GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
de uitspraak van het hoofd van het bureau Belastingen van de gemeente Y, verweerder, gedagtekend 17 maart 2000, betreffende de aanslag in de onroerende zaakbelastingen voor het jaar 1999, gedagtekend 30 oktober 1999 met aanslagnummer: xxxx.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 juni 2001.
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
1. De onderhavige aanslag, gedagtekend 30 oktober 1999, is opgelegd ter zake van het feitelijke gebruik van de als zelfstandige wooneenheid in de heffing betrokken onroerende zaak A-straat 8 te Z (hierna: de woning).
2. Op 10 november 1999 heeft verweerder een brief van belanghebbendes gemachtigde, Q, ontvangen, gedagtekend 4 november 1999, waarin deze onder meer schrijft:
“Hierbij maak ik als eigenaar/directeur van R.B.V. bezwaar tegen de aanslagen van de afvalstoffenheffing aan onze klanten. (…) Tevens maken wij bezwaar tegen de ontroerdendgoedaanslagen (…)”.
Bij deze brief was een bijlage gevoegd waarop de namen van zes natuurlijk personen stonden vermeld, waaronder die van belanghebbende. Deze brief is door de gemeente aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag en tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag afvalstoffenheffing 1999.
Verweerder heeft dit bezwaarschrift gesplitst in twee afzonderlijke bezwaarschriften en heeft belanghebbende daarvan in kennis gesteld.
3. Met betrekking tot de aanslag afvalstoffenheffing 1999 heeft verweerder nog geen uitspraak gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende. Als reden hiervoor voerde verweerder ter zitting aan dat gewacht werd op de uitkomst van een andere procedure, die qua bezwaren grote gelijkenis met die van belanghebbende vertoonde. In die procedure heeft de rechter inmiddels beslist. Ter zitting heeft verweerder verklaard op korte termijn met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslag afvalstoffenheffing 1999 uitspraak te zullen doen.
4. Op 17 maart 2000 heeft verweerder uitspraak gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag in de onroerende zaakbelastingen 1999. Het bezwaar is ongegrond verklaard.
5. Op 18 april 2000 heeft het Hof een brief van belanghebbendes gemachtigde ontvangen waarin deze onder meer schrijft:
“Hierbij teken ik bezwaar aan tegen de uitspraak van de gemeente Y d.d 17 maart 2000.”
Als bijlage heeft belanghebbendes gemachtigde een afschrift van de uitspraak op het bezwaarschrift inzake de aanslag in de onroerende zaakbelastingen 1999 gevoegd. Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde verklaard dat - ondanks het feit dat zijn eerdergenoemde brief van 18 april onder ‘betreffend’ vermeldt ‘Bezwaarschrift afvalstoffenheffing’ - zijn beroep uitsluitend gericht is tegen de aanslag in de onroerende zaakbelastingen 1999.
6. De woning, waar de onderhavige aanslag betrekking op heeft, maakt onderdeel uit van een gebouw dat voorheen in gebruik was als asielzoekerscentrum (hierna: het gebouw). In 1997 is het gebouw van eigenaar veranderd. De nieuwe eigenaar heeft het gebouw ingrijpend verbouwd. Na de verbouwing maakten zes appartementen onderdeel uit van het gebouw. Verweerder is tot de conclusie gekomen dat de zes appartementen bestemd waren om als afzonderlijk geheel, in de zin van artikel 16, letter c van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), te worden gebruikt. Belanghebbendes woning is een van deze appartementen. De zes appartementen beschikken allen over een eigen ingang, kookgelegenheid, sanitair en wasgelegenheid. Vanaf het jaar 1999 huurt belanghebbende de woning. De huurovereenkomst is niet schriftelijk vastgelegd. Er is afgesproken dat belanghebbende op ieder gewenst moment de huur kan opzeggen.
7. De gemachtigde heeft namens belanghebbende onder meer gesteld dat het gebouw als pension in gebruik is, dat een all-in huurprijs wordt betaald door de bewoners en dat het niet gebruikelijk is dat de bewoners in een dergelijk geval zelfstandig in de heffing worden betrokken. In zijn beroepschrift schrijft hij onder meer:
“Wat mij verbaasd dat als ik een huisje huur bij Centre parks dit een eigen voordeur heeft, een douce, een toilet, een keuken, tv aansluiting, videokanaal, wat is in dit geval het verschil?”
8. Belanghebbendes woning is gelegen in de gemeente Y. De heffing van de onroerende zaakbelasting vindt in het onderhavige jaar in deze gemeente plaats op basis van de Verordening Onroerende-Zaakbelastingen 1999 (hierna: de Verordening). Als onroerende zaak wordt in de Verordening aangemerkt de onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ (Stb. 1994, 874). Voor de toepassing van de Wet WOZ wordt onder meer als één onroerende zaak aangemerkt een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Vaststaat dat belanghebbende de woning in gebruik heeft en dat de woning over een woonkamer, een slaapkamer, een eigen kookgelegenheid, sanitair en wasgelegenheid beschikt. Volgens vaste rechtspraak is alsdan sprake van een onroerende zaak in de zin van artikel 16, aanhef en letter c van de Wet WOZ. Naar het oordeel van het Hof is de litigieuze aanslag op dit punt dan ook in overeenstemming met de Verordening opgelegd.
9. Gemachtigdes onder 7 weergegeven verwijzing naar bij Centre Parcs te huren huisjes heeft het Hof opgevalt als een beroep op artikel 1, derde lid, aanhef en letter c van de Verordening en als een beroep op een door verweerder gepleegde schending van het gelijkheidsbeginsel.
10. Artikel 1, derde lid, aanhef en letter c van de Verordening bepaalt dat het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt wordt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld. Zou van een dergelijk volgtijdig gebruik sprake zijn, dan had de aanslag niet aan belanghebbende maar aan de verhuurder moeten worden opgelegd. Volgens vaste jurisprudentie is van volgtijdig gebruik sprake indien een onroerende zaak kortstondig aan wisselende gebruikers verhuurd wordt. Belanghebbende heeft de woning sinds 1 januari 1999 onafgebroken in gebruik. Van een volgtijdig gebruik is naar het oordeel van het Hof mitsdien geen sprake.
11. Voorzover belanghebbendes gemachtigde een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, acht het Hof het volgende van belang. Een juiste wetstoepassing wordt als gevolg van de toepassing van het gelijkheidsbeginsel opzijgezet indien een verweerder gelijke gevallen ongelijk behandelt, in die zin dat hij een begunstigend, niet-gepubliceerd beleid voert en hij daarvan ten nadele van een bepaalde belastingplichtige is afgeweken. Centre Parcs verhuurt in de gemeente waar verweerder bevoegd is belasting te heffen, geen huisjes. Belanghebbende heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat verweerder met betrekking tot andere bedrijven die op vergelijkbare wijze als Center Parcs huisjes verhuren, een begunstigend beleid voert en dat verweerder daar ten nadele van belanghebbende van is afgeweken. Om die reden kan belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
Het Hof voegt daar nog aan toe dat belanghebbendes situatie ook niet gelijk is aan degene die bij Center Parcs of een soortgelijke onderneming een vakantiehuisje huurt. De laatste huurt incidenteel, voor een korte, vooraf overeengekomen periode als vakantieganger een gemeubileerde woning; hij schrijft zich niet in op het desbetreffende adres en hij wenst niet te gaan wonen in het vakantiehuisje.
Belanghebbende staat daarentegen op het adres van de woning ingeschreven in het bevolkingsregister, hij huurt de woning duurzaam en voor een onbepaalde tijd en woont ook aldaar. Dat een all-in huurprijs wordt betaald is niet van belang. Evenmin is van belang of belanghebbende zijn huurovereenkomst schriftelijk heeft vastgelegd.
12. Gezien het hiervoor overwogene is het gelijk aan verweerder.
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 21 juni 2001 door mr Goes, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Jonk als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.