ECLI:NL:RBROT:2022:5566

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
ROT 20/1913, ROT 20/1914 en ROT 20/1915
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslagen onroerende-zaakbelasting en rioolheffing gebruiker; volgtijdig gebruik van onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in drie samenhangende zaken met betrekking tot aanslagen onroerende-zaakbelasting (OZB) en rioolheffing gebruiker. Eiser, die de onroerende zaak beheert en exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die door de heffingsambtenaar zijn opgelegd voor de jaren 2017, 2018 en 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak voor de belastingjaren 2017 en 2019 is verlaagd, maar dat de aanslagen OZB en rioolheffing rechtmatig zijn opgelegd. De rechtbank oordeelt dat eiser niet kan worden aangemerkt als volgtijdig gebruiker, omdat hij de onroerende zaak metterdaad bezigt ter bevrediging van zijn behoeften, namelijk het maken van winst met de verhuur van zalen en de exploitatie van de bar. De rechtbank heeft de beroepen in de zaken ROT 20/1913 en ROT 20/1915 gegrond verklaard voor wat betreft de WOZ-waarden, maar de beroepen tegen de aanslagen OZB en rioolheffing ongegrond verklaard. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, evenals een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/1913, ROT 20/1914 en ROT 20/1915

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 juni 2022 in de zaken tussen

[naam eiser], eiser,

gemachtigde: [naam],
en
de heffingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Blom,
en
de Staat der Nederlanden(de Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat).

Procesverloop

Bij aanslagbiljet van 30 september 2019 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2017 voor de onroerende zaak [adres] (hierna: de onroerende zaak) een aanslag ozb gebruiker opgelegd van € 2.413,- en een aanslag rioolheffing gebruiker van € 261,-.
Tevens is bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ), de waarde van de onroerende zaak voor het belastingjaar 2017 vastgesteld op € 1.880.000,-.
Bij aanslagbiljet van eveneens 30 september 2019 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2018 een aanslag rioolheffing gebruiker van € 264,- opgelegd.
Bij aanslagbiljet van eveneens 30 september 2019 heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2019 een aanslag ozb gebruiker opgelegd van € 2.759,- en een aanslag rioolheffing gebruiker van € 270,-.
Tevens is bij beschikking op grond van de Wet WOZ, de waarde van de onroerende zaak voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 1.977.000,-.
Bij uitspraken op bezwaar, gedagtekend 3 maart 2020 (de bestreden besluiten), heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de hiervoor genoemde aanslagen en WOZ-beschikkingen ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Het beroep over het belastingjaar 2017 is door de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer ROT 20/1913. Het beroep over het belastingjaar 2018 onder zaaknummer ROT 20/1914 en het beroep over het belastingjaar 2019 onder zaaknummer 20/1915.
Bij brieven van 8 mei 2020 heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak voor het belastingjaar 2017 verlaagd naar € 1.553.000,- en voor het belastingjaar 2019 naar € 1.634.000,-.
Verweerder heeft in alle zaken verweerschriften ingediend.
De zaken zijn gezamenlijk behandeld op de zitting van 22 februari 2022.
Verweerder en eiser zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Naar aanleiding van het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de Staat mede als partij aangemerkt.

Overwegingen

1.1
In beroep heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak voor de jaren 2017 en 2019 verlaagd en nader vastgesteld op € 1.553.000,-, en € 1.634.000,-. Gelet hierop zijn de beroepen in de zaken ROT 20/1913 en ROT 20/1915 al daarom gegrond.
1.2
Eiser kan zich vinden in de verlaagde WOZ-waarden.
In geschil is nog of verweerder de aanslagen ozb gebruiker en de aanslagen rioolheffing gebruiker kon opleggen. Eiser stelt van niet, verweerder is van mening dat deze aanslagen rechtmatig zijn opgelegd.
2. Volgens eiser konden aan hem geen aanslagen ozb gebruiker en rioolheffing worden opgelegd, omdat hij slechts volgtijdig gebruiker is van de onroerende zaak. Eiser heeft niet het exclusieve genot van de onroerende zaak, anderen gebruiken het ook.
Eiser is de beheerder van de onroerende zaak en verdient zijn geld met het exploiteren van de bar in het gebouw. Eiser heeft geen zeggenschap over de onroerende zaak, dat ligt bij de Stichting het Uivernest.
Er is geen exclusieve gebruiker aan te wijzen, zodat de aanslagen ozb gebruiker en rioolheffing aan de eigenaar moet worden opgelegd, aldus eiser.
3. Bij de beoordeling zijn de volgende bepalingen van belang.
In de verordeningen onroerende-zaakbelastingen voor de jaren 2017, 2018 en 2019 van de gemeente Werkendam (later opgegaan in de gemeente Altena) staat in artikel 1 het volgende:
Belastingplicht
1. Onder de naam "onroerende-zaakbelastingen" of "OZB , worden voor binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
a. een gebruikersbelasting van degene, die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen gebruikersbelasting;
b. een eigenarenbelasting van degene, die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen eigenarenbelasting.
2. Bij de gebruikersbelasting wordt:
a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven (verder de gebruiker), aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven (verder de gebruikgever); de gebruikgever is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op de gebruiker;
b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de
onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalenop degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.
Deze artikelen zijn gebaseerd op artikel 220 Gemeentewet en artikel 220b van de Gemeentewet.
In de verordeningen rioolheffing voor de jaren 2017, 2018 en 2019 van de gemeente Werkendam of later gemeente Altena staat in artikel 3, tweede lid:
Als gebruiker wordt aangemerkt:
a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. ingeval een gedeelte van een perceel - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4- voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.
De mogelijkheid van volgtijdig gebruik wordt niet genoemd, maar de rechtbank gaat er net zoals partijen vanuit dat dit ook bij een perceel van de rioolheffing mogelijk is.
4. Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad, bijvoorbeeld het arrest van 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0250, is de gebruiker van een onroerende zaak “degene die de betreffende onroerende zaak metterdaad bezigt ter bevrediging van zijn behoeften”.
Daarnaast is op grond van vaste rechtspraak, bijvoorbeeld Hoge Raad 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1975 en hof Amsterdam 18 juli 2001, ECLI:NL:GHAMS:2001:AB2705 (r.o. 10), van volgtijdig gebruik sprake als een onroerende zaak kortstondig aan wisselende gebruikers verhuurd wordt. Degene die de onroerende zaak aan de wisselende huurders ter beschikking stelt, wordt aangemerkt als gebruiker.
Van volgtijdig gebruik kan bijvoorbeeld sprake zijn bij vakantiewoningen. Het is echter niet tot vakantiewoningen beperkt. Het gaat erom dat sprake moet zijn van verschillende gebruikers van een onroerende zaak op verschillende tijdstippen in het jaar. Naast vakantiewoningen kan daarbij bijvoorbeeld gedacht worden aan een sporthal die steeds weer door andere verenigingen wordt gebruikt.
Een andere vorm van volgtijdig gebruik speelt bij objecten die op verschillende tijdstippen van de dag door verschillende gebruikers worden benut, zoals bijvoorbeeld een schoolgebouw waar 's avonds door verenigingen gebruik van wordt gemaakt.
Bij dit alles geldt dat aan volgtijdig gebruik niet de eis is verbonden dat sprake is van verhuur van een onroerende zaak. Ook volgtijdig gebruik om niet is mogelijk.
5. De onroerende zaak is dorpshuis het Uivernest, gelegen in Hank. De onroerende zaak wordt door eiser gehuurd van de Stichting het Uivernest. In de huuroverkomst staan – voor zover van belang- de volgende bepalingen:
Artikel 2 van de considerans luidt:
[naam eiser] huurt het dorpshuis met bijbehorende voorzieningen en technische ruimten, inclusief inventaris, en inclusief het bijbehorende terras, hierna gezamenlijk te noemen “het Dorpshuis”.
Artikel 6 van de considerans luidt:
Partijen zijn overeengekomen dat [naam eiser] het Dorpshuis risicodragend zal beheren en exploiteren als dorpshuis. Dat wil zeggen dat [naam eiser] het Dorpshuis primair ter beschikking zal stellen aan de in het dorp Hank gevestigde sociaal-culturele, educatieve en (para)medische instellingen en verenigingen, sportverenigingen en andere maatschappelijke instellingen, met het oog op de door deze instellingen en organisaties te organiseren sociaal-maatschappelijke, sociaal-culturele en educatieve activiteiten voor inwoners van het dorp Hank. Om ervoor te zorgen dat genoemde dorpshuisfunctie van het Dorpshuis is gewaarborgd, zal [naam eiser] het Dorpshuis kosteloos aan bedoelde instellingen en
organisaties ter beschikking stellen.
Artikel 1.2 van de huurovereenkomst luidt:
[naam eiser] dient het Dorpshuis primair om niet ter beschikking te stellen aan de in het dorp Hank gevestigde sociaal-culturele en educatieve instellingen en verenigingen, sportverenigingen, (para)medische en openbare dienstverleners, jeugd- en kinderopvangorganisaties en andere maatschappelijke instellingen ten behoeve van de door deze instellingen en organisaties te organiseren sociaal-maatschappelijke, sociaal-culturele en educatieve activiteiten en bijeenkomsten. De vergoeding voor het gebruik van in het Dorpshuis gesitueerde ruimtes door voornoemde gebruikers wordt geacht verdisconteerd te zijn in het gebruik van dranken en etenswaren, zoals genoemd in artikel 1.5 van deze
overeenkomst.
Artikel 1.3 van de huurovereenkomst luidt:
In afwijking van artikel 1.2 is het [naam eiser] toegestaan het Dorpshuis aan andere dan de in artikel 1.2 genoemde partijen, zoals particulieren en bedrijven, in gebruik te geven, doch uitsluitend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. het Dorpshuis wordt in gebruik gegeven met het oog op door genoemde partijen te organiseren cursussen, workshops, feesten, partijen en recepties met een besloten karakter;
b. genoemd gebruik vindt uitsluitend plaats op afspraak c.q. reserveringsbasis;
c. het is niet toegestaan het Dorpshuis op de in het vaste gebruiksschema genoemde data en
tijdstippen aan genoemde partijen in gebruik te geven;
d. in geval van gelijktijdige verzoeken tot het gebruik van het Dorpshuis worden de verzoeken volgens de volgende prioriteitstelling ingewilligd:
i verzoeken van de in artikel 1.2 genoemde gebruikers;
ii verzoeken van de in artikel 1.3 genoemde gebruikers.
e. genoemd gebruik mag niet in strijd zijn met de goede zeden, het vigerende bestemmingsplan en overige gebruiksvoorschriften.
Artikel 1.5 van de huuroverkomst luidt (voor zover hier van belang):
[naam eiser] is gerechtigd tegen betaling van naar eigen inzicht vast te stellen tarieven dranken en etenswaren in het Dorpshuis te verkopen cq. te serveren (..)
Artikel 2 van de huuroverkomst luidt:
2.1
[naam eiser] is belast met het beheer en de exploitatie van het Dorpshuis en verricht in dat kader de volgende werkzaamheden:
a, het houden van toezicht op het gebruik van en de veiligheid In het Dorpshuls;
b. het faciliteren van het gebruik van het dorpshuis door de in artikel 1.2 en 1.3 genoemde gebruikers;
c. het faciliteren en stimuleren van de samenwerking tussen genoemde gebruikers;
d. het verrichten van de In artikel 1 genoemde ondersteunende horeca-activiteiten;
e. het verrichten van de In de Overeenkomst genoemde (onderhouds)werkzaamheden aan het
Dorpshuis.
2.2
Inkomsten uit de in artikel 2.1 onder d genoemde horeca-activiteiten komen ten goede aan [naam eiser].
2.3
Het beheer en de exploitatie van het Dorpshuis is risicodragend.
Artikel 5 van de huurovereenkomst luidt:
Met Ingang van 1 april 2016 bedraagt de huurprijs gedurende de eerste drie jaren op jaarbasis € 10.000, zegge: tien duizend euro, exclusief 21% BTW en exclusief de kosten van het verbruik van water en energie. Het betreft een basishuurprijs, namelijk een minimale huurprijs die is gerelateerd aan een omzet van [naam eiser] van € 175.000,- exclusief BTW per jaar.
6. De onroerende zaak bestaat uit verschillende zalen en (vergader)ruimten die door eiser worden verhuurd. Buiten is een terras. Het gaat in totaal om zes zalen, die niet over een eigen toilet of bar beschikken. Hiervoor is een centrale bar en toilet aanwezig.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij degene is die mensen toegang verschaft tot het gebouw, hij maakt schoon, zorgt voor het onderhoud van de onroerende zaak en eiser staat achter de bar. Als het druk is huurt hij soms barpersoneel in. Doordeweeks zijn er vaak vaste gebruikers waardoor eiser de zalen niet (allemaal) kan verhuren; die verhuur vindt daarom voornamelijk in het weekend plaats.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van gebruik van de onroerende zaak door eiser en is geen sprake van volgtijdig gebruik door eiser.
Eiser is degene die gedeelten van de onroerende zaak aan andere ter beschikking stelt door deze te verhuren. Eiser onderhoudt de onroerende zaak, maakt schoon, laat de mensen erin en draait de bar. Hij is weliswaar beperkt in de verhuur, maar de beperking is niet zodanig dat hij daardoor geen gebruiker is. Zo verhuurt eiser in het weekend en ook doordeweeks zalen of andere ruimte aan anderen dan de vaste gebruikers van artikel 1.2 van de huurovereenkomst. Ook ontvangt eiser bij zowel de vaste gebruikers als andere gebruikers de barinkomsten, wat gelet op artikel 5 van de huurovereenkomst op jaarbasis een substantieel bedrag is. Eiser is daarom aan te merken als exploitant van de onroerende zaak (zie ook artikel 2 van de huurovereenkomst).
De situatie van eiser is anders dan die van een (sport)vereniging die gebruik maakt van een gebouw, zoals bijvoorbeeld een sporthal of school. In die situatie is de vereniging niet degene die (een gedeelte van) een gebouw ter beschikking stelt, is geen sprake van een exploitant, heeft de vereniging meestal zelf een sleutel en draait zij zelf de bardienst (als dat aan de orde is).
De conclusie is dan dat eiser als huurder van de onroerende zaak als geheel, degene is die de onroerende zaak metterdaad bezigt ter bevrediging van zijn behoeften, namelijk het maken van winst met de verhuur van zalen en andere ruimte, met daarbij de omzet van de bar.
8. Dit betekent dat verweerder eiser zowel voor de onroerende-zaakbelasting als de rioolheffing terecht als gebruiker heeft aangemerkt en dat de aanslagen ozb gebruiker en rioolheffing konden worden opgelegd.
9. De slotsom is dat het beroep in de zaken ROT 20/1913 en ROT 20/1915 vanwege de verlaging van de WOZ-waarde na het instellen van beroep gegrond is en het beroep in zaak ROT 20/1914 ongegrond is.
10. Omdat het beroep in de genoemde twee zaken gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
11. Eiser heeft verder recht op een vergoeding van zijn proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (BpB) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.787,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269,- en wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1). Hierbij geldt dat de rechtbank anders dan zij in eerdere uitspraken heeft gedaan, nu - in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752 - een waarde per punt van € 759,- hanteert.
Daarnaast is sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het BpB. Eiser heeft gelijkluidende bezwaarschriften ingediend en in beroep voor alle drie de zaken hetzelfde beroepschrift ingediend, zodat de verrichte werkzaamheden van de gemachtigde in de drie zaken nagenoeg identiek zijn. De vergoeding is dus het totaal voor alle drie de zaken.
Tot slot wijst de rechtbank erop dat eiser in bezwaar een andere gemachtigde had dan in beroep.
12. Eiser heeft verder verzocht om immateriële schadevergoeding omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
12.1
Op grond van vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 19 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, geldt dat de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is gedaan indien zij niet binnen twee jaar nadat door verweerder het bezwaarschrift is ontvangen uitspraak doet. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar hoogstens een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Bijzondere omstandigheden om daarvan af te wijken zijn hier niet aan de orde. In lijn met het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, is de rechtbank anders dan in eerdere uitspraken van oordeel dat de uitbraak van het coronavirus in 2020 in dit geval geen bijzondere omstandigheid is, die maakt dat de redelijke termijn moet worden verlengd.
12.2
Verder hebben de drie zaken zowel in bezwaar als beroep betrekking op hetzelfde onderwerp, zodat voor alle drie de beroepen eenmaal het tarief van € 500,- per half jaar overschrijding wordt gehanteerd (zie r.o. 3.10.2 uit het arrest van de Hoge Raad van 19 januari 2016).
12.3
In dit geval zijn de bezwaarschriften op 8 november 2019 door verweerder ontvangen, terwijl deze uitspraak wordt gedaan op 29 juni 2022. Daarom is de redelijke termijn met meer dan zeven maanden overschreden, waarbij de totale overschrijding naar boven wordt afgerond. Uitgaande van deze overschrijding heeft eiser recht op een schadevergoeding van € 1.000,-. De overschrijding is geheel aan de rechtbank (de Staat) te wijten, want de behandeling van het bezwaar ongeveer vier maanden geduurd, terwijl de behandeling van de beroepen meer dan anderhalf jaar heeft geduurd. De Staat moet daarom de gehele schadevergoeding betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen in zaken ROT 20/1913 en ROT 20/1915 voor zover gericht tegen de vastgestelde WOZ-waarden gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten voor zover deze gaan over de WOZ-waarde;
  • wijzigt de WOZ-beschikking voor het belastingjaar 2017 in die zin dat de waarde nader wordt vastgesteld op € 1.553.000,-;
  • wijzigt de WOZ-beschikking voor het belastingjaar 2019 in die zin dat de waarde nader wordt vastgesteld op € 1.634.000,-.
  • bepaalt dat verweerder de betreffende aanslagen onroerende-zaakbelastingen in overeenstemming daarmee verlaagt;
  • verklaart de beroepen in de zaken ROT 20/1913 en ROT 20/1915 voor zover gericht tegen de aanslagen ozb gebruiker en rioolheffing gebruiker ongegrond;
  • verklaart het beroep in zaak ROT 20/1914 ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.787,-;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,- aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Monsma, voorzitter, en mrs. A.P. Hameete en G.C.W. van der Feltz, leden, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 juni 2022.
De voorzitter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).