dit ergerlijk en dacht nog: Wat is die nou aan het kleven. Dat is toch gevaarlijk. De stationwagen sloeg linksaf de Keizer Karel V-straat in en de Duitse auto reed rechtdoor. Ik hoorde dat die auto snelheid vermeerderde. Even later, ik stond nog buiten, hoorde ik een vreemd geluid alsof een vuilnisvat omviel of zo. Ik weet 100% zeker dat er één persoon in de auto zat.
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige, p. 59, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Ik sluit me volledig aan bij de verklaring van mijn vriend [getuige 1] . We stopten op 9.9.2018 omstreeks 03:30 uur voor de woning op de [adres 2] te Sittard. Er reed een auto met een Duitse kentekenplaat voor ons langs. Die reed heel dicht achter een donkere stationwagen. Mijn vriend ergerde zich hieraan. In die Duitse auto zat 1 persoon. Dat kon ik heel goed zien vanuit mijn positie. De stationwagen sloeg linksaf de Keizer Karel V-Straat in. De Duitse auto reed rechtdoor in de richting van de Straatsburglaan . De Duitse auto moest afremmen voor de afslaande auto en accelereerde toen. Even later hoorde ik in de verte een raar geluid alsof er iets omviel.
7.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 oktober 2018, pagina’s 46 en 47, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
U vraagt mij of ik wil getuigen over wat zich in de nacht van zaterdag 8 op zondag 9 september 2018 aan de Rosmolenstraat te Sittard heeft afgespeeld.
Ik werk iedere zaterdag als zelfstandig taxichauffeur en sta altijd op de taxistandplaats aan de Rosmolenstraat te Sittard. Omstreeks 00.00 uur begon ik aan mijn werkzaamheden. Op het moment dat ik kwam aanrijden zag ik een kleine auto, een Ford , blauw van kleur, met een Duits kenteken, op de taxistandplaats staan. Dit voertuig viel mij op omdat er geen personenauto’s mogen staan, behalve taxi’s, en omdat ik steeds bij het aanrijden om dit voertuig heen moest manoeuvreren om in de rij van opgestelde taxi’s te kunnen staan.
Omstreeks 03.30 uur die nacht stond ik buiten mijn taxi op het trottoir met een collega taxichauffeur te praten. Ik zag op dat moment een voor mij onbekende vrouw aan komen lopen. Ze stapte in de blauwe Ford die de hele avond al op de taxistandplaats geparkeerd stond. Ik hoorde dat ze de motor startte en begon te rijden. Ik zag dat ze trachtte te keren met haar voertuig en hiervoor deels over het trottoir reed. Ik zag dat ze hierbij rakelings langs andere opgestelde taxi’s reed. Ik was bang dat ze schade zou aanrichten. Op dat moment liep ik naar haar voertuig en klopte op het bestuurdersraam. Ze opende de bestuurdersdeur, in plaats van het raam. Ik zei toen: ‘Kijk uit, je raakt de taxi’s zodalijk nog’.
Ze sloot de bestuurdersdeur en reed weer weg. Ze maakte hoge toeren tijdens het wegrijden en het keren. Uiteindelijk reed ze weg achter een collega van mij. Ze reed vlak op de bumper. Ik was bang dat ze achter op het voertuig van deze collega zou botsen.
Ik vond de reactie van de vrouw nonchalant. Op het moment dat ik met haar sprak, had ik het vermoeden dat ze niet voor rede vatbaar was en onder invloed was. Ik zag een bepaalde blik in haar ogen. Ik herken deze blik in de ogen bij vele passagiers. Ik vervoer wekelijks veel klanten en enkele gebruiken wel eens verdovende middelen. Zij hebben dan ook zo’n blik in hun ogen. Deze blik herkende ik bij haar.
8.
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 11 september 2018, pagina’s 22 en 23, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Op 9 september 2018 omstreeks 03:30 uur was ik thuis in de woning [adres 3] te Sittard. Mijn broertje was ook thuis. Deze woning ligt in het verlengde van de Betuwelaan en grenst aan de Straatsburglaan . Ik was net thuis en ben naar boven gegaan. Ik lag net op bed toen ik vanaf buiten hele harde geluiden hoorde. Harde klappen en omvallende voorwerpen. Het was ongeveer 4 seconden stil en toen hoorde ik een auto hard weg rijden. Ik hoorde piepende banden. Ik was geschrokken en ben naar buiten gelopen. Ik rende linksaf de Straatsburglaan op in de richting van waar het geluid vandaan kwam. Ik zag op de Straatsburglaan de chaos en ik zag ook het meisje op de grond liggen.
Mijn broertje heeft direct 112 gebeld op verzoek van de omstanders. Even later kwam de politie en men begon met reanimeren met de AED. Ik ben toen naar huis toe gegaan en heb me verder aangekleed. Ik was hiermee binnen 2 minuten klaar denk ik en ben weer naar buiten gelopen. De politie was nog met de AED bezig zag ik. Ik hoorde op een gegeven moment hard gekraak. Ik keek in de richting van het geluid en zag op de Betuwestraat bij de eerste splitsing een auto stoppen. Die had het krakende geluid gemaakt. Er stapte iemand uit de auto. Ik zag een schim. De politie is daar direct naar toe gegaan. Het is ongeveer 400 meter vanaf de plaats van de aanrijding. De politie is toen naar [adres 4] gegaan en is de woning binnen gegaan.
Ik zag dat er maar 1 persoon naar de woning liep. Ik kon die auto waarnemen vanaf mijn plaats op de Straatsburglaan met zicht op de Betuwestraat .
9.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2018, pagina’s 16 en 17, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , beiden hoofdagent van politie:
Op 9 september 2018 bevonden wij ons op de Doctor Nolenslaan te Sittard. Wij hoorden portofonisch dat de collega’s van de patrouille 3305, door de dienstdoende centralist van de regionale meldkamer te Maastricht, werden gestuurd naar de Straatsburglaan te Sittard. Aldaar zou een fietser door een auto zijn aangereden, waarna deze auto was doorgereden. De collega’s ter plaatse gaven portofonisch door, dat het voertuig, die de aanrijding had veroorzaakt, zwaar beschadigd zou moeten zijn, gezien de aangetroffen situatie op de Straatsburglaan en verzochten aan de overige patrouilles om uit te kijken naar een beschadigd voertuig. Wij reden over de Jan Steenstraat te Sittard. Wij hoorden portofonisch college [verbalisant 1] van de patrouille 3305 doorgeven, dat hij in de directe omgeving een voertuig hoorde wegrijden, dat een schrapend geluid maakte. Wij hoorden hem zeggen, dat dit voertuig wegreed over de Betuwestraat in de richting van Aan het Broek te Sittard. Hierop reden wij over Aan het Broek in de richting van de Betuwestraat en sloegen rechtsaf de Betuwestraat in. Wij zagen op de Betuwestraat een manspersoon, naar later bleek getuige [getuige 4] , in onze richting zwaaien. Wij reden over de Betuwestraat in de richting van de Straatsburglaan en stopten ter hoogte van perceel [adres 4] , alwaar getuige [getuige 4] stond. Wij zagen aan de rechterkant van de weg een Ford Fiesta staan voorzien van het Duitse kenteken: [kenteken 1] . Wij zagen dat deze Ford Fiesta zwaar beschadigd was aan de voorzijde en rechterzijde. Wij zagen dat de voorruit zwaar beschadigd was en dat de ramen aan de rechterzijde van het voertuig geheel kapot waren.
Ik, [verbalisant 7] , sprak de getuige [getuige 4] aan. Deze deelde mij mede dat hij had gezien dat er een persoon via de bijrijderskant uit de auto was gestapt. Vervolgens was deze persoon de straat overgestoken in de richting van perceel [huisnummer 1] of [huisnummer 2] . Verder deelde hij mij mede dat hij bij perceel [adres 4] een schim van een persoon op de begane grond had gezien. Ik, [verbalisant 7] , zag bij perceel [adres 4] , eveneens een schim van een persoon bewegen, binnen in de woning op de begane grond. Vervolgens zagen wij dat de collega’s [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , ter plaatse kwamen. Ik, [verbalisant 7] , deelde aan de collega’s mede, wat de getuige tegen mij had gezegd en wat ik zelf had gezien.
Hierop hoorden wij dat de centralist van de regionale meldkamer te Maastricht, ons mededeelden dat het eerder genoemde voertuig, tenaamgesteld is op: [verdachte] , wonende aan de [adres 4] te Sittard. Daarop besloten wij dat er bij de woning aangebeld zou worden, om te kijken of de verdachte in de woning aanwezig was.
10.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2018, pagina’s 12 en 13, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] , hoofdagent van politie en [verbalisant 4] , brigadier van politie:
Wij kregen de melding om te gaan assisteren bij een verlaten plaats ongeval. De plaats van het ongeval is Straatsburglaan te Sittard, gelegen in de gemeente Sittard-Geleen. Bij de aanrijding was een fietser geraakt. Wij kregen de informatie dat het slachtoffer was aangereden door een auto en dat deze mogelijk zwaar beschadigd moet zijn. Wij kregen de informatie dat de mogelijke betrokken auto in de buurt van het plaats van ongeval moest zijn. Dit omdat surveillance eenheid 3305 een ronkend geluid van een auto hoorde en dat deze wegreed in de richting van de Tudderenderweg gezien vanaf de plaats van ongeval. De surveillance eenheid 3391, collegae [verbalisant 7] en [verbalisant 6] , gaven door dat zij een zeer zwaar beschadigde auto aan hadden getroffen op de Betuwestraat ter hoogte van pandnummer [huisnummer 1] . Van een getuige die in de Betuwestraat stond kreeg de surveillance eenheid 3391 de informatie dat de bestuurder van deze zwaar beschadigde auto mogelijk bij pandnummer [huisnummer 1] naar binnen was gegaan. Het zwaar beschadigde aangetroffen voertuig bleek een Ford Fiësta , blauw van kleur en voorzien van het Duits kenteken, [kenteken 1] . Wij verbalisanten kwamen aan op de Betuwestraat ter hoogte van pandnummer [huisnummer 1] . Ik verbalisant [verbalisant 3] , zag dat er verlichting in het pand aan was. 1k zag dat deze plotseling uit ging. Hierop belden wij meerdere malen aan. Wij zagen dat de voordeur werd geopend. Wij zagen dat een vrouw de voordeur opende, slechts gekleed in een BH en onderbroek. Wij zagen dat de vrouw een verwonding had op haar neus. Dit was een schram. Wij zagen dat de vrouw half achter de voordeur bleef staan. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , vroeg aan de vrouw of er nog iemand in de woning was dan alleen zij. Wij, verbalisanten, hoorden dat ze zei alleen te zijn in de woning. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , deelde de vrouw mede dat ze werd verdacht van het verlaten plaats van een ongeval en het veroorzaken van een aanrijding met zwaar lichamelijk letsel, of dat wij binnen mochten komen. Wij verbalisanten hoorden dat ze zei niet te weten waar het om ging.
Wij verbalisanten roken dat de adem van de verdachte [verdachte] riekte naar het inwendig gebruik van alcoholische drank. Wij deelden de verdachte mede dat we na de voorgeleiding een ademanalyse test zouden geen afnemen. Te 04.30 uur deden wij de eerste vordering. Te 05.08 werd bij de verdachte een ademanalysetest afgenomen met een testresultaat van 310 microgram per liter uitgeademde lucht. Tevens verklaarde verdachte [verdachte] hennep te hebben gerookt de afgelopen 24 uur. Hierop werd bij de verdachte [verdachte] een indicatieve test afgenomen voor verdovende middelen. Hieruit bleek dat de indicatieve test het gebruik van hennep en (THC) er cocaïne aangaf.
11.
Een geschrift, te weten het NFI rapport Aanvullende vragen naar aanleiding van eerder uitgevoerd toxicologisch onderzoek in bloed van [verdachte] d.d. 27 juli 2020, opgemaakt door dr. M. Verschraagen, apotheker-toxicoloog, werkzaam als deskundige Forensische Toxicologie bij het Nederlands Forensisch Instituut (los bijgevoegd), voor zover inhoudende:
1.
Is het aangetroffen cocaïnegehalte van 11 microgram per liter in het op 9 september 2018 om 06.25 afgenomen bloed verenigbaar met de mededeling van de verdachte dat zij op 8 september 2018 slechts tussen 14.00 en 15.00 uur cocaïne heeft gesnoven?
Nee, dit is niet met elkaar verenigbaar. Zie tevens het antwoord op vraag 2 en 3.
2.
Kan de deskundige, gelet op de gemiddelde afbraaksnelheid van cocaïne in het menselijk lichaam, een schatting geven van de hoeveelheid cocaïne die de verdachte op 8 september tussen 14.00 en 15.00 uur moet hebben gesnoven?
Tussen de blootstelling en de bloedafname ligt in dit geval ongeveer 15,5 uur. In deze periode neemt de cocaïneconcentratie in het bloed af door omzetting en uitscheiding. De halfwaardetijd, de tijd waarin de concentratie van een stof in het bloed met de helft afneemt, van cocaïne ligt tussen 0,7 en 1,5 uur. Op basis van de gemeten cocaïneconcentratie (voorafgaand aan de wettelijke correctie van 30%) van 0,016 milligram per liter (=16 microgram per liter) in het bloed, het tijdsverloop, de genoemde halfwaardetijd en de aanname dat er na 8 september 2018 15:00 uur geen gebruik van cocaïne meer heeft plaatsgevonden zou de cocaïneconcentratie in het bloed op 8 september 2018 15:00 uur ongeveer 21 tot 74.094 milligram per liter (=21.000 tot 74.094.000 microgram per liter) zijn geweest. Uitgaande van een biologische beschikbaarheid van 90% na intranasale toediening (snuiven), een lichaamsgewicht van 45 tot 48 kg, een verdelingsvolume van 1,6 tot 2,7 l/kg, een zuiverheid van straatcocaïne van 65,5% en een verwaarloosbare uitscheiding van cocaïne tussen toediening en het bereiken van de maximale cocaïneconcentratie in het bloed, zal ongeveer 2,5 gram tot 16 kilogram cocaïne gebruikt moeten zijn om bovengenoemde concentratie te bereiken.
3.
Als die schatting is te geven, heeft de verdachte dan op 8 september 2018 tussen 14.00 en 15.00 uur een normale gebruikershoeveelheid cocaïne of een overdosis tot zich genomen? Daarbij dient uit te worden gegaan van het gegeven dat er na 8 september 2018 15.00 uur geen cocaïne meer is gebruikt.
De geschatte dosis is 2,5 gram tot 16 kilogram cocaïne. Dit is een overdosis die, zelfs voor een gewende (tolerante) gebruiker, zeer waarschijnlijk niet met het leven verenigbaar is.
4.
Is het aangetroffen THC-gehalte van 5,2 microgram per liter in het op 9 september 2018 om 06.25 uur afgenomen bloed verenigbaar met de mededeling van de verdachte dat zij op 8 september 2018 slechts in de middag enkele teugjes van een joint heeft gerookt? Daarbij dient uitgegaan te worden van het gegeven dat er na 8 september 2018 17.00 uur geen cannabis meer is gebruikt.
De gemeten THC-concentratie van 7,4 microgram per liter bloed is een concentratie die beter past bij THC-concentraties gemeten na recent cannabisgebruik (minder dan 8 uur voorafgaand aan de bloedafname) dan bij cannabisgebruik 13,5 uur voorafgaand aan de bloedafname. In het algemeen passen THC-concentraties in bloed van 1 tot 2 microgram per liter bloed of hoger bij recent gebruik van cannabis via inhalatie (minder dan 6 tot 8 uur voorafgaand aan de bloedafname).
Bij dagelijks cannabisgebruik is THC langer aantoonbaar in het bloed. Bij personen die dagelijks cannabis gebruiken zijn ongeveer 24 uur na onthouding THC-concentraties in bloed gemeten tot ongeveer 5 microgram per liter bloed, waarbij bij de meeste personen de gemeten THC-concentraties lager waren dan 1 tot 3 microgram per liter bloed.
2a.
De verdachte verklaarde bijna iedere avond cannabis te roken. Kan het zijn
dat eventueel regelmatig cannabisgebruik van vóór 8 september 2018 14:00 uur
nog zichtbaar was in haar bloed op 9 september 2018 om 06:25 uur?
Het is mogelijk dat eventueel regelmatig cannabisgebruik van vóór 8 september 2018 14:00 uur nog zichtbaar is in het bloed dat op 9 september 2018 om 06:25 uur is afgenomen. Het is echter niet waarschijnlijk dat de totale gemeten THC-concentratie van 7,4 microgram per liter bloed afkomstig is van cannabisgebruik van vóór 8 september 2018 14:00 uur.
3a.
Was de fysieke gesteldheid van verdachte (niet eten, licht gewicht,
alcoholgebruik, ...) nog van invloed op de snelheid waarmee cocaïne en THC uit
het lichaam verdwijnen en dus ook op het cocaïne- en THC-gehalte in het bloed?
De fysieke gesteldheid van de verdachte en de genoemde covariabelen in bredere zin zijn niet van invloed op een andere wijze dan zoals reeds vermeld in de beantwoording van de eerdere vragen.
12.
Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, BVH-nummer 2018138074-29, d.d. 30 mei 2019, pagina’s 126 tot en met 163, met bijlagen pagina’s 164 tot en met 181, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 8] , brigadier van politie, ingedeeld bij de Forensische Opsporing afdeling VerkeersOngevallenAnalyse, locatie Venlo:
1.1.
Op zondag 9 september 2018, heb ik, verbalisant, omstreeks 05.00 uur geassisteerd bij de afwikkeling van het hierna bedoelde verkeersongeval.
2.2.2. Wegsituatie
Het verkeersongeval had plaatsgevonden op de Straatsburglaan gelegen binnen de als zodanig aangeduide bebouwde kom van Sittard, in de gemeente Sittard. De Straatsburglaan heeft zijn verloop van de Willem van Gelre- Gulikstraat naar de Wehrerweg en vice versa.
Het ongeval vond gezien in de rijrichting van de Wehrerweg plaats vlak voorbij een flauwe bocht naar links van de Straatsburglaan . De rijbaan had een breedte van circa 6 meter. Naast de rijbaan lag aan de linkerzijde een berm, met daarnaast een trottoir en aan de rechterzijde een trottoir.
2.2.3.Verkeersmaatregelen ter plaatse
Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 30 km/h.
2.2.5. Lichtgesteldheid
Op het moment van de aanrijding was de lichtgesteldheid nacht.
Volgens het processensysteem van de politie Limburg was het tijdstip ongeval ongeveer 03:40 uur.
2.2.6. Wegverlichting
Ter plaatse was er witte straatverlichting. Deze was in werking.
2.2.7. Weersgesteldheid
Op het moment van de aanrijding was de weersgesteldheid droog en helder.
2.3.1. Sporen en zaken op het wegdek, trottoir en in de directe omgeving
Op een trottoirband aan de rechterzijde van de rijbaan, kort na een flauwe bocht, trof ik een bandenspoor aan met een gemeten lengte van ongeveer 3,5 meter. Dit spoor werd getekend door de banden van de rechterwielen van de Ford .
Ongeveer 12,6 meter voorbij het bandenspoor trof ik op het wegdek een krasspoor aan, zeer waarschijnlijk getekend door de velg van het achterwiel van de fiets. Het krasspoor werd getekend tijdens de aanrijding van de Ford die de fiets van achteren aanreed. Het krasspoor had een gemeten lengte van ongeveer 0,85 meter.
Ter hoogte van het krasspoor werd een linkerschoen “pump” en de achterzijde van de kettingkast aangetroffen. (Fotomap, foto 04)
Foto 4 (pagina 167) 3. De linkerschoen van het slachtoffer. 5. Het achterste deel van de kettingkast van de fiets.
Ongeveer 6,2 meter voorbij het voornoemd krasspoor trof ik op het trottoir van de Straatsburglaan een bandenspoor aan. Het bandenspoor was zeer waarschijnlijk getekend door de rechterbanden van de Ford , met een lengte van ongeveer 0,4 meter. Zeer waarschijnlijk is dit de plaats waar de Ford het trottoir verliet.
Ongeveer 15,1 meter voorbij het voornoemd krasspoor trof ik op het wegdek van de Straatsburglaan de aanvang van een biologisch spoor aan. Dit was zeer waarschijnlijk de locatie waar de fietsster na de botsing op het wegdek terecht was gekomen. Het biologisch spoor had, met onderbrekingen, zijn verloop tot de eindpositie van de fietsster.
Het stoffelijk overschot van de fietsster trof ik op ongeveer 21,1 meter voorbij voornoemd krasspoor op het wegdek van de Straatsburglaan .
Op het rechter trottoir en deels onder een geparkeerde bedrijfsauto, op ongeveer 12,2 meter voorbij het voornoemd krasspoor, trof ik de fiets in diens eindpositie aan.
Op ongeveer 38,9 meter voorbij het voornoemd krasspoor, gezien in de richting van de Wehrerstraat werden aan de overzijde van de Betuwestraat op de trottoirband recente bandensporen, met daartussen een krasspoor aangetroffen. Aansluitend aan deze bandensporen werden in het grasveld recente rijsporen aangetroffen.
Aansluitend aan de rijsporen werden op het trottoir eveneens bandensporen aangetroffen. In een links aansluitend aan het trottoir gelegen voortuintje werden verder een recent beschadigde struik en bomen aangetroffen. De struik was een bolvorm en circa 0,6 meter hoog. Verder stonden er 2 bolvormige bomen met beiden een stamhoogte (onderzijde bol) van ongeveer 1 meter. Eén van deze bomen werd platliggend, kennelijk recent ontworteld, aangetroffen. Deze boom vertoonde recente schade aan de stam en takken aan de onderzijde van de bol.
Voorbij de op de grond liggende boom werden in het grind van de voortuin meerdere rijsporen aangetroffen. Dit betrof sporen welke in de hiervoor beschreven rijlijn hun verloop hadden in de richting van een op de oprit van een woning geparkeerd staande Mercedes bestelauto. Deze Mercedes had recente schade aan de linkerzijde. Verder werden sporen aangetroffen die hun verloop hadden zijwaarts naar rechts in de richting van de rijbaan van de Straatsburglaan .
2.3.2. Aandachtspunten
Op het moment van het onderzoek was:
  • de fiets van het slachtoffer niet verplaatst.
  • de Peugeot niet verplaatst.
  • de Mercedes niet verplaatst.
3.2. Betrokken voertuigen
3.2.1. Voertuig 1
Merk: Ford
Type: Fiësta
Kenteken: [kenteken 1]
Kleur: Blauw
3.2.4. Sporen aan betrokken voertuig
De voorruit was vernield en ingedrukt. Deze werd veroorzaakt door de botsing met de fietser.
3.2.9. Voertuig 2
Merk: Batavus
Type: herenfiets
Het betrof hier een 2-wielig voertuig, een fiets.
Ik onderzocht het voertuig en zag het volgende:
 de stuurinrichting was ogenschijnlijk onbeschadigd. Bij verdraaiing van het stuur zag ik dat het voorwiel spelingvrij en zonder zwaar punt verdraaide.
3.2.10. Schade
De fiets had rondom schade. De velg van het achterwiel was vernield, het achterspatbord was verbogen, het fietszadel was afgebroken, de achterzijde van de kettingkast en de fietsendrager waren afgebroken.
3.2.11. Eindpositie voertuig
De fiets werd door de Ford gedeeltelijk onder de geparkeerde Peugeot gedrukt.
Op het achterspatbord werd blauwe lak aangetroffen. Deze blauwe lak kwam optisch qua kleur overeen met de kleur blauw van de Ford Fiësta .
3.2.15 Voertuig 3
Merk: Peugeot
Type: Partner
Kenteken: [kenteken 2]
Kleur: Wit
Het betrof hier een bedrijfsauto.
3.2.16 Schade
Door de aanrijding met de Ford had de Peugeot schade aan de linkerzijde, de linker achterdeur was ontzet en de bumper (links) was vernield.
3.2.18 Sporen aan betrokken voertuigen, personen of voorwerpen
Op de linker achterzijde van de Peugeot werd donkerblauwe lak aangetroffen. Deze blauwe lak kwam optisch qua kleur overeen met de blauwe lak van de Ford .
3.2.19 Voertuig 4
Merk: Mercedes Benz
Type: Vito
Kenteken: [kenteken 3]
Kleur: Wit
Het betrof hier een bedrijfsauto.
3.2.20 Schade
Door de aanrijding met de Ford had de Mercedes schade aan de linkerzijde, gedeukt en een gat in het plaatwerk.

4.Nader onderzoek

4.1.
Schade inpassing
4.1.1.
Bepaling botsposities
Aan de hand van de schades en de aangetroffen sporen van beide voertuigen, werden de voertuigen tegen elkaar geplaatst. Hierdoor werd duidelijk hoe de voertuigen zich ongeveer ten opzichte van elkaar bevonden op het moment van de aanrijding.
Uit het voertuig onderzoek bleek dat:
- De velgbreedte van de fiets circa 2 centimeter breed was.
- Op de bumper van de Ford , troffen we ter hoogte van de rechter koplampunit een verticale aftekening van 2 strepen aan. Deze strepen liepen evenwijdig aan elkaar met een onderlinge afstand van circa 2 centimeter.
- De velg van de fiets werd tegen de 2 strepen aangehouden. Ik zag dat de velgbreedte nagenoeg overeen kwam met de aangetroffen strepen. Er kon worden vastgesteld dat de achterzijde fiets op dat punt door de bestuurster van de Ford was aangereden
5.Interpretatie en analyse
5.1.
Interpretatie
Uit het sporenonderzoek is vast komen te staan dat de bestuurster van de Ford met de voorzijde van haar personenauto tegen de achterzijde van de fiets is gereden. Vervolgens is de bestuurster tegen de geparkeerde Peugeot en Mercedes gereden. Na de aanrijding heeft de bestuurster van de Ford de plaats van het ongeval verlaten.
Gezien het schadebeeld had zij de aanrijding(en) bemerkt moeten hebben. Zij had moeten vermoeden dat bij dat ongeval, een ander was gedood dan wel letsel of schade aan een ander was toegebracht en een ander aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand had achtergelaten.
13.
Proces-Verbaal Snelheid en Impact Analyse Behorende bij BVH-nummer 2018138074-29A, d.d. 21 mei 2019, pagina’s 186 tot en met 209, met bijlage op pagina 210, voor zover inhoudende, als relaas van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] , beiden brigadier van politie, ingedeeld bij de Forensische Opsporing afdeling VerkeersOngevallen-Analyse, locatie Venlo:
2.1.
Aangetroffen sporen op de plaats van het ongeval
In de Straatsburglaan bevindt zich, gezien in de richting Wehrerstraat , een lichte bocht naar links. Kort voorbij deze bocht werd op de trottoirband aan de rechterzijde van de rijbaan een recent bandenspoor aangetroffen. Dit bandenspoor had zijn aanvang op de hoek van de trottoirband en had zijn verloop verder de trottoirband op.
Ongeveer 3 meter voorbij de plaats van aantreffen van het slachtoffer werd op de opritbanden van een aan de linkerzijde van de rijbaan gelegen oprit een recent bandenspoor aangetroffen.
In het vervolg van laatstgenoemd bandenspoor is een kruispunt van de Straatsburglaan met de Betuwestraat gelegen. Gezien in de richting van de Wehrerstraat werden aan de overzijde van de Betuwestraat op de trottoirband recente bandensporen, met daartussen een krasspoor aangetroffen. Aansluitend aan deze bandensporen werden in het grasveld recente rijsporen aangetroffen.
2.2.
Voertuigonderzoek
Door de betreffende onderzoekers werd vastgesteld dat de betrokken voertuigen op onderstaande wijze met elkaar in botsing waren geweest.
2.2.1.
Ford - Batavus
De achterzijde van de Batavus was in botsing geweest met de linker voorzijde van de Ford . Beide voertuigen werden ingepast. Hierdoor werd duidelijk hoe beide voertuigen zich op het moment van de botsing ten opzichte van elkaar bevonden. (zie foto’s 10 en 11). Dit betrof de primaire aanrijding.
2.3.
Overige schades
Verder werden aan de linker voorzijde op de bumper alsmede het linker deel van de motorkap van de Ford sporen en schades aangetroffen die duidden op een aanrijding met een boom dan wel een struik. Deze schades kunnen verklaard worden door de aanrijding met de bolvormige bomen.
De voorruit van de Ford was komvormig ingedrukt. In deze schade was een duidelijk centraal punt van de indrukking waarneembaar. Deze schades werden door ons geïnterpreteerd als veroorzaakt door de botsing van het lichaam, waarschijnlijk het hoofd van de bestuurster van de Batavus tijdens de primaire botsing.
2.4.
Verloop verkeersongeval
De Ford reed over de Straatsburglaan in de richting Wehrerstraat . Kort voorbij een flauwe bocht naar links in de Straatsburglaan reed de Ford met de rechterwielen via een oprit het trottoir, gelegen aan de rechterzijde van de rijbaan, op. Vervolgens reed de Ford in een boog verder over het trottoir in de richting van een volgende oprit. Nabij deze oprit vond een aanrijding plaats tussen de linker voorzijde van de Ford en de achterzijde van de Batavus . Het aangetroffen krasspoor op het wegdek betreft de botsplaats. De fiets werd als gevolg van deze aanrijding voorwaarts geworpen en bleef deels onder de achterzijde van een geparkeerd staande Peugeot liggen. Bij deze aanrijding kwam de fietsster op de voorzijde van de Ford , te weten de motorkap en voorruit, terecht. De fietsster werd in het verdere traject deels op de Ford meegevoerd en kwam na ongeveer 15,1 meter vanaf de primaire botsing op het wegdek terecht. Vanaf daar gleed de fietsster nog ongeveer 5 meter over het wegdek tot haar eindpositie.
Na de botsing met de fiets reed de Ford , vrijwel in een gelijkblijvende boog, vanaf het trottoir voorwaarts de rijbaan weer op. Op de rijbaan botste de Ford met diens rechterzijkant tegen de linker achterzijde van de, deels op de rijbaan en deels op het trottoir, geparkeerd staande Peugeot .
Na deze botsing stak de Ford schuin naar links de rijbaan van de Straatsburglaan over en reed met de linker wielen de oprit aan de linkerzijde van de rijbaan op. Om naar deze positie te rijden werd door de bestuurster van de Ford enigszins naar rechts gestuurd. Gezien deze rijlijn en het aantreffen van de weefselsporen op het wegdek, is het zeer aannemelijk dat door deze stuurbeweging het slachtoffer van de voorzijde van de Ford was gegleden. De Ford reed vanaf voornoemde oprit deels over een groenstrook naar het kruispunt met de Betuwestraat en stak deze straat over. Aan de overzijde van deze straat reed de Ford tegen een trottoirband. De Ford vervolgde diens weg over de aansluitende groenstrook en trottoir door twee voortuintjes van de aan de Straatsburglaan gelegen woningen. In deze voortuinen werd een lage struik beschadigd en vervolgens een tweetal bolvormige bomen op lage stam. De laatste van de twee bomen werd door de linker (voor)zijde van de Ford aangereden en ontworteld. Voorbij de voortuinen botste de Ford met de voorzijde tegen de linker zijkant van een op de oprit van een woning geparkeerd staande Mercedes .
2.5.
Reactie
De afzonderlijke aanrijdingen van de Ford lijken, gerelateerd naar ingeschatte snelheid, ieder voor zich geen oplopend dan wel aflopend beeld wat betreft schade te vertonen. Iedere aanrijding op zich beschouwd laat een relatief beperkt schadebeeld zien. Hieruit kan afgeleid worden dat het niet waarschijnlijk is dat er door de bestuurster van de Ford een remming of acceleratie is uitgevoerd.
De enige vorm van reactie welke uit de voertuigbewegingen kan worden afgeleid is de eerder genoemd geringe stuurbeweging tijdens dan wel direct na de aanrijding met de Peugeot .
3. Snelheidsanalyse
3.1.
Inleiding
Zoals omschreven lijkt in het gehele verloop van het ongeval geen overwegende sprake van een aflopende of oplopende lijn indien een inschatting wordt gemaakt van de hoeveelheid ingebrachte snelheid die voor iedere afzonderlijke aanrijding benodigd zou zijn. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de bestuurster van de Ford min of meer “door is blijven rijden”.

4.Conclusie

4.3.Vermijdbaarheid Ford
Gelet op de bepaalde rijlijn, aan de hand van de aangetroffen sporen, van de Ford in combinatie met de vastgestelde botsplaats en daarmee de plaats op de weg van de Batavus , kan gesteld worden dat, indien de bestuurster van de Ford de gebruikelijke rijlijn over de Straatsburglaan was blijven volgen, de aanrijding niet had plaatsgevonden.
Indien de bestuurster van de Ford de Straatsburglaan had gevolgd, met in achthouding van de uiterst rechts rijdende fietsster en de geparkeerd staande Peugeot , had er geen ongeval hoeven plaats te vinden. Er was voldoende vrije ruimte op de rijbaan om de fietsster en de geparkeerde Peugeot links voorbij te rijden.
4.4.Vermijdbaarheid Batavus
Uit verklaringen bleek dat de bestuurster van de Batavus vanaf de uitrit behorende tot perceel [huisnummer 3] , linksaf de rijbaan van de Straatsburglaan was opgereden. Gelet op artikel 54 van het RVV 1990 dienen bestuurders die uit een uitrit de weg oprijden het overige verkeer voor te laten gaan. Echter, gezien de vastgestelde botsplaats en de onderlinge botsconfiguratie tussen de Ford en de Batavus kan gesteld worden dat de bestuurster van de Batavus de gehele manoeuvre van de weg oprijden volledig voltooid had en inmiddels uiterst rechts op de rijbaan reed in een vrijwel rechte lijn.
4.5.
Overweging ten overvloede
In de bij deze analyse gevoegde situatietekening (aangehecht aan dit arrest) aangaande de vastgestelde voertuigposities op basis van de aangetroffen sporen werd door ons verbalisanten een vrijwel vloeiende lijn in de afgelegde weg van de Ford vastgesteld. De vloeiende rijbeweging wordt ingezet in de flauwe bocht van de Straatsburglaan .
Het is algemeen bekend dat het gebruik van alcohol al dan niet in combinatie met andere stoffen de rijvaardigheid kan verminderen. De bevindingen zoals hiervoor zijn omschreven zijn typerend voor het niet dan wel niet tijdig reageren of kunnen reageren op de zich voordoende verkeerssituatie, i.c. het doorrijden van de flauwe bocht, de aan de rechterzijde van de rijbaan rijdende fietsster en de aan de rechterzijde van de rijbaan, deels op het trottoir geparkeerd staande Peugeot .
14.
Aanvullend proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, behorend bij BVH-nummer: 2018-138074 d.d. 30 januari 2020, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] , beiden brigadier van politie, ingedeeld bij de Forensische Opsporing afdeling Verkeers-OngevallenAnalyse, locatie Venlo:
Door de Officier van Justitie werd een vraagstelling opgesteld en schriftelijk aan ons verstrekt.
Kan op basis van de aangetroffen sporen op het wegdek en aan de bij het ongeval betrokken voertuigen een uitspraak worden gedaan over de mate van aannemelijkheid van een van de hierna te noemen scenario's?
A. De verdachte is over het trottoir gaan rijden als gevolg van een uitwijkmanoeuvre ter voorkoming van een aanrijding met de op de straat rijdende fietsster.
B. De verdachte is in een doorgaande lijn over het trottoir gaan rijden als gevolg van het niet correct volgen van de bocht.
Om te voldoen aan voornoemd verzoek hebben wij een nader onderzoek ingesteld op de plaats van het ongeval, de Straatsburglaan te Sittard. Verder werd het ter beschikking staande onderzoeksmateriaal nader onderzocht.
Bij onderzoek bleek dat het eerst aangetroffen bandenspoor, getekend door één van de banden van de rechter wielen van de Ford (zie proces-verbaal snelheid- en impactanalyse) in het verloop op het trottoir was afgetekend in een lichte bocht naar links. Op grond van de lengte en de wijze van aftekening kan gesteld worden dat dit spoor niet duidt op het plotseling uitwijken vanwege een voor het voertuig rijdende fietser. Dit blijkt temeer uit het feit dat het voertuig hierna in een lichte bocht met de rechter wielen verder op het trottoir is komen te rijden over een afstand van ongeveer 10,5 meter alvorens de Ford met de linker voorzijde tegen de achterzijde van de fiets botste (zie de situatietekening gevoegd bij het proces-verbaal snelheid- en impactanalyse). Verder is de plaats waar dit bandenspoor was afgetekend en het wegverloop van de Straatsburglaan vóór dit spoor van belang. Hieruit kan worden afgeleid dat de bestuurder van de Ford feitelijk te laat de bocht naar links in de Straatsburglaan is gaan insturen en dit pas op het trottoir enigszins heeft ingezet.
Zou de bestuurder van de Ford een uitwijkmanoeuvre hebben ingezet dan was een stuurbeweging veel abrupter geweest. In dergelijke gevallen is het waarschijnlijk, gegeven de ten tijde van dit ongeval geldende omstandigheden, een duidelijke, langere en markante spooraftekening aan te treffen.
In het geval dit een manoeuvre naar links zou zijn geweest is het waarschijnlijker dat de bestuurder van de Ford de rechts van de weg rijdende fiets links voorbij zou zijn gereden.
In het geval dit een manoeuvre naar rechts zou zijn geweest is het waarschijnlijker dat de bestuurder van de Ford in de voortuintjes van de rechts van de weg gelegen woningen was komen te rijden, dan wel tegen deze woningen of op de opritten geparkeerd staande voertuigen was gebotst.
Conclusie
Gezien het vorenstaande kan gesteld worden dat scenario A als beschreven in de vraagstelling niet passend is bij de aangetroffen sporen en de wegsituatie ten tijde van het ongeval.
Het scenario B zoals beschreven in de vraagstelling is passend en zeer waarschijnlijk bij de aangetroffen sporen en de wegsituatie ten tijde van het ongeval.
Luidt de conclusie dat het spoor "zeer waarschijnlijk"," waarschijnlijk" of "mogelijk" is veroorzaakt door, dan wil dat zeggen dat de ongevallenanalist de kans dat een ander voertuig of voorwerp dit spoor veroorzaakt heeft in afnemende mate als aanwezig beschouwt op basis van kennis en ervaring binnen het vakgebied van de ongevallenanalyse.
15.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 februari 2021, voor zover inhoudende:
Ik woog 46 kilogram en ik had toen niet gegeten en een paar nachten niet geslapen. Het ging niet goed met mij. Ik had een telefoon bij me die nacht. Ik wist dat die telefoon in mijn handtas zat.
16.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 september 2018 pagina 74, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
V: Wat heb je daar gedronken?
A: Ik heb 3,5 glazen wijn en 2 sambuca gedronken.
V: Heb je vantevoren ook alcohol gedronken?
A: Ja, flesje Kriek, kersenbier.
V: Verdovende middelen?
A: ’s middags cocaïne gebruikt.
17.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 oktober 2018, pagina77,
voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
Ik heb op 8 september 2018 rond 14.30 uur een joint gerookt.
18.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 september 2018 pagina’s 80-81, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever 1] :
Feit : Verlaten plaats na verkeersongeval
Plaats delict : Straatsburglaan ter hoogte van nummer [huisnummer 1] , Sittard, binnen de gemeente Sittard-Geleen
[aangever 1] deed aangifte namens het slachtoffer [betrokkene 1]
(het hof begrijpt: [betrokkene 1] )en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident, dat plaatsvond op de locatie genoemd bij plaats delict, tussen zondag 9 september 2018 te 00:00 uur en zondag 9 september 2015 te 04:00 uur:
Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte.
De auto van mijn werkgever [betrokkene 1] , staat altijd voor mijn woning geparkeerd. Ik parkeer de auto altijd met 2 wielen op het trottoir omdat de straat smal is. De auto stond met de neus in de richting van de Betuwestraat .
Op eerst genoemd tijdstip kwamen we terug van de bioscoop en ik zag dat de auto nog altijd onbeschadigd voor mijn woning stond. We zijn naar bed gegaan en ben ik wakker geworden van een knal. Ik ben naar beneden gegaan en buiten zag ik dat midden op straat een meisje lag. Daar stonden 2 jongens bij. Ik zag dat aan de achterzijde van mijn bedrijfsauto een fiets lag. Tevens zag ik dat de auto linksachter zwaar beschadigd was. Op het moment dat ik naar buiten liep, hoorde ik een auto met piepende banden weg rijden.
Er heeft zich na de aanrijding niemand bij mij gemeld dat die de aanrijding veroorzaakt heeft. Ik doe namens de eigenaar, met diens toestemming, aangifte van verlaten plaats ongeval.
De aangever verstrekte over het beschadigde de volgende aanvullende informatie:
Voertuig Bestelauto
Merk/type Peugeot Partner
Kenteken [kenteken 2]
19.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 september 2018 pagina’s 82 en 83, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever 2] :
Feit: Verlaten plaats na verkeersongeval
Plaats delict : Straatsburglaan ter hoogte van nummer [huisnummer 4] , Sittard, binnen de gemeente Sittard-Geleen
[aangever 2] deed aangifte namens de slachtoffers [betrokkene 2] en [betrokkene 4]
Adres : Straatsburglaan [huisnummer 4]
plaats : Sittard
en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident, dat plaatsvond op de locatie genoemd plaats delict, op zondag 9 september 238 te 03:43 uur.
Ik ben namens de slachtoffers gerechtigd tot het doen van aangifte.
Sinds vrijdag verblijf ik bij mijn partner in Sittard op het adres Straatsburglaan [huisnummer 4] te Sittard. Vannacht werd ik wakker van een harde knal. Dit was om 03:43 uur. Ik keek uit het raam. Ik zag in eerste instantie niets. Ik hoorde een automotor met veel geraas. Ik zag dat er toen een auto vanuit mijn voortuin om mijn bus heen reed de Straatsburglaan op reed. Ik zag dat het een kleinere donkere auto was. Mijn partner zag dat er een Duits kenteken op zat.
De auto van mij is een bedrijfsauto. Deze staat on naam van [betrokkene 2] . De auto is van het bedrijf [betrokkene 3] gevestigd in Bergschenhoek.
Ik heb de auto sinds vrijdag 07-09-2018 omstreeks 18:15 uur geparkeerd op de oprit voor de garage van de woning waar ik nu verblijf. De auto was onbeschadigd. Nu is de auto zwaar beschadigd over de hele linker flank.
De bestuurder is doorgereden zonder de identiteit van zichzelf en die van het voertuig aan mij bekend te maken. De auto heeft tevens een boom omver gereden in de voortuin van mijn partner genaamd [betrokkene 4] .
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
De aangever verstrekte over het beschadigde de volgende aanvullende informatie:
Voertuig Bestelauto
Merk/type Mercedes-Benz Vito
Kleur Wit
Kenteken [kenteken 3]
Categorie Bloem/plant/boom/struik
Object Bomen
Bijzonderheden 1 boom omvergereden
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bespreking van de verweren ten aanzien van de feiten 1 en 2
Zijdens verdachte is ten aanzien van deze feiten vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat zij geen schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 5 en/of 6 van de Wegenverkeerswet 1994, bij welk ongeval [slachtoffer] is overleden, nu niet is komen vast te staan dat verdachte als verkeersdeelnemer is tekortgeschoten.
Het procesdossier geeft geen duidelijkheid over de feitelijke toedracht van het ongeval en de verdachte stelt zich op het standpunt dat zij voldoende geconcentreerd was, goed op de weg voor haar lette en dat zij niet op het trottoir reed maar op de weg. Verdachte stelt niet te hard gereden te hebben omdat dit niet mogelijk was vanwege de langs de weg geparkeerde auto’s, de duisternis en een slechte straatverlichting. Bovendien is ze bekend met de weg, zodat zij weet waar en wanneer zij haar rijgedrag aan moet passen, aldus de raadsman.
Verdachte heeft over het ongeval verklaard dat er ineens uit het niets een klap was. Zij heeft de fietser niet gezien, ze heeft dan ook niet geremd. Of de fietser een brandend achterlicht had en uiterst rechts van de rijbaan reed, staat niet vast en is niet onderbouwd. Of het bandenspoor van 3,5 meter op het trottoir van de auto van de verdachte is, is voorts niet onderzocht en niet uitgesloten is dat dat spoor van een andere auto is, die voor het ongeval over de stoep heeft gereden.
Weliswaar heeft de verdachte gereden onder invloed van alcohol en drugs maar dat betekent nog niet dat zij ook schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval, nu niet is vastgesteld dat verdachte als verkeersdeelnemer tekort is geschoten en niet is gebleken in hoeverre het onder invloed verkeren van deze middelen invloed heeft gehad en bepalend is geweest voor haar rijgedrag. De verdachte achtte zichzelf in staat om naar huis te rijden en uit het dossier blijkt niet dat haar reactievermogen en waarnemingsvermogen verminderd zouden zijn door het alcohol- en drugsgebruik. Zo heeft de taxichauffeur [getuige 3] verklaard dat de verdachte de controle over haar lichaam had tijdens het lopen. De verdachte stelt zich op het standpunt dat ook als zij geen alcohol en/of drugs zou hebben gebruikt, zij de aanrijding niet had kunnen voorkomen en dat het waarschijnlijk is te achten dat ook een andere willekeurige bestuurder die niet onder invloed was het ongeval niet had kunnen voorkomen.
Omdat de verdachte de fietsster niet heeft gezien en ook niet in de gaten had wat zij had geraakt, dient zij ook te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraken worden weerlegd door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof af dat verdachte op 9 september 2018 in de nacht omstreeks 03.30 uur onder invloed van meerdere bewustzijnsbeïnvloedende middelen, te weten alcohol in combinatie met THC en cocaïne, als bestuurder in haar auto is gestapt en vanaf het centrum in Sittard naar haar toenmalige huis in de Betuwestraat te Sittard is gereden.
Hoewel het gemeten alcoholgehalte hoger lag dan toegestaan voor een ervaren bestuurder, was dit niet extreem hoog. Het hof houdt evenwel rekening met de omstandigheden dat de verdachte naar eigen zeggen de hele dag ervoor nog niet had gegeten, dat zij een lichaamsgewicht van ongeveer 45-48 kilogram had, dat zij een aantal nachten achtereen slecht had geslapen en dat zij desondanks die avond/nacht meer had gedronken dan toegestaan alvorens zij ging rijden. Daar komt bij dat uit de aanvullende rapportage van het NFI - kort samengevat - volgt dat de verdachte, gezien de gemeten cocaïneconcentratie, de afbraaksnelheid van cocaïne en alle overige relevante factoren, die middag tussen 14.00 en 15.00 uur voorafgaand aan de aanrijding ofwel een zeer hoge dosis cocaïne moet hebben gebruikt die zeer waarschijnlijk niet met het leven verenigbaar was en door het NFI een overdosis wordt genoemd dan wel dat zij toch later op die dag, in de avond dan wel
’s nachts voorafgaande aan het rijden (nog) cocaïne heeft gebruikt. Dit laatste scenario komt het hof waarschijnlijker voor dan de eerst beschreven situatie, nu van aanwijzingen voor een overdosis niet is gebleken. Naast de overmatige alcohol en recent gesnoven cocaïne heeft verdachte bovendien nog minstens een joint gerookt alvorens zij als bestuurder aan het verkeer deelnam. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de cocktail van voornoemde middelen in de gegeven omstandigheden het rijgedrag van de verdachte heeft beïnvloed. Dat hiervan sprake was, vindt bevestiging in het volgende.
Bij het wegrijden van de taxistandplaats in het centrum valt haar afwijkende rijgedrag direct op, omdat ze bijna tegen ter plaatse opgestelde taxi’s aanrijdt. Taxichauffeur [getuige 3] spreekt de verdachte hier ook op aan omdat hij bang was dat ze de taxi’s zou beschadigen. Naar eigen zeggen is de verdachte boos weggereden omdat haar auto klem stond tussen twee taxi’s in. Wat daar ook van zij, ook nadat ze is weggereden vertoont de verdachte gevaarlijk rijgedrag door dicht op een voor haar rijdende auto te gaan rijden. Dit bumperkleven is ook door twee andere getuigen waargenomen verderop op de door haar gereden route, op de Willem van Gelre-Gulikstraat . De voor verdachte rijdende auto sloeg linksaf, de Keizer Karel V-straat in en verdachte reed rechtdoor.
Vervolgens is de verdachte over de Straatsburglaan gereden en kort voorbij een flauwe bocht naar links in de Straatsburglaan is zij met de rechterwielen het trottoir opgereden. Terwijl verdachte zo verder is gereden over het trottoir heeft een aanrijding plaatsgevonden met een zich aldaar voor haar op de weg bevindende fietser. De fietser was [slachtoffer] . Zij kwam net van een feestje bij een vriendin in de Straatsburglaan en was onderweg naar haar ouderlijke woning in de buurt. Vanaf de uitrit bij de woning van haar vriendin moet zij linksaf de Straatsburglaan zijn ingegaan, is zij de weg overgestoken en, na voltooiing van die actie, reed zij op de fiets in dezelfde rijrichting als de verdachte die noodlottig achter haar kwam te rijden in de auto, deels op de weg, deels op het trottoir.
De afdeling VerkeersOngevallenAnalyse van de Forensische Opsporing van de politie (verder ook afdeling VOA) heeft het verkeersongeval geanalyseerd. De plaats van het ongeval is in kaart gebracht, alle betrokken ongevalvoertuigen zijn technisch onderzocht en de mogelijke oorzaak, toedracht en gevolgen van het ongeval zijn onderzocht. Daarbij zijn ook de daaropvolgende andere aanrijdingen met de geparkeerde bedrijfsauto’s betrokken en is een snelheids- en impactanalyse gemaakt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de bevindingen en conclusies van de afdeling VOA voldoende inzichtelijk zijn en degelijk zijn onderbouwd, zodat deze mede als grondslag dienen voor de overwegingen van het hof.
Zo geeft de afdeling VOA een nauwkeurige beschrijving van alle sporen, waaronder van de eindpositie van het slachtoffer en haar fiets, van de sporen op de weg (botsplaats) en op de trottoirband en van de schade aan de betrokken voertuigen. Uit het geanalyseerde sporenbeeld volgt dat het slachtoffer in een vrijwel rechte lijn op de Straatsburglaan in Sittard fietste, uiterst rechts, aldus aan de rechterkant dichtbij het trottoir. De straatverlichting brandde en de weg was 6 meter breed.
Op het wegdek is een krasspoor aangetroffen, zeer waarschijnlijk getekend door de velg van het achterwiel van de fiets tijdens de aanrijding. Dit krasspoor betreft de botsplaats, hetgeen naar het oordeel van het hof bevestiging vindt in de ter hoogte van het krasspoor aangetroffen linkerschoen van het slachtoffer en achterzijde van de kettingkast van de fiets. Gezien de schade aan de linker voorzijde van verdachtes auto, de schade aan de achterzijde van de fiets, de aftekening van de velg van het achterwiel van de fiets op de linkerzijde van de voorbumper van verdachtes auto, de blauwe lak van verdachtes auto op het achterspatbord van de fiets en de botsplaats heeft verdachte de op de weg rechts rijdende fietsster aan de achterzijde geraakt en aangereden. Verdachte reed op dat moment nog steeds deels op het trottoir. De eerste recente bandensporen op de trottoirband aan de rechterzijde van de rijbaan, kort na de flauwe bocht, getuigen namelijk van het oprijden van het trottoir met de rechterwielen van de auto. De botsplaats ruim 12 meter verderop en de posities waarin zich de auto van de verdachte en de fiets van het slachtoffer zich ten tijde van de aanrijding bevonden, bevestigen dat verdachte met haar auto op dat moment nog steeds deels op het trottoir reed. De auto van verdachte heeft vervolgens eerst ruim 6 meter voorbij de botsplaats het trottoir verlaten, getuige de aldaar aangetroffen bandensporen.
Als gevolg van de aanrijding, waarbij de verdachte niet heeft geremd, is de fiets voorwaarts geworpen en bleef deze op het rechter trottoir en deels onder de achterzijde van een aldaar (half op het trottoir, half op de rijbaan) geparkeerd staande Peugeot liggen. De eindpositie van de fiets was ruim 12 meter voorbij de botsplaats. De fietser kwam op de motorkap en voorruit van de auto van de verdachte terecht, waarvan de vernielde en komvormig ingedrukte voorruit getuigt. Zij werd deels op de auto meegevoerd en kwam ongeveer 15 meter voorbij de botsplaats op het wegdek terecht. Vanaf daar gleed zij nog ongeveer 5 meter over het wegdek door. Het stoffelijk overschot van de fietser werd zodoende eerst op ruim 20 meter voorbij de botsplaats op het wegdek aangetroffen.
Uit de onderzoeksbevindingen van de afdeling VOA leidt het hof af dat de verdachte na de aanrijding vrijwel in een gelijkblijvende boog vanaf het trottoir voorwaarts de rijbaan weer is opgereden en met de rechter voorzijde van haar auto tegen de linker achterzijde van voornoemde, deels op de rijbaan en deels op het trottoir, geparkeerd staande Peugeot is gereden. Vervolgens is de verdachte gezien de recente bandensporen aan de overzijde van de straat terechtgekomen. Ongeveer 3 meter voorbij de plaats van aantreffen van het slachtoffer werd op opritbanden van een oprit aan de overzijde van de Straatsburglaan een recent bandenspoor aangetroffen. In het vervolg van dat spoor werden aan de overzijde van het kruispunt met de Betuwestraat recente bandensporen aangetroffen op een trottoirband en recente rijsporen in de aansluitende groenstrook. In vervolg daarop trof de afdeling VOA bandensporen aan op het daarachter gelegen trottoir en de twee links daarvan gelegen voortuinen van aan de Straatsburglaan gelegen woningen. In een van deze voortuinen werd door de manoeuvre van de verdachte onder meer een boom ontworteld. In het grind van de voortuin werden meerdere rijsporen aangetroffen die in de rijlijn hun verloop hadden in de richting van een op de oprit van een woning geparkeerd staande Mercedes bestelauto. Verdachte is met haar auto, na de aanrijding met het slachtoffer en de aanrijding met de Peugeot tegen de linker zijkant van deze geparkeerd staande Mercedes tot stilstand gekomen.
Bij het hof bestaat, anders dan bij de verdediging, geen twijfel omtrent de bevindingen van de afdeling VOA dat de hiervoor omschreven recent aangetroffen bandensporen op de trottoirs aan beide zijden in de Straatsburglaan door de auto van verdachte zijn veroorzaakt. Dat de bandensporen door een (of meer) ander(e) voertuig op een eerder moment zouden zijn veroorzaakt, zoals door de verdediging naar voren is gebracht acht het hof gelet op het totaal aan aangetroffen met elkaar matchende en elkaar opvolgende sporen in het licht van de overige bewijsmiddelen in het dossier niet aannemelijk.
De vraag is evenwel hoe kan worden verklaard dat de verdachte rijdend over de Straatsburglaan in de richting van de Wehrerstraat , voorafgaand aan de aanrijding met [slachtoffer] , met de rechterwielen van de auto op het trottoir is terechtgekomen. Het hof volgt bij de beantwoording van die vraag in het bijzonder de aanvullende bevindingen van de afdeling VOA die concludeert dat de verdachte in een doorgaande lijn over het trottoir is gaan rijden als gevolg van het niet correct volgen van de bocht. Dit scenario is passend en zeer waarschijnlijk bij de aangetroffen sporen en de wegsituatie ten tijde van het ongeval. Dat de verdachte over het trottoir is gaan rijden als gevolg van een uitwijkmanoeuvre ter voorkoming van een aanrijding met de op straat rijdende fietser, is volgens de afdeling VOA niet passend bij de aangetroffen sporen en de wegsituatie ten tijde van het ongeval. Naar het oordeel van het hof is dat een scenario dat de verdachte ontkent, nu zij volhoudt de fietser niet te hebben gezien, hetgeen uitwijken dan ook reeds daarom niet zou kunnen verklaren.
Alles overziende is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verdachte het slachtoffer had kúnnen en móeten zien. Of het slachtoffer nu wel of geen brandend achterlicht had en of haar reflectoren nu wel of niet zichtbaar waren, de Straatsburglaan was blijkens de zich daarvan in het dossier bevindende foto’s ter plaatse overzichtelijk en voldoende verlicht door straatverlichting. Ter hoogte van de botsplaats stond op het trottoir een grote lantaarnpaal die in werking was. Bovendien was verdachte naar eigen zeggen zeer wel bekend in de Straatsburglaan , ze woonde daar destijds zelf ook om de hoek en reed regelmatig, zo niet dagelijks, door deze straat.
Anders dan de raadsman heeft bepleit is de verdachte naar het oordeel van het hof uitermate tekortgeschoten als verkeersdeelnemer in een gemotoriseerd voertuig. Verdachtes weggedrag getuigt allerminst van geconcentreerd weggedrag. Zij heeft niet goed op de weg voor haar gelet en zij heeft niet willen erkennen dat, laat staan willen verklaren waarom, zij deels op het trottoir reed en niet op de weg, voorafgaand en tijdens de aanrijding. Om welke reden dan ook heeft de verdachte feitelijk te laat de bocht naar links in de - haar zeer wel bekende - Straatsburglaan ingezet, waardoor zij met de rechterwielen van haar auto op het trottoir is beland. Aldus met haar auto deels rijdend over het trottoir, deels over de weg, heeft zij het slachtoffer dat voor haar reed en wel uiterst rechts op de rijbaan - met onverminderde snelheid - aan de achterkant van haar fiets geraakt. Hierdoor is de fiets onder de aldaar geparkeerde bestelauto terechtgekomen en is het slachtoffer met een klap op de voorruit van de auto van de verdachte beland. Zij heeft nog enige meters op de voorruit/ motorkap van de auto gelegen voordat zij van de auto op het wegdek gleed. De verdachte is niet voor haar uitgeweken en heeft niet geremd. Zij heeft haar weg, zonder zich over eventuele slachtoffers te bekommeren, zonder enige onderbreking vervolgd, heeft haar actie niet gecorrigeerd, maar is - alsof er niets was gebeurd - “gewoon” doorgereden.
Deze uitblijvende dan wel inadequate reactie en gebrekkige waarneming passen bij het voorafgaand gebruik van alcohol en verdovende middelen, waarvan het effect mogelijk nog werd versterkt door slaapgebrek en een lege maag en de gemoedstoestand waarin de verdachte verkeerde. Haar toenmalige vriend had zojuist de relatie beëindigd en ze was boos weggereden bij de taxistandplaats. De verdachte heeft naar het oordeel van het hof een onaanvaardbaar risico genomen door in die toestand toch te gaan rijden en het kan dan ook niet anders, gezien haar weggedrag, dat haar reactie- en waarnemingsvermogen mede werden beïnvloed en bepaald door het middelengebruik. Een risico dat [slachtoffer] met de dood heeft moeten bekopen.
Dat verdachte deze aanrijding niet had kunnen voorkomen ook als zij geen middelen had gebruikt en dat het waarschijnlijk is te achten dat ook een andere willekeurige bestuurder die niet onder invloed was het ongeval niet had kunnen voorkomen, zijn uitspraken die volledig voor rekening van de verdachte dienen te blijven.
Om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te
kunnen komen is vereist dat verdachte schuld heeft aan de aanrijding, hetgeen tenlastegelegd is als het zich hoogst, dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam gedragen.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822) zijn voor de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 verschillende factoren van belang. Het komt aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de hiervoor bedoelde zin.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] is overleden.
Verdachte heeft onder invloed van alcohol, cocaïne en THC, waardoor haar rijvaardigheid beïnvloed was, een personenauto bestuurd. Daarnaast kan worden vastgesteld dat verdachte zonder reden half rijdend op een trottoir een fietser die in dezelfde rijrichting voor haar reed op de weg, van achteren is genaderd, terwijl zij niet heeft gelet op de weg voor haar, noch op medeweggebruikers voor haar, en niet is uitgeweken om een aanrijding te voorkomen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het verkeersongeval, waarbij [slachtoffer] is overleden, aan verdachtes schuld is te wijten. Het hof is met betrekking tot de mate van schuld van oordeel dat de aard en de ernst van het geheel van de gedragingen van de verdachte en de overige omstandigheden van het geval zodanig zijn dat de gedragingen van de verdachte dienen te worden gekwalificeerd als hoogst onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde overweegt het hof dat vaststaat dat de verdachte na de aanrijding met het slachtoffer de plaats van het ongeval in haar zwaar beschadigde auto heeft verlaten en naar huis is gereden. Gelet op de staat van de auto na de aanrijding met het slachtoffer is de impact van de aanrijding groot geweest. Het slachtoffer heeft nog enige meters op de motorkap van de auto van verdachte gelegen voordat zij op de straat terechtkwam. De voorruit was verbrijzeld en was aan de bestuurderszijde komvormig ingedrukt, hetgeen niet kon zijn veroorzaakt door een aanrijding met een andere auto zoals de verdachte heeft verklaard, maar meer duidt op een aanrijding met een persoon. Haar verklaring is met deze schade onverenigbaar.
De verdachte kon, zo heeft zij ter terechtzitting verklaard, na de klap door de voorruit niets meer zien, en is met haar hoofd uit het zijraam naar huis gereden. Op grond van deze omstandigheden moet de verdachte minst genomen redelijkerwijs hebben vermoed dat aan een ander door het ongeval (dodelijk) letsel was toegebracht. Dat verdachte zich ervan heeft vergewist of zij iemand had geraakt is gesteld noch op enige wijze gebleken. Wel staat vast dat zij naar huis is gereden. Zij wilde naar huis om de politie te bellen. Dit terwijl ze haar telefoon op dat moment bij zich had. Daarover heeft de verdachte in hoger beroep verklaard dat ze in paniek was en op dat moment de telefoon niet zo snel in haar tas kon vinden en dat ze daarom thuis wilde gaan bellen. Echter, thuis aangekomen heeft de verdachte niet direct gebeld maar heeft ze zich uitgekleed en vervolgens de lichten uitgedaan. Toen de politie aanbelde was haar eerste reactie dat ze niet wist wat er aan de hand was. Onder deze omstandigheden houdt het hof het erop dat de verdachte geenszins van plan was om direct na het ongeval de politie te bellen en dat zij allerminst voornemens was haar betrokkenheid bij dit ongeval bekend te maken en daarom is weggereden van de plaats van het ongeval.
De verweren worden op alle onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, en vijfde lid, van deze wet.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De rechtbank heeft de verdachte ter zake de feiten 1 primair, 2 en 3 onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank is echter uitgegaan van een mindere mate van schuld en heeft bewezenverklaard dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld. Tevens is als bijkomende straf de ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van, in totaal, 5 jaar.
De advocaat-generaal heeft een straf gevorderd als hiervoor vermeld, daarbij uitgaande van een andere bewezenverklaring en een hogere mate van schuld.
De verdediging heeft geheel subsidiair een taakstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit. De verdachte heeft aan het ongeval psychische en daaruit voortvloeiend fysieke klachten overgehouden. Ze is haar baan kwijtgeraakt en heeft de zorg voor haar kinderen, van wie de jongste 16 jaar is. Verdachte is kwetsbaar en slikt medicijnen en doorloopt een behandeling bij de GGZ. Verdachte moet dagelijks leven met het feit dat een jonge vrouw is omgekomen bij een ongeval waarbij zij betrokken was. Haar schuldgevoel is nauwelijks te dragen en de psychische klachten nemen alleen maar toe. Verdachte heeft dit ongeval niet gewild en zij is niet gebaat bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Deze straf en iedere andere straf kan niet opwegen tegen het geleden verlies van de nabestaanden.
Het hof gaat, zoals hiervoor overwogen en met de advocaat-generaal, uit van een hogere mate van schuld en komt reeds om die reden tot een andere strafoplegging.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Daarbij heeft het hof gelet op de volgende omstandigheden.
Met haar rijgedrag heeft de verdachte een reeks van aanrijdingen veroorzaakt, waarbij een dodelijk slachtoffer is gevallen, twee auto’s zwaar zijn beschadigd en een boom is ontworteld. De verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en drugs. Zij was zich hiervan bewust, en heeft desondanks de keuze gemaakt om naar huis te rijden. Met het besef dat die keuze een jonge vrouw, die nog een heel leven voor zich had, fataal is geworden, zal de verdachte verder moeten leven.
Het leed dat door het overlijden van [slachtoffer] is toegebracht aan haar ouders en broers, is onbeschrijfelijk groot en onherstelbaar. De door de ouders ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep afgelegde verklaringen hebben pijnlijk duidelijk gemaakt op welke wijze zij lijden onder dit verlies. Daarnaast is ook bij andere familielieden, vrienden en studiegenoten veel verdriet veroorzaakt. Door het handelen van de verdachte zijn levens ingrijpend en blijvend veranderd. Het hof rekent verdachte dit zwaar aan.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden heeft het hof de volgende omstandigheden in aanmerking genomen.
Blijkens een haar betreffend uittreksel uit de justitiële Documentatie d.d. 18 december 2020 is verdachte niet eerder door een strafrechter veroordeeld. Voorts blijkt uit een omtrent verdachte opgemaakt reclasseringsadvies d.d. 8 februari 2021 dat zij een kwetsbare, drukke en chaotische vrouw is met vermijdende ontwijkende en afhankelijke trekken. Er is sprake van beperkte kennis en inzicht omtrent de invloed van middelen op het rijgedrag en de rijvaardigheid en een beperkt zelfinzicht. Haar vermijdende en ontwijkende karakter zorgt ervoor dat ze zich distantieert van de impact van het ongeval op de nabestaanden en op haarzelf, vermoedelijk vanwege een gebrek aan draagkracht en het deels externaliseren van verantwoordelijkheid. De (kwetsbare) psychische gezondheid van de verdachte behoeft aandacht en ze krijgt momenteel behandeling bij de GGZ-instelling Amacura.
Vanwege behandeling en medicijnen functioneert ze stabieler en is haar coping iets adequater.
Alles overziende is het hof van oordeel dat een taakstraf en/of een voorwaardelijke straf zoals door de verdediging is bepleit niet passend is en dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Deze landelijke oriëntatiepunten indiceren voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval, waarbij sprake is van een zeer hoge mate van schuld en een alcoholgehalte tot 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
Voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval geldt bij dezelfde gradatie van schuld en waarbij wordt uitgegaan van een alcoholgehalte van meer dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren.
In beginsel is in de onderhavige zaak eerstgenoemd uitgangspunt van toepassing. Echter, het hof neemt in aanmerking dat in dat oriëntatiepunt geen rekening is gehouden met het THC- en cocaïnegehalte in verdachtes bloed en dat de andere door de verdachte gepleegde strafbare feiten daarin evenmin zijn verdisconteerd. Om die reden acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf passend en geboden.
Gelet op de ernstige en onomkeerbare gevolgen van het ongeval is de rechtbank van oordeel dat slechts deze strafoplegging recht doet aan de ernst van de feiten. Hiermee wordt niet alleen aan de verdachte maar ook aan de samenleving als geheel een signaal afgegeven dat rijden onder invloed van alcohol en/of drugs uit den boze is en dat het hebben van een rijbewijs een enorme verantwoordelijkheid met zich brengt. Bij het niet nemen van deze verantwoordelijkheid en het besluit om toch te gaan rijden ondanks gebruik van alcohol en/of drugs, wordt het leven van onschuldige personen in de waagschaal gelegd en in het ergste geval verwoest. Daarbij past enkel een forse justitiële reactie.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, hoe zorgelijk ook, maken dit niet anders.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep oprecht spijt betuigd richting de nabestaanden en heeft aangegeven dat zij nooit meer zal rijden, maar zij blijft stellig in haar standpunt dat zij ondanks haar alcohol- en drugsgebruik in staat was om te rijden en dat ieder ander, ook in nuchtere toestand, hetzelfde had kunnen overkomen. Een uitspraak, zoals reeds hiervoor is overwogen, die volledig voor rekening van de verdachte blijft. Met deze uitlating geeft de verdachte naar het oordeel van het hof er bovendien blijk van dat zij de ernst en het kwalijke van haar handelwijze, ondanks haar spijtbetuiging, niet voldoende inziet.
Dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevolgen heeft voor het gezin van de verdachte, daarvan is het hof doordrongen maar ook hierin ziet het hof geen aanleiding om anders te beslissen. De verdachte heeft drie kinderen van 21, 18 en 16 jaar en heeft samen met de gemeente reeds stappen gezet om de zorg voor met name haar jongste kind in geval van detentie te waarborgen. In het weekend is de partner van de verdachte aanwezig en via de gemeente zou een organisatie als KL-IK ondersteuning aan het gezin kunnen bieden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het onder 1, onder 2 en onder 3 bewezenverklaarde en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van de bijkomende straf ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde in mindering worden gebracht.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] hebben ieder voor zich in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 17.500,00, bestaande uit immateriële schade (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vorderingen zijn bij vonnis waarvan beroep telkens toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van hun vordering.
Zijdens verdachte is ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen verweer gevoerd. Vanwege de bepleite vrijspraak is primair de niet-ontvankelijkheid bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich geschaard achter de beslissing van de rechtbank. Het toegewezen bedrag van € 5.000,00 per benadeelde partij acht de verdediging bij een bewezenverklaring billijk. In hoger beroep heeft de verdediging geen verweer gevoerd tegen de door de benadeelde partijen gestelde opgelopen Post Traumatische Stress Stoornis (verder: PTSS), maar is aangevoerd dat de door hen gezochte aansluiting bij de normbedragen van de Wet Affectieschade niet mogelijk is, nu deze wet enkel van toepassing is op gebeurtenissen die op of na 1 januari 2019 hebben plaatsgevonden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De benadeelde partijen hebben in hun voegingsformulieren [en de bijlagen daarbij] de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting nader toegelicht.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het hof stelt vast dat bij de benadeelde partijen een hevige emotionele schok is teweeggebracht door het overlijden van hun dochter respectievelijk zus en de aanblik van haar levenloze lichaam onder een wit laken op de plaats van het ongeval, zo dicht bij hun woning. Voorts hebben zij [slachtoffer] pas een dag later kunnen zien en zijn zij geconfronteerd met de vele letsels die zij had opgelopen als gevolg van de aanrijding. Het lichaam van hun dochter respectievelijk zus was zwaar geschonden.
Het heeft bij de ouders [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een PTSS blijkens de rapportage van psychiater J.H.T. de Bie van 10 oktober 2019.
Blijkens een schrijven van dr. G.M.A. Westermann, kinder- en jeugdpsychiater, d.d. 4 november 2019 heeft hij psychiatrisch onderzoek gedaan bij [benadeelde 3] en bij [benadeelde 4] , de broertjes van het slachtoffer. Bij [benadeelde 3] heeft hij een PTSS vastgesteld en bij [benadeelde 4] heeft hij geconstateerd dat het toestandsbeeld differentiaal diagnostisch ofwel een PTSS ofwel een depressieve stoornis ofwel een combinatie van beide beelden betreft.
Gelet op het vorenstaande kunnen de benadeelde partijen voornoemd naar het oordeel van het hof aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade.
De benadeelde partijen hebben ieder een bedrag gevorderd van € 17.500,00 en hebben daarvoor aansluiting gezocht bij de forfaitaire bedragen die worden genoemd in de Wet Affectieschade. Het hof stelt de verdediging in het gelijk bij de stelling dat de Wet Affectieschade niet van toepassing is. Echter, uit artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Bij de vaststelling van de omvang van de vergoeding ‘naar billijkheid’ moet het hof rekening houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin de benadeelden zijn getroffen, de aard van de aan de verdachte verweten gedraging (mate van verwijtbaarheid), de aard van de aansprakelijkheid en de economische omstandigheden van beide partijen. Het hof dient bij de begroting tevens te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
In de onderhavige zaak is door de handelwijze van de verdachte, welke door het hof is gekwalificeerd als een zeer hoge mate van schuld, de benadeelde partijen hun dochter respectievelijk zus ontnomen. De gevorderde schade acht het hof, gelet op de aard en ernst van dit door de verdachte veroorzaakte leed, billijk en niet bovenmatig. Verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vorderingen geheel toewijsbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de nabestaanden [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] is toegebracht ieder tot een bedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum. De verdachte is daarvoor jegens de nabestaanden naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte telkens de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de nabestaanden bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Het verweer van de verdediging dat gelet op de financiële en psychische problemen van de verdachte het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst ten uitvoer leggen van vervangende hechtenis, gaat niet op. Immers, vanwege de wetswijziging wordt geen vervangende hechtenis meer opgelegd maar wordt het dwangmiddel gijzeling toegepast waarbij beter rekening kan worden gehouden met het vermogen van de veroordeelde op het moment dat het ertoe doet, namelijk het moment van de (stokkende) tenuitvoerlegging. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het bepaalde van artikel 36f, vijfde lid, Sr., met dien verstande dat tevens toepassing wordt gegeven aan het bepaalde van artikel 60a Sr.. Dientengevolge wordt, uitgaande van een evenredige verdeling per schadevergoedingsmaatregel, de duur van de gijzeling bepaald op 91 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 60a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 91 (eenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 91 (eenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 91 (eenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 91 (eenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 9 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.J. Schiffers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Onder dit kopje wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s van het doorgenummerde dossier van de politie Eenheid Limburg, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Infrastructuur, Team Verkeer, proces-verbaalnummer 2018138074, sluitingsdatum 30 mei 2019, pg. 1 tot en met 230. Alle tot bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.