Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2022 in de zaak tussen
[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,
Procesverloop
Overwegingen
1 oktober 2021- op het standpunt dat in de brief van 24 augustus 2020 door verweerder wordt erkend dat er een schadevergoedingsplicht bestaat, omdat verweerder daarin vaststelt dat zij te laat is geweest met het opleggen van een loonsanctie. Door het niet opleggen van een loonsanctie heeft verzoekster schade geleden die bestaat uit het verschil tussen het loon dat verzoekster zou hebben ontvangen tijdens de loonsanctieperiode en de WW-uitkering, de waarde van misgelopen uitbetaling van vakantiedagen en de gemiste pensioenafdracht door werkgever. Verzoekster onderbouwt haar standpunt met verwijzing naar een
e-mailbericht van 28 september 2021 van de HR Officer van de voormalig werkgever en een berekening van de financiële schade opgesteld door de voormalig werkgever.
4 september 2020 een bedrag van € 17.613,80 netto aan salaris en emolumenten hebben ontvangen. Verzoekster heeft in deze periode een bedrag van € 15.525,08 netto aan WW-uitkering ontvangen. Het verschil bedraagt € 2.088,72 netto.
28 september 2021 volgt dat de werkgever in het derde ziektejaar over de resterende maanden in 2019 € 52,98 euro per maand en in 2020 € 1370,05 per maand aan pensioenpremie voor verzoekster zou hebben afgedragen. Het pensioen van verzoekster is opgebouwd tot 1 januari 2020. De totale pensioenschade door niet afgedragen pensioenpremie over de periode 1 januari 2020 tot en met september 2020 komt volgens de berekening van verzoekster op een bedrag van € 12.330,45 netto. Verweerder heeft deze berekening niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist.
9 september 2019, waarin het re-integratieverslag van de werkgever is beoordeeld, volgt dat de werkgever niet heeft aangetoond dat verzoekster arbeidsongeschikt is voor het eigen werk en niet heeft onderzocht of er ander passend werk is voor de werknemer binnen de organisatie. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat in het geval verweerder wel een loonsanctie had opgelegd, de werkgever zich meer had ingespannen om verzoekster te
re-integreren in eigen of passend werk. Niet valt uit te sluiten dat verzoekster als gevolg daarvan werkzaamheden had kunnen verrichten in het derde ziektejaar. Dat heeft tot gevolg dat zij in beginsel ook vakantiedagen had kunnen opnemen. De rechtbank oordeelt dan ook dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in het derde ziektejaar in een situatie zou hebben verkeerd waarin zij redelijkerwijs niet in staat zou zijn geweest om vakantiedagen op te nemen. Deze gestelde schade voor gemiste vakantiedagen komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
€ 12.330,45 netto. Verweerder moet dit bedrag aan eiseres vergoeden.
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
€ 49,- te vergoeden.