ECLI:NL:RBROT:2022:5904

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/3606
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens onvoldoende onderzoek door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering door het UWV. Eiseres, die eerder als orderpicker werkte, had zich op 30 juni 2018 ziekgemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het UWV had haar aanvraag op 6 augustus 2020 afgewezen, en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard op 26 mei 2021. Eiseres was van mening dat het UWV niet zorgvuldig had gehandeld, omdat zij slechts door een arts was gezien en er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische situatie, waaronder een hernia.

De rechtbank oordeelde dat het UWV de arbeidsongeschiktheid van eiseres niet op zorgvuldige wijze had vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had geen spreekuurcontact met eiseres gehad, wat in strijd was met de vereisten voor zorgvuldigheid. De rechtbank vond dat de toename van de klachten van eiseres rondom de datum in geding een reden had moeten zijn voor een fysiek onderzoek. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen twee maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres opnieuw op het spreekuur moet worden onderzocht. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3606

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.M. Deiman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

Met het besluit van 6 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Met het besluit van 26 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de Teamszitting van 4 juli 2022. Eiseres was aanwezig samen met haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure voorafging

1. Eiseres werkte als orderpicker voor 33,68 uur per week. Zij heeft zich op 30 juni 2018 wegens lichamelijke en psychische klachten ziekgemeld voor dit werk.
Het dienstverband van eiseres is op 20 augustus 2018 geëindigd. Het UWV heeft aan eiseres met ingang van 20 augustus 2018 een Ziektewetuitkering toegekend.
2. Vervolgens heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
3. Een arts van het UWV heeft eiseres onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn per 27 juni 2020. [1] Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat er drie functies zijn die eiseres, met haar beperkingen, nog zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiseres met de middelste van deze functies 81,45% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziekmeldde. Omdat dit betekent dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan zij volgens het UWV geen WIA-uitkering krijgen. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 18,55%.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiseres gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kon zich ook vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiseres vindt

5. Eiseres is het niet met het UWV eens. Eiseres vindt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiseres is alleen gezien door een arts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn conclusie op onvolledige informatie gebaseerd, nu blijkt dat er op de datum in geding sprake was van een (tweede) hernia, waarvoor nogmaals operatie nodig is. De huidige FML van 23 juli 2020 onderschat de beperkingen van eiseres, als gevolg van een nieuwe hernia na de operatie in november 2019. Op de datum in geding was al enige maanden sprake van een verergering van de rugklachten op basis van die nieuwe hernia. De beperkingen op datum geding zijn niet heel anders dan een aantal maanden eerder, toen de verzekeringsarts bezwaar en beroep (in het kader van de Ziektewetprocedure) heeft geconcludeerd dat eiseres geen arbeidsmogelijkheden had. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar beroep aanvullende medische informatie overgelegd, te weten: het journaal van de huisarts van 5 februari 2020 tot en met 12 november 2020, de informatie van de afdeling spoedeisende hulp voor het specialisme neurologie van 23 september 2020, de informatie van het pijncentrum DC klinieken Rotterdam van 15 juni 2021, de informatie van de fysiotherapeut van DC klinieken en de informatie van de Sint Maartenskliniek van 14 november 2021, 31 december 2021 en 31 januari 2022.

Waarover het gaat in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres voor 18,55% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiseres op 27 juni 2020 (de datum in geding) en de vraag welke beperkingen daaruit volgen. Tussen partijen is niet in geschil dat op enig moment de rugklachten van eiseres zijn toegenomen, maar zij zijn het niet eens over de vraag of dit voor of na 27 juni 2020 was.

Wat de rechtbank vindt

7. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
8. De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiseres bestudeerd. Hij heeft eiseres op het spreekuur gezien en onderzocht. Hij heeft beschreven dat eiseres in november 2019 een herniaoperatie heeft ondergaan. Na de operatie is sprake van aanhoudende pijnklachten. Zij is aangewezen op rugsparend werk. Vanwege haar mentale belastbaarheid is zeer stresserend werk met grote en/of zware eindverantwoordelijkheid niet mogelijk.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in haar rapport van 4 mei 2021 heroverwogen. Zij heeft het dossier bestudeerd en informatie van de behandelaars bestudeerd. Ook heeft zij eiseres gesproken tijdens de telefonische hoorzitting. Een afschrift van de MRI op 19 oktober 2020 werd meegewogen in het onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de arts.
10. Over de medische informatie die eiseres in beroep heeft opgestuurd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld dat er geen aanleiding is om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
11. De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in zijn recente uitspraken geoordeeld dat de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek vereist dat de verzekerde in ieder geval één keer door de verzekeringsarts moet worden gezien op een spreekuur. Als de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en er in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een verzekeringsarts, is het uitgangspunt dat de betrokkene in de bezwaarfase door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht. Daarvan kan alleen worden afgezien als de verzekeringsarts voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [2] Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt verder dat een hoorzitting niet met (de beslotenheid van) een spreekuur kan worden gelijkgesteld. [3]
12. Vaststaat dat eiseres is gezien op een fysiek spreekuur bij de arts. In de bezwaarfase is er geen spreekuurcontact geweest. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 4 mei 2021 niet heeft vermeld waarom van een spreekuurcontact is afgezien. Deze motivering is wel gegeven, na schriftelijke vragen van de rechtbank, in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juni 2022.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de primaire arts een zeer uitgebreide anamnese en een volledig onderzoek naar het bewegingsapparaat heeft uitgevoerd. Er was daarom geen medische grond om eiseres nogmaals fysiek te onderzoeken. Daarnaast was medisch onderzoek niet zinvol omdat eiseres meer dan een maand na datum in geding en voor de hoorzitting een forse toename van haar klachten ervaarde. Eiseres gaf in haar bezwaar van 9 september 2020 aan dat zij leed aan hevige rugpijn en er werd een MRI meegestuurd waarop waarschijnlijk sprake bleek van een recidief hernia. Een actuele anamnese en aanvullend lichamelijk onderzoek zou dus afwijkend zijn geweest van die van de arts. De recidief hernia met bijbehorende klachten na datum in geding maakte volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat zij de heroverweging alleen kon verrichten op basis van de op dat moment aanwezige gegevens in het dossier.
14. De rechtbank oordeelt dat deze motivering in het licht van de genoemde rechtspraak onvoldoende is. De rechtbank vindt het daarbij van belang dat de door eiseres genoemde toename van haar klachten gedurende de periode rondom de datum in geding juist reden had moeten zijn om haar op het spreekuur uit te nodigen. De uitleg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het onderzoek door de arts minder dan een maand na de datum in geding plaatsvond en de verwijzing naar zijn bevindingen tijdens het lichamelijke onderzoek, acht de rechtbank niet doorslaggevend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep baseert haar standpunt dat medisch onderzoek door haar niet zinvol was, grotendeels op haar conclusie dat de klachten van eiseres pas na de datum in geding zijn toegenomen. Die conclusie wordt door eiseres betwist. Volgens eiseres namen haar klachten al eerder toe en in het dossier is ondersteuning daarvan te vinden. Uit het rapport van de arts komt namelijk naar voren dat eiseres beschreef dat zij nog steeds (stekende) pijn in haar onderrug had en dat deze voor haar gevoel in ernst toenam. Dit is ook in lijn met de omschrijving onder het kopje “huidige situatie” in het rapport van 1 mei 2020 van de verzekeringsarts waar onder andere staat vermeld: “afgelopen week door de klachten gedwongen tot platliggen in bed” en dat zij “continue lage rugpijn heeft met uitstraling naar het linkerbeen tot linker voetwreef”. Daarnaast volgt uit het journaal van de huisarts dat eiseres begin juni 2020 bij de huisarts heeft aangeven dat de pijn alsmaar erger wordt, zij niet in staat is om het huishouden te doen, beweging meer klachten geeft en dat zij het gevoel heeft weer terug bij af te zijn. Verder volgt uit het journaal van de huisarts dat eiseres op dat moment al sterke pijnstillers kreeg voorgeschreven. Juist doordat er rondom de datum in geding sprake is van een verergering van klachten, was het van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een spreekuurcontact met eiseres had gehad om haar situatie op de datum in geding te onderzoeken.
15. Uit wat hiervoor in rechtsoverweging 14 is overwogen volgt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit is daardoor in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.

De conclusie van de rechtbank

16. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe. De rechtbank ziet geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen, omdat nader medisch onderzoek moet worden verricht. De rechtbank draagt het UWV op binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij eiseres op een spreekuur dient te worden onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
18. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,- en bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op om binnen twee maanden na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juli 2022 door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De arts heeft zijn bevindingen vastgelegd in het rapport van 23 juli 2020. Het sociaal medisch oordeel in dit rapport is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
2.Zie de uitspraken van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491 en van 22 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1836.
3.Zie de uitspraken van de Raad van 19 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1991 en van 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3152.