4.5.Overweging ten overvloede
In de bij deze analyse gevoegde situatietekening (aangehecht aan dit arrest) aangaande de vastgestelde voertuigposities op basis van de aangetroffen sporen werd door ons verbalisanten een vrijwel vloeiende lijn in de afgelegde weg van de Ford vastgesteld. De vloeiende rijbeweging wordt ingezet in de flauwe bocht van de Straatsburglaan .
Het is algemeen bekend dat het gebruik van alcohol al dan niet in combinatie met andere stoffen de rijvaardigheid kan verminderen. De bevindingen zoals hiervoor zijn omschreven zijn typerend voor het niet dan wel niet tijdig reageren of kunnen reageren op de zich voordoende verkeerssituatie, i.c. het doorrijden van de flauwe bocht, de aan de rechterzijde van de rijbaan rijdende fietsster en de aan de rechterzijde van de rijbaan, deels op het trottoir geparkeerd staande Peugeot .
14.
Aanvullend proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, behorend bij BVH-nummer: 2018-138074 d.d. 30 januari 2020, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] , beiden brigadier van politie, ingedeeld bij de Forensische Opsporing afdeling Verkeers-OngevallenAnalyse, locatie Venlo:
Door de Officier van Justitie werd een vraagstelling opgesteld en schriftelijk aan ons verstrekt.
Kan op basis van de aangetroffen sporen op het wegdek en aan de bij het ongeval betrokken voertuigen een uitspraak worden gedaan over de mate van aannemelijkheid van een van de hierna te noemen scenario's?
A. De verdachte is over het trottoir gaan rijden als gevolg van een uitwijkmanoeuvre ter voorkoming van een aanrijding met de op de straat rijdende fietsster.
B. De verdachte is in een doorgaande lijn over het trottoir gaan rijden als gevolg van het niet correct volgen van de bocht.
Om te voldoen aan voornoemd verzoek hebben wij een nader onderzoek ingesteld op de plaats van het ongeval, de Straatsburglaan te Sittard. Verder werd het ter beschikking staande onderzoeksmateriaal nader onderzocht.
Bij onderzoek bleek dat het eerst aangetroffen bandenspoor, getekend door één van de banden van de rechter wielen van de Ford (zie proces-verbaal snelheid- en impactanalyse) in het verloop op het trottoir was afgetekend in een lichte bocht naar links. Op grond van de lengte en de wijze van aftekening kan gesteld worden dat dit spoor niet duidt op het plotseling uitwijken vanwege een voor het voertuig rijdende fietser. Dit blijkt temeer uit het feit dat het voertuig hierna in een lichte bocht met de rechter wielen verder op het trottoir is komen te rijden over een afstand van ongeveer 10,5 meter alvorens de Ford met de linker voorzijde tegen de achterzijde van de fiets botste (zie de situatietekening gevoegd bij het proces-verbaal snelheid- en impactanalyse). Verder is de plaats waar dit bandenspoor was afgetekend en het wegverloop van de Straatsburglaan vóór dit spoor van belang. Hieruit kan worden afgeleid dat de bestuurder van de Ford feitelijk te laat de bocht naar links in de Straatsburglaan is gaan insturen en dit pas op het trottoir enigszins heeft ingezet.
Zou de bestuurder van de Ford een uitwijkmanoeuvre hebben ingezet dan was een stuurbeweging veel abrupter geweest. In dergelijke gevallen is het waarschijnlijk, gegeven de ten tijde van dit ongeval geldende omstandigheden, een duidelijke, langere en markante spooraftekening aan te treffen.
In het geval dit een manoeuvre naar links zou zijn geweest is het waarschijnlijker dat de bestuurder van de Ford de rechts van de weg rijdende fiets links voorbij zou zijn gereden.
In het geval dit een manoeuvre naar rechts zou zijn geweest is het waarschijnlijker dat de bestuurder van de Ford in de voortuintjes van de rechts van de weg gelegen woningen was komen te rijden, dan wel tegen deze woningen of op de opritten geparkeerd staande voertuigen was gebotst.
Conclusie
Gezien het vorenstaande kan gesteld worden dat scenario A als beschreven in de vraagstelling niet passend is bij de aangetroffen sporen en de wegsituatie ten tijde van het ongeval.
Het scenario B zoals beschreven in de vraagstelling is passend en zeer waarschijnlijk bij de aangetroffen sporen en de wegsituatie ten tijde van het ongeval.
Luidt de conclusie dat het spoor "zeer waarschijnlijk"," waarschijnlijk" of "mogelijk" is veroorzaakt door, dan wil dat zeggen dat de ongevallenanalist de kans dat een ander voertuig of voorwerp dit spoor veroorzaakt heeft in afnemende mate als aanwezig beschouwt op basis van kennis en ervaring binnen het vakgebied van de ongevallenanalyse.
15.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 23 februari 2021, voor zover inhoudende:
Ik woog 46 kilogram en ik had toen niet gegeten en een paar nachten niet geslapen. Het ging niet goed met mij. Ik had een telefoon bij me die nacht. Ik wist dat die telefoon in mijn handtas zat.
16.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 september 2018 pagina 74, voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
V: Wat heb je daar gedronken?
A: Ik heb 3,5 glazen wijn en 2 sambuca gedronken.
V: Heb je vantevoren ook alcohol gedronken?
A: Ja, flesje Kriek, kersenbier.
V: Verdovende middelen?
A: ’s middags cocaïne gebruikt.
17.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 oktober 2018, pagina77,
voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
Ik heb op 8 september 2018 rond 14.30 uur een joint gerookt.
18.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 september 2018 pagina’s 80-81, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever 1] :
Feit : Verlaten plaats na verkeersongeval
Plaats delict : Straatsburglaan ter hoogte van nummer [huisnummer 1] , Sittard, binnen de gemeente Sittard-Geleen
[aangever 1] deed aangifte namens het slachtoffer [betrokkene 1]
(het hof begrijpt: [betrokkene 1] )en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident, dat plaatsvond op de locatie genoemd bij plaats delict, tussen zondag 9 september 2018 te 00:00 uur en zondag 9 september 2015 te 04:00 uur:
Ik ben namens het slachtoffer gerechtigd tot het doen van aangifte.
De auto van mijn werkgever [betrokkene 1] , staat altijd voor mijn woning geparkeerd. Ik parkeer de auto altijd met 2 wielen op het trottoir omdat de straat smal is. De auto stond met de neus in de richting van de Betuwestraat .
Op eerst genoemd tijdstip kwamen we terug van de bioscoop en ik zag dat de auto nog altijd onbeschadigd voor mijn woning stond. We zijn naar bed gegaan en ben ik wakker geworden van een knal. Ik ben naar beneden gegaan en buiten zag ik dat midden op straat een meisje lag. Daar stonden 2 jongens bij. Ik zag dat aan de achterzijde van mijn bedrijfsauto een fiets lag. Tevens zag ik dat de auto linksachter zwaar beschadigd was. Op het moment dat ik naar buiten liep, hoorde ik een auto met piepende banden weg rijden.
Er heeft zich na de aanrijding niemand bij mij gemeld dat die de aanrijding veroorzaakt heeft. Ik doe namens de eigenaar, met diens toestemming, aangifte van verlaten plaats ongeval.
De aangever verstrekte over het beschadigde de volgende aanvullende informatie:
Voertuig Bestelauto
Merk/type Peugeot Partner
Kenteken [kenteken 2]
19.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 september 2018 pagina’s 82 en 83, voor zover inhoudende als verklaring van [aangever 2] :
Feit: Verlaten plaats na verkeersongeval
Plaats delict : Straatsburglaan ter hoogte van nummer [huisnummer 4] , Sittard, binnen de gemeente Sittard-Geleen
[aangever 2] deed aangifte namens de slachtoffers [betrokkene 2] en [betrokkene 4]
Adres : Straatsburglaan [huisnummer 4]
plaats : Sittard
en verklaarde het volgende over het in de aanhef vermelde incident, dat plaatsvond op de locatie genoemd plaats delict, op zondag 9 september 238 te 03:43 uur.
Ik ben namens de slachtoffers gerechtigd tot het doen van aangifte.
Sinds vrijdag verblijf ik bij mijn partner in Sittard op het adres Straatsburglaan [huisnummer 4] te Sittard. Vannacht werd ik wakker van een harde knal. Dit was om 03:43 uur. Ik keek uit het raam. Ik zag in eerste instantie niets. Ik hoorde een automotor met veel geraas. Ik zag dat er toen een auto vanuit mijn voortuin om mijn bus heen reed de Straatsburglaan op reed. Ik zag dat het een kleinere donkere auto was. Mijn partner zag dat er een Duits kenteken op zat.
De auto van mij is een bedrijfsauto. Deze staat on naam van [betrokkene 2] . De auto is van het bedrijf [betrokkene 3] gevestigd in Bergschenhoek.
Ik heb de auto sinds vrijdag 07-09-2018 omstreeks 18:15 uur geparkeerd op de oprit voor de garage van de woning waar ik nu verblijf. De auto was onbeschadigd. Nu is de auto zwaar beschadigd over de hele linker flank.
De bestuurder is doorgereden zonder de identiteit van zichzelf en die van het voertuig aan mij bekend te maken. De auto heeft tevens een boom omver gereden in de voortuin van mijn partner genaamd [betrokkene 4] .
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
De aangever verstrekte over het beschadigde de volgende aanvullende informatie:
Voertuig Bestelauto
Merk/type Mercedes-Benz Vito
Kleur Wit
Kenteken [kenteken 3]
Categorie Bloem/plant/boom/struik
Object Bomen
Bijzonderheden 1 boom omvergereden
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bespreking van de verweren ten aanzien van de feiten 1 en 2
Zijdens verdachte is ten aanzien van deze feiten vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat zij geen schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 5 en/of 6 van de Wegenverkeerswet 1994, bij welk ongeval [slachtoffer] is overleden, nu niet is komen vast te staan dat verdachte als verkeersdeelnemer is tekortgeschoten.
Het procesdossier geeft geen duidelijkheid over de feitelijke toedracht van het ongeval en de verdachte stelt zich op het standpunt dat zij voldoende geconcentreerd was, goed op de weg voor haar lette en dat zij niet op het trottoir reed maar op de weg. Verdachte stelt niet te hard gereden te hebben omdat dit niet mogelijk was vanwege de langs de weg geparkeerde auto’s, de duisternis en een slechte straatverlichting. Bovendien is ze bekend met de weg, zodat zij weet waar en wanneer zij haar rijgedrag aan moet passen, aldus de raadsman.
Verdachte heeft over het ongeval verklaard dat er ineens uit het niets een klap was. Zij heeft de fietser niet gezien, ze heeft dan ook niet geremd. Of de fietser een brandend achterlicht had en uiterst rechts van de rijbaan reed, staat niet vast en is niet onderbouwd. Of het bandenspoor van 3,5 meter op het trottoir van de auto van de verdachte is, is voorts niet onderzocht en niet uitgesloten is dat dat spoor van een andere auto is, die voor het ongeval over de stoep heeft gereden.
Weliswaar heeft de verdachte gereden onder invloed van alcohol en drugs maar dat betekent nog niet dat zij ook schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval, nu niet is vastgesteld dat verdachte als verkeersdeelnemer tekort is geschoten en niet is gebleken in hoeverre het onder invloed verkeren van deze middelen invloed heeft gehad en bepalend is geweest voor haar rijgedrag. De verdachte achtte zichzelf in staat om naar huis te rijden en uit het dossier blijkt niet dat haar reactievermogen en waarnemingsvermogen verminderd zouden zijn door het alcohol- en drugsgebruik. Zo heeft de taxichauffeur [getuige 3] verklaard dat de verdachte de controle over haar lichaam had tijdens het lopen. De verdachte stelt zich op het standpunt dat ook als zij geen alcohol en/of drugs zou hebben gebruikt, zij de aanrijding niet had kunnen voorkomen en dat het waarschijnlijk is te achten dat ook een andere willekeurige bestuurder die niet onder invloed was het ongeval niet had kunnen voorkomen.
Omdat de verdachte de fietsster niet heeft gezien en ook niet in de gaten had wat zij had geraakt, dient zij ook te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat de zijdens verdachte bepleite vrijspraken worden weerlegd door de bewijsmiddelen. Het hof heeft, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof af dat verdachte op 9 september 2018 in de nacht omstreeks 03.30 uur onder invloed van meerdere bewustzijnsbeïnvloedende middelen, te weten alcohol in combinatie met THC en cocaïne, als bestuurder in haar auto is gestapt en vanaf het centrum in Sittard naar haar toenmalige huis in de Betuwestraat te Sittard is gereden.
Hoewel het gemeten alcoholgehalte hoger lag dan toegestaan voor een ervaren bestuurder, was dit niet extreem hoog. Het hof houdt evenwel rekening met de omstandigheden dat de verdachte naar eigen zeggen de hele dag ervoor nog niet had gegeten, dat zij een lichaamsgewicht van ongeveer 45-48 kilogram had, dat zij een aantal nachten achtereen slecht had geslapen en dat zij desondanks die avond/nacht meer had gedronken dan toegestaan alvorens zij ging rijden. Daar komt bij dat uit de aanvullende rapportage van het NFI - kort samengevat - volgt dat de verdachte, gezien de gemeten cocaïneconcentratie, de afbraaksnelheid van cocaïne en alle overige relevante factoren, die middag tussen 14.00 en 15.00 uur voorafgaand aan de aanrijding ofwel een zeer hoge dosis cocaïne moet hebben gebruikt die zeer waarschijnlijk niet met het leven verenigbaar was en door het NFI een overdosis wordt genoemd dan wel dat zij toch later op die dag, in de avond dan wel
’s nachts voorafgaande aan het rijden (nog) cocaïne heeft gebruikt. Dit laatste scenario komt het hof waarschijnlijker voor dan de eerst beschreven situatie, nu van aanwijzingen voor een overdosis niet is gebleken. Naast de overmatige alcohol en recent gesnoven cocaïne heeft verdachte bovendien nog minstens een joint gerookt alvorens zij als bestuurder aan het verkeer deelnam. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de cocktail van voornoemde middelen in de gegeven omstandigheden het rijgedrag van de verdachte heeft beïnvloed. Dat hiervan sprake was, vindt bevestiging in het volgende.
Bij het wegrijden van de taxistandplaats in het centrum valt haar afwijkende rijgedrag direct op, omdat ze bijna tegen ter plaatse opgestelde taxi’s aanrijdt. Taxichauffeur [getuige 3] spreekt de verdachte hier ook op aan omdat hij bang was dat ze de taxi’s zou beschadigen. Naar eigen zeggen is de verdachte boos weggereden omdat haar auto klem stond tussen twee taxi’s in. Wat daar ook van zij, ook nadat ze is weggereden vertoont de verdachte gevaarlijk rijgedrag door dicht op een voor haar rijdende auto te gaan rijden. Dit bumperkleven is ook door twee andere getuigen waargenomen verderop op de door haar gereden route, op de Willem van Gelre-Gulikstraat . De voor verdachte rijdende auto sloeg linksaf, de Keizer Karel V-straat in en verdachte reed rechtdoor.
Vervolgens is de verdachte over de Straatsburglaan gereden en kort voorbij een flauwe bocht naar links in de Straatsburglaan is zij met de rechterwielen het trottoir opgereden. Terwijl verdachte zo verder is gereden over het trottoir heeft een aanrijding plaatsgevonden met een zich aldaar voor haar op de weg bevindende fietser. De fietser was [slachtoffer] . Zij kwam net van een feestje bij een vriendin in de Straatsburglaan en was onderweg naar haar ouderlijke woning in de buurt. Vanaf de uitrit bij de woning van haar vriendin moet zij linksaf de Straatsburglaan zijn ingegaan, is zij de weg overgestoken en, na voltooiing van die actie, reed zij op de fiets in dezelfde rijrichting als de verdachte die noodlottig achter haar kwam te rijden in de auto, deels op de weg, deels op het trottoir.
De afdeling VerkeersOngevallenAnalyse van de Forensische Opsporing van de politie (verder ook afdeling VOA) heeft het verkeersongeval geanalyseerd. De plaats van het ongeval is in kaart gebracht, alle betrokken ongevalvoertuigen zijn technisch onderzocht en de mogelijke oorzaak, toedracht en gevolgen van het ongeval zijn onderzocht. Daarbij zijn ook de daaropvolgende andere aanrijdingen met de geparkeerde bedrijfsauto’s betrokken en is een snelheids- en impactanalyse gemaakt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de bevindingen en conclusies van de afdeling VOA voldoende inzichtelijk zijn en degelijk zijn onderbouwd, zodat deze mede als grondslag dienen voor de overwegingen van het hof.
Zo geeft de afdeling VOA een nauwkeurige beschrijving van alle sporen, waaronder van de eindpositie van het slachtoffer en haar fiets, van de sporen op de weg (botsplaats) en op de trottoirband en van de schade aan de betrokken voertuigen. Uit het geanalyseerde sporenbeeld volgt dat het slachtoffer in een vrijwel rechte lijn op de Straatsburglaan in Sittard fietste, uiterst rechts, aldus aan de rechterkant dichtbij het trottoir. De straatverlichting brandde en de weg was 6 meter breed.
Op het wegdek is een krasspoor aangetroffen, zeer waarschijnlijk getekend door de velg van het achterwiel van de fiets tijdens de aanrijding. Dit krasspoor betreft de botsplaats, hetgeen naar het oordeel van het hof bevestiging vindt in de ter hoogte van het krasspoor aangetroffen linkerschoen van het slachtoffer en achterzijde van de kettingkast van de fiets. Gezien de schade aan de linker voorzijde van verdachtes auto, de schade aan de achterzijde van de fiets, de aftekening van de velg van het achterwiel van de fiets op de linkerzijde van de voorbumper van verdachtes auto, de blauwe lak van verdachtes auto op het achterspatbord van de fiets en de botsplaats heeft verdachte de op de weg rechts rijdende fietsster aan de achterzijde geraakt en aangereden. Verdachte reed op dat moment nog steeds deels op het trottoir. De eerste recente bandensporen op de trottoirband aan de rechterzijde van de rijbaan, kort na de flauwe bocht, getuigen namelijk van het oprijden van het trottoir met de rechterwielen van de auto. De botsplaats ruim 12 meter verderop en de posities waarin zich de auto van de verdachte en de fiets van het slachtoffer zich ten tijde van de aanrijding bevonden, bevestigen dat verdachte met haar auto op dat moment nog steeds deels op het trottoir reed. De auto van verdachte heeft vervolgens eerst ruim 6 meter voorbij de botsplaats het trottoir verlaten, getuige de aldaar aangetroffen bandensporen.
Als gevolg van de aanrijding, waarbij de verdachte niet heeft geremd, is de fiets voorwaarts geworpen en bleef deze op het rechter trottoir en deels onder de achterzijde van een aldaar (half op het trottoir, half op de rijbaan) geparkeerd staande Peugeot liggen. De eindpositie van de fiets was ruim 12 meter voorbij de botsplaats. De fietser kwam op de motorkap en voorruit van de auto van de verdachte terecht, waarvan de vernielde en komvormig ingedrukte voorruit getuigt. Zij werd deels op de auto meegevoerd en kwam ongeveer 15 meter voorbij de botsplaats op het wegdek terecht. Vanaf daar gleed zij nog ongeveer 5 meter over het wegdek door. Het stoffelijk overschot van de fietser werd zodoende eerst op ruim 20 meter voorbij de botsplaats op het wegdek aangetroffen.
Uit de onderzoeksbevindingen van de afdeling VOA leidt het hof af dat de verdachte na de aanrijding vrijwel in een gelijkblijvende boog vanaf het trottoir voorwaarts de rijbaan weer is opgereden en met de rechter voorzijde van haar auto tegen de linker achterzijde van voornoemde, deels op de rijbaan en deels op het trottoir, geparkeerd staande Peugeot is gereden. Vervolgens is de verdachte gezien de recente bandensporen aan de overzijde van de straat terechtgekomen. Ongeveer 3 meter voorbij de plaats van aantreffen van het slachtoffer werd op opritbanden van een oprit aan de overzijde van de Straatsburglaan een recent bandenspoor aangetroffen. In het vervolg van dat spoor werden aan de overzijde van het kruispunt met de Betuwestraat recente bandensporen aangetroffen op een trottoirband en recente rijsporen in de aansluitende groenstrook. In vervolg daarop trof de afdeling VOA bandensporen aan op het daarachter gelegen trottoir en de twee links daarvan gelegen voortuinen van aan de Straatsburglaan gelegen woningen. In een van deze voortuinen werd door de manoeuvre van de verdachte onder meer een boom ontworteld. In het grind van de voortuin werden meerdere rijsporen aangetroffen die in de rijlijn hun verloop hadden in de richting van een op de oprit van een woning geparkeerd staande Mercedes bestelauto. Verdachte is met haar auto, na de aanrijding met het slachtoffer en de aanrijding met de Peugeot tegen de linker zijkant van deze geparkeerd staande Mercedes tot stilstand gekomen.
Bij het hof bestaat, anders dan bij de verdediging, geen twijfel omtrent de bevindingen van de afdeling VOA dat de hiervoor omschreven recent aangetroffen bandensporen op de trottoirs aan beide zijden in de Straatsburglaan door de auto van verdachte zijn veroorzaakt. Dat de bandensporen door een (of meer) ander(e) voertuig op een eerder moment zouden zijn veroorzaakt, zoals door de verdediging naar voren is gebracht acht het hof gelet op het totaal aan aangetroffen met elkaar matchende en elkaar opvolgende sporen in het licht van de overige bewijsmiddelen in het dossier niet aannemelijk.
De vraag is evenwel hoe kan worden verklaard dat de verdachte rijdend over de Straatsburglaan in de richting van de Wehrerstraat , voorafgaand aan de aanrijding met [slachtoffer] , met de rechterwielen van de auto op het trottoir is terechtgekomen. Het hof volgt bij de beantwoording van die vraag in het bijzonder de aanvullende bevindingen van de afdeling VOA die concludeert dat de verdachte in een doorgaande lijn over het trottoir is gaan rijden als gevolg van het niet correct volgen van de bocht. Dit scenario is passend en zeer waarschijnlijk bij de aangetroffen sporen en de wegsituatie ten tijde van het ongeval. Dat de verdachte over het trottoir is gaan rijden als gevolg van een uitwijkmanoeuvre ter voorkoming van een aanrijding met de op straat rijdende fietser, is volgens de afdeling VOA niet passend bij de aangetroffen sporen en de wegsituatie ten tijde van het ongeval. Naar het oordeel van het hof is dat een scenario dat de verdachte ontkent, nu zij volhoudt de fietser niet te hebben gezien, hetgeen uitwijken dan ook reeds daarom niet zou kunnen verklaren.
Alles overziende is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verdachte het slachtoffer had kúnnen en móeten zien. Of het slachtoffer nu wel of geen brandend achterlicht had en of haar reflectoren nu wel of niet zichtbaar waren, de Straatsburglaan was blijkens de zich daarvan in het dossier bevindende foto’s ter plaatse overzichtelijk en voldoende verlicht door straatverlichting. Ter hoogte van de botsplaats stond op het trottoir een grote lantaarnpaal die in werking was. Bovendien was verdachte naar eigen zeggen zeer wel bekend in de Straatsburglaan , ze woonde daar destijds zelf ook om de hoek en reed regelmatig, zo niet dagelijks, door deze straat.
Anders dan de raadsman heeft bepleit is de verdachte naar het oordeel van het hof uitermate tekortgeschoten als verkeersdeelnemer in een gemotoriseerd voertuig. Verdachtes weggedrag getuigt allerminst van geconcentreerd weggedrag. Zij heeft niet goed op de weg voor haar gelet en zij heeft niet willen erkennen dat, laat staan willen verklaren waarom, zij deels op het trottoir reed en niet op de weg, voorafgaand en tijdens de aanrijding. Om welke reden dan ook heeft de verdachte feitelijk te laat de bocht naar links in de - haar zeer wel bekende - Straatsburglaan ingezet, waardoor zij met de rechterwielen van haar auto op het trottoir is beland. Aldus met haar auto deels rijdend over het trottoir, deels over de weg, heeft zij het slachtoffer dat voor haar reed en wel uiterst rechts op de rijbaan - met onverminderde snelheid - aan de achterkant van haar fiets geraakt. Hierdoor is de fiets onder de aldaar geparkeerde bestelauto terechtgekomen en is het slachtoffer met een klap op de voorruit van de auto van de verdachte beland. Zij heeft nog enige meters op de voorruit/ motorkap van de auto gelegen voordat zij van de auto op het wegdek gleed. De verdachte is niet voor haar uitgeweken en heeft niet geremd. Zij heeft haar weg, zonder zich over eventuele slachtoffers te bekommeren, zonder enige onderbreking vervolgd, heeft haar actie niet gecorrigeerd, maar is - alsof er niets was gebeurd - “gewoon” doorgereden.
Deze uitblijvende dan wel inadequate reactie en gebrekkige waarneming passen bij het voorafgaand gebruik van alcohol en verdovende middelen, waarvan het effect mogelijk nog werd versterkt door slaapgebrek en een lege maag en de gemoedstoestand waarin de verdachte verkeerde. Haar toenmalige vriend had zojuist de relatie beëindigd en ze was boos weggereden bij de taxistandplaats. De verdachte heeft naar het oordeel van het hof een onaanvaardbaar risico genomen door in die toestand toch te gaan rijden en het kan dan ook niet anders, gezien haar weggedrag, dat haar reactie- en waarnemingsvermogen mede werden beïnvloed en bepaald door het middelengebruik. Een risico dat [slachtoffer] met de dood heeft moeten bekopen.
Dat verdachte deze aanrijding niet had kunnen voorkomen ook als zij geen middelen had gebruikt en dat het waarschijnlijk is te achten dat ook een andere willekeurige bestuurder die niet onder invloed was het ongeval niet had kunnen voorkomen, zijn uitspraken die volledig voor rekening van de verdachte dienen te blijven.
Om tot een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te
kunnen komen is vereist dat verdachte schuld heeft aan de aanrijding, hetgeen tenlastegelegd is als het zich hoogst, dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam gedragen.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO5822) zijn voor de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 verschillende factoren van belang. Het komt aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in de hiervoor bedoelde zin. Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor [slachtoffer] is overleden.
Verdachte heeft onder invloed van alcohol, cocaïne en THC, waardoor haar rijvaardigheid beïnvloed was, een personenauto bestuurd. Daarnaast kan worden vastgesteld dat verdachte zonder reden half rijdend op een trottoir een fietser die in dezelfde rijrichting voor haar reed op de weg, van achteren is genaderd, terwijl zij niet heeft gelet op de weg voor haar, noch op medeweggebruikers voor haar, en niet is uitgeweken om een aanrijding te voorkomen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het verkeersongeval, waarbij [slachtoffer] is overleden, aan verdachtes schuld is te wijten. Het hof is met betrekking tot de mate van schuld van oordeel dat de aard en de ernst van het geheel van de gedragingen van de verdachte en de overige omstandigheden van het geval zodanig zijn dat de gedragingen van de verdachte dienen te worden gekwalificeerd als hoogst onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde overweegt het hof dat vaststaat dat de verdachte na de aanrijding met het slachtoffer de plaats van het ongeval in haar zwaar beschadigde auto heeft verlaten en naar huis is gereden. Gelet op de staat van de auto na de aanrijding met het slachtoffer is de impact van de aanrijding groot geweest. Het slachtoffer heeft nog enige meters op de motorkap van de auto van verdachte gelegen voordat zij op de straat terechtkwam. De voorruit was verbrijzeld en was aan de bestuurderszijde komvormig ingedrukt, hetgeen niet kon zijn veroorzaakt door een aanrijding met een andere auto zoals de verdachte heeft verklaard, maar meer duidt op een aanrijding met een persoon. Haar verklaring is met deze schade onverenigbaar.
De verdachte kon, zo heeft zij ter terechtzitting verklaard, na de klap door de voorruit niets meer zien, en is met haar hoofd uit het zijraam naar huis gereden. Op grond van deze omstandigheden moet de verdachte minst genomen redelijkerwijs hebben vermoed dat aan een ander door het ongeval (dodelijk) letsel was toegebracht. Dat verdachte zich ervan heeft vergewist of zij iemand had geraakt is gesteld noch op enige wijze gebleken. Wel staat vast dat zij naar huis is gereden. Zij wilde naar huis om de politie te bellen. Dit terwijl ze haar telefoon op dat moment bij zich had. Daarover heeft de verdachte in hoger beroep verklaard dat ze in paniek was en op dat moment de telefoon niet zo snel in haar tas kon vinden en dat ze daarom thuis wilde gaan bellen. Echter, thuis aangekomen heeft de verdachte niet direct gebeld maar heeft ze zich uitgekleed en vervolgens de lichten uitgedaan. Toen de politie aanbelde was haar eerste reactie dat ze niet wist wat er aan de hand was. Onder deze omstandigheden houdt het hof het erop dat de verdachte geenszins van plan was om direct na het ongeval de politie te bellen en dat zij allerminst voornemens was haar betrokkenheid bij dit ongeval bekend te maken en daarom is weggereden van de plaats van het ongeval.
De verweren worden op alle onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, en vijfde lid, van deze wet.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake de feiten 1 primair, 2 en 3 onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank is echter uitgegaan van een mindere mate van schuld en heeft bewezenverklaard dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld. Tevens is als bijkomende straf de ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van, in totaal, 5 jaar.
De advocaat-generaal heeft een straf gevorderd als hiervoor vermeld, daarbij uitgaande van een andere bewezenverklaring en een hogere mate van schuld.
De verdediging heeft geheel subsidiair een taakstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit. De verdachte heeft aan het ongeval psychische en daaruit voortvloeiend fysieke klachten overgehouden. Ze is haar baan kwijtgeraakt en heeft de zorg voor haar kinderen, van wie de jongste 16 jaar is. Verdachte is kwetsbaar en slikt medicijnen en doorloopt een behandeling bij de GGZ. Verdachte moet dagelijks leven met het feit dat een jonge vrouw is omgekomen bij een ongeval waarbij zij betrokken was. Haar schuldgevoel is nauwelijks te dragen en de psychische klachten nemen alleen maar toe. Verdachte heeft dit ongeval niet gewild en zij is niet gebaat bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Deze straf en iedere andere straf kan niet opwegen tegen het geleden verlies van de nabestaanden.
Het hof gaat, zoals hiervoor overwogen en met de advocaat-generaal, uit van een hogere mate van schuld en komt reeds om die reden tot een andere strafoplegging.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Daarbij heeft het hof gelet op de volgende omstandigheden.
Met haar rijgedrag heeft de verdachte een reeks van aanrijdingen veroorzaakt, waarbij een dodelijk slachtoffer is gevallen, twee auto’s zwaar zijn beschadigd en een boom is ontworteld. De verdachte verkeerde onder invloed van alcohol en drugs. Zij was zich hiervan bewust, en heeft desondanks de keuze gemaakt om naar huis te rijden. Met het besef dat die keuze een jonge vrouw, die nog een heel leven voor zich had, fataal is geworden, zal de verdachte verder moeten leven.
Het leed dat door het overlijden van [slachtoffer] is toegebracht aan haar ouders en broers, is onbeschrijfelijk groot en onherstelbaar. De door de ouders ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep afgelegde verklaringen hebben pijnlijk duidelijk gemaakt op welke wijze zij lijden onder dit verlies. Daarnaast is ook bij andere familielieden, vrienden en studiegenoten veel verdriet veroorzaakt. Door het handelen van de verdachte zijn levens ingrijpend en blijvend veranderd. Het hof rekent verdachte dit zwaar aan.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden heeft het hof de volgende omstandigheden in aanmerking genomen.
Blijkens een haar betreffend uittreksel uit de justitiële Documentatie d.d. 18 december 2020 is verdachte niet eerder door een strafrechter veroordeeld. Voorts blijkt uit een omtrent verdachte opgemaakt reclasseringsadvies d.d. 8 februari 2021 dat zij een kwetsbare, drukke en chaotische vrouw is met vermijdende ontwijkende en afhankelijke trekken. Er is sprake van beperkte kennis en inzicht omtrent de invloed van middelen op het rijgedrag en de rijvaardigheid en een beperkt zelfinzicht. Haar vermijdende en ontwijkende karakter zorgt ervoor dat ze zich distantieert van de impact van het ongeval op de nabestaanden en op haarzelf, vermoedelijk vanwege een gebrek aan draagkracht en het deels externaliseren van verantwoordelijkheid. De (kwetsbare) psychische gezondheid van de verdachte behoeft aandacht en ze krijgt momenteel behandeling bij de GGZ-instelling Amacura.
Vanwege behandeling en medicijnen functioneert ze stabieler en is haar coping iets adequater.
Alles overziende is het hof van oordeel dat een taakstraf en/of een voorwaardelijke straf zoals door de verdediging is bepleit niet passend is en dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden is.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Deze landelijke oriëntatiepunten indiceren voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval, waarbij sprake is van een zeer hoge mate van schuld en een alcoholgehalte tot 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
Voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval geldt bij dezelfde gradatie van schuld en waarbij wordt uitgegaan van een alcoholgehalte van meer dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren.
In beginsel is in de onderhavige zaak eerstgenoemd uitgangspunt van toepassing. Echter, het hof neemt in aanmerking dat in dat oriëntatiepunt geen rekening is gehouden met het THC- en cocaïnegehalte in verdachtes bloed en dat de andere door de verdachte gepleegde strafbare feiten daarin evenmin zijn verdisconteerd. Om die reden acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf passend en geboden.
Gelet op de ernstige en onomkeerbare gevolgen van het ongeval is de rechtbank van oordeel dat slechts deze strafoplegging recht doet aan de ernst van de feiten. Hiermee wordt niet alleen aan de verdachte maar ook aan de samenleving als geheel een signaal afgegeven dat rijden onder invloed van alcohol en/of drugs uit den boze is en dat het hebben van een rijbewijs een enorme verantwoordelijkheid met zich brengt. Bij het niet nemen van deze verantwoordelijkheid en het besluit om toch te gaan rijden ondanks gebruik van alcohol en/of drugs, wordt het leven van onschuldige personen in de waagschaal gelegd en in het ergste geval verwoest. Daarbij past enkel een forse justitiële reactie.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, hoe zorgelijk ook, maken dit niet anders.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep oprecht spijt betuigd richting de nabestaanden en heeft aangegeven dat zij nooit meer zal rijden, maar zij blijft stellig in haar standpunt dat zij ondanks haar alcohol- en drugsgebruik in staat was om te rijden en dat ieder ander, ook in nuchtere toestand, hetzelfde had kunnen overkomen. Een uitspraak, zoals reeds hiervoor is overwogen, die volledig voor rekening van de verdachte blijft. Met deze uitlating geeft de verdachte naar het oordeel van het hof er bovendien blijk van dat zij de ernst en het kwalijke van haar handelwijze, ondanks haar spijtbetuiging, niet voldoende inziet.
Dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevolgen heeft voor het gezin van de verdachte, daarvan is het hof doordrongen maar ook hierin ziet het hof geen aanleiding om anders te beslissen. De verdachte heeft drie kinderen van 21, 18 en 16 jaar en heeft samen met de gemeente reeds stappen gezet om de zorg voor met name haar jongste kind in geval van detentie te waarborgen. In het weekend is de partner van de verdachte aanwezig en via de gemeente zou een organisatie als KL-IK ondersteuning aan het gezin kunnen bieden.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof ter zake van het onder 1, onder 2 en onder 3 bewezenverklaarde en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van de bijkomende straf ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde in mindering worden gebracht.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] hebben ieder voor zich in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 17.500,00, bestaande uit immateriële schade (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vorderingen zijn bij vonnis waarvan beroep telkens toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van hun vordering.
Zijdens verdachte is ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen verweer gevoerd. Vanwege de bepleite vrijspraak is primair de niet-ontvankelijkheid bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich geschaard achter de beslissing van de rechtbank. Het toegewezen bedrag van € 5.000,00 per benadeelde partij acht de verdediging bij een bewezenverklaring billijk. In hoger beroep heeft de verdediging geen verweer gevoerd tegen de door de benadeelde partijen gestelde opgelopen Post Traumatische Stress Stoornis (verder: PTSS), maar is aangevoerd dat de door hen gezochte aansluiting bij de normbedragen van de Wet Affectieschade niet mogelijk is, nu deze wet enkel van toepassing is op gebeurtenissen die op of na 1 januari 2019 hebben plaatsgevonden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De benadeelde partijen hebben in hun voegingsformulieren [en de bijlagen daarbij] de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting nader toegelicht.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het hof stelt vast dat bij de benadeelde partijen een hevige emotionele schok is teweeggebracht door het overlijden van hun dochter respectievelijk zus en de aanblik van haar levenloze lichaam onder een wit laken op de plaats van het ongeval, zo dicht bij hun woning. Voorts hebben zij [slachtoffer] pas een dag later kunnen zien en zijn zij geconfronteerd met de vele letsels die zij had opgelopen als gevolg van de aanrijding. Het lichaam van hun dochter respectievelijk zus was zwaar geschonden.
Het heeft bij de ouders [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een PTSS blijkens de rapportage van psychiater J.H.T. de Bie van 10 oktober 2019.
Blijkens een schrijven van dr. G.M.A. Westermann, kinder- en jeugdpsychiater, d.d. 4 november 2019 heeft hij psychiatrisch onderzoek gedaan bij [benadeelde 3] en bij [benadeelde 4] , de broertjes van het slachtoffer. Bij [benadeelde 3] heeft hij een PTSS vastgesteld en bij [benadeelde 4] heeft hij geconstateerd dat het toestandsbeeld differentiaal diagnostisch ofwel een PTSS ofwel een depressieve stoornis ofwel een combinatie van beide beelden betreft.
Gelet op het vorenstaande kunnen de benadeelde partijen voornoemd naar het oordeel van het hof aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade.
De benadeelde partijen hebben ieder een bedrag gevorderd van € 17.500,00 en hebben daarvoor aansluiting gezocht bij de forfaitaire bedragen die worden genoemd in de Wet Affectieschade. Het hof stelt de verdediging in het gelijk bij de stelling dat de Wet Affectieschade niet van toepassing is. Echter, uit artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Bij de vaststelling van de omvang van de vergoeding ‘naar billijkheid’ moet het hof rekening houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin de benadeelden zijn getroffen, de aard van de aan de verdachte verweten gedraging (mate van verwijtbaarheid), de aard van de aansprakelijkheid en de economische omstandigheden van beide partijen. Het hof dient bij de begroting tevens te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
In de onderhavige zaak is door de handelwijze van de verdachte, welke door het hof is gekwalificeerd als een zeer hoge mate van schuld, de benadeelde partijen hun dochter respectievelijk zus ontnomen. De gevorderde schade acht het hof, gelet op de aard en ernst van dit door de verdachte veroorzaakte leed, billijk en niet bovenmatig. Verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vorderingen geheel toewijsbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan de nabestaanden [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] is toegebracht ieder tot een bedrag van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum. De verdachte is daarvoor jegens de nabestaanden naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte telkens de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de nabestaanden bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Het verweer van de verdediging dat gelet op de financiële en psychische problemen van de verdachte het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst ten uitvoer leggen van vervangende hechtenis, gaat niet op. Immers, vanwege de wetswijziging wordt geen vervangende hechtenis meer opgelegd maar wordt het dwangmiddel gijzeling toegepast waarbij beter rekening kan worden gehouden met het vermogen van de veroordeelde op het moment dat het ertoe doet, namelijk het moment van de (stokkende) tenuitvoerlegging. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het bepaalde van artikel 36f, vijfde lid, Sr., met dien verstande dat tevens toepassing wordt gegeven aan het bepaalde van artikel 60a Sr.. Dientengevolge wordt, uitgaande van een evenredige verdeling per schadevergoedingsmaatregel, de duur van de gijzeling bepaald op 91 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57 en 60a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 91 (eenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 91 (eenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 91 (eenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente 9 september 2018 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 91 (eenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 9 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.J. Schiffers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.