ECLI:NL:RBROT:2022:5020

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
10/751100-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude en faillissementsfraude in de megazaak Spaniel met betrekking tot onjuiste aangifte omzetbelasting en onttrekking van goederen aan de boedel

In de zaak tegen [naam verdachte], die als feitelijke leidinggever van [naam onderneming] wordt beschuldigd van belastingfraude en faillissementsfraude, heeft de rechtbank Rotterdam op 22 juni 2022 uitspraak gedaan. De verdachte wordt verweten dat hij opzettelijk een onjuiste aangifte omzetbelasting heeft gedaan over het tweede kwartaal van 2017, waarbij hij de verkoop van twee voertuigen, een BMW X5 en een Mercedes-Benz A200CDI, niet heeft opgegeven. Dit leidde tot een naheffingsaanslag en vergrijpboete van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door de onjuiste aangifte, het vertrouwen in de belastingheffing heeft geschaad en dat hij als bestuurder van de onderneming wist dat hij de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden benadeelde door goederen aan de boedel te onttrekken. De rechtbank heeft de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, met vervangende hechtenis van 60 dagen voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de reeds betaalde vergrijpboete en het blanco strafblad van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/751100-20
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
[adres verdachte] ,
raadsman mr. G.S.J. van Gessel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting.

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20, 23, 25, 30 mei, 1, 3 en 8 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte [naam verdachte] is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
[naam verdachte] wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van belastingfraude, hierin bestaande dat hij als feitelijke leidinggever een kwartaalaangifte omzetbelasting van zijn onderneming [naam onderneming] (hierna: [naam onderneming] ) onjuist of onvolledig heeft gedaan (feit 1).
Daarnaast wordt [naam verdachte] verweten dat hij, voorafgaand aan het faillissement van [naam onderneming] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen aan de boedel van die rechtspersoon een BMW X5 en een Mercedes-Benz type A 200CDI heeft onttrokken, waardoor schuldeisers van de failliete onderneming in hun verhaalsmogelijkheden zijn benadeeld (feit 2).
De tenlastelegging tegen [naam verdachte] is gebaseerd op het onderzoek Spaniel. Dit onderzoek heeft geleid tot een overdaad aan ingewikkelde tenlasteleggingen tegen elf verdachten. Gelet op de hoeveelheid verdachten en de wirwar aan (deels) overeenkomstige feiten waarvoor al deze verdachten worden vervolgd, spreekt de rechtbank in dit vonnis verder niet over verdachte of medeverdachte(n), maar gebruikt zij de namen van de desbetreffende personen.

3..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. E.V.J. Pols en R. Terpstra hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, almede een taakstraf van honderdzestig uur, te vervangen door tachtig dagen hechtenis.
4.
Ontvankelijkheid officier van justitie ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
4.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de Belastingdienst aan [naam onderneming] een vergrijpboete heeft opgelegd voor de BTW-fraude bedoeld onder 1 op de tenlastelegging. In de vereffening van het faillissement is de vergrijpboete betrokken. [naam onderneming] mag nu niet meer worden vervolgd voor belastingfraude, tenzij er nieuwe bezwaren zijn gebleken, daarnaar een opsporingsonderzoek is gedaan en de rechter-commissaris tot een nieuwe vervolging heeft gemachtigd (artikel 255 jo. artikel 243, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering). Aan die voorwaarden is niet voldaan. En omdat [naam verdachte] met [naam onderneming] dient te worden vereenzelvigd, mag ook hij niet meer worden vervolgd. De officier van justitie is niet-ontvankelijk in de vervolging van het eerste feit, aldus de raadsman.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft op de zitting een beschikking van de Belastingdienst overgelegd, gericht tot [naam onderneming] met een naheffingsaanslag van € 67.323,- en een boete van € 67.323,- wegens niet betalen van belasting. Blijkens het eveneens door de raadsman overlegde rapport inzake een ingesteld boekenonderzoek bij [naam onderneming] van 5 augustus 2019 is de boete een vergrijpboete en is in de naheffingsaanslag en dus ook in de vergrijpboete begrepen het niet afdragen van omzetbelasting over de verkoop van de onder 2 genoemde BMW. [naam verdachte] is in het faillissement van [naam onderneming] persoonlijk aansprakelijk gesteld. Nu [naam verdachte] inderdaad met [naam onderneming] valt te vereenzelvigen, hetgeen onder andere kan blijken uit die persoonlijke aansprakelijkstelling en dat hij de naheffingsaanslag en vergrijpboete heeft voldaan, kan de officier van justitie hem niet vervolgen voor belastingfraude met de BMW (rechtbank Rotterdam 23 juli 2020 ECLI:NL:RBROT:2020:6588).
Blijkens het dossier heeft de belastingfraude bedoeld onder 1 op de tenlastelegging echter niet alleen betrekking op de BMW, maar ook op de hierboven onder 2 genoemde Mercedes. Deze auto is niet betrokken bij de naheffingsaanslag en de vergrijpboete, zoals is gebleken uit de stukken die de raadsman heeft overgelegd. In zoverre is de officier van justitie ontvankelijk.
Bij het oordeel over de bewezenverklaring zal de rechtbank verwijzen naar zowel de Mercedes als de BMW, nu in de bewijsmiddelen regelmatig wordt gesproken over “de auto’s” of “beide auto’s”. De BMW blijft wel buiten de bewezenverklaring en kwalificatie. De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met de reeds betaalde boete.
4.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Algemene overweging
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1747 overwogen dat het opzet van een verdachte kan worden bewezen op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van het gedrag: “Bepaalde gedragingen kunnen (…) naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer (…) gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard”. Deze overweging is naar het oordeel van de rechtbank ook van toepassing op commissiedelicten, dat wil zeggen, misdrijven waarvan het constitutieve bestanddeel niet bestaat uit het teweegbrengen van een verboden gevolg, zoals bij omissiedelicten, maar uit een verboden gedraging. Ook dan kan gelet op de concrete omstandigheden de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het verboden gedrag dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, behoudens contra-indicaties. Een enkele ontkenning van de verdachte kan niet als contra-indicatie worden aangemerkt.
5.2.
Feit 1 Belastingfraude
5.2.1.
Algemeen
[naam verdachte] is eigenaar van de onderneming [naam onderneming] . Hij heeft op de zitting verklaard dat [naam medeverdachte 1] hem in 2017 heeft gevraagd om tegen een vergoeding via [naam onderneming] een auto uit Duitsland in te voeren. Hij heeft verklaard dat hij daarmee heeft ingestemd, onder de voorwaarde dat hij zelf niets behoefde te doen. [naam medeverdachte 1] heeft op de zitting verklaard dat dit klopt en dat hij inderdaad via [naam onderneming] een auto in Duitsland heeft gekocht. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het gaat om de hierboven onder 2 genoemde BMW X5, met het kenteken [kentekennummer 1] .
[naam verdachte] heeft verder verklaard dat in 2017 eenzelfde vraag aan hem werd gesteld door [naam medeverdachte 2] . Hij heeft verklaard dat hij ook met het verzoek van [naam medeverdachte 2] heeft ingestemd, onder dezelfde voorwaarde dat hij niets behoefde te doen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het gaat om de hierboven onder 2 Mercedes Benz A200CDI, met het kenteken [kentekennummer 2] .
5.2.2.
BMW X5, met het kenteken [kentekennummer 1]
De BMW is gekocht bij [naam autobedrijf] uit [plaats] in Duitsland. [naam onderneming] heeft de BMW op 6 juni 2017 verkocht aan [naam bedrijf 1] voor € 56.265, inclusief BTW van € 9.765,-. Op 14 juni 2017 heeft [naam medeverdachte 1] de verkoopfactuur van de BMW van [naam onderneming] aan [naam bedrijf 1] met als kenmerk [kenmerk] , ge-e-maild naar [naam bedrijf 1] .
5.2.3.
Mercedes Benz A200CDI, met het kenteken [kentekennummer 2]
Op de server van [naam bedrijf 2] is, in de map [naam onderneming] , een aankoopfactuur van 18 mei 2017 aangetroffen van de Mercedes. De Mercedes heeft € 19.000,- gekost. De auto is op 23 mei 2017 verkocht aan [naam bedrijf 3] voor € 21.500,- exclusief BTW en
€ 26.015, inclusief BTW.
5.2.4.
De belastingaangifte van [naam onderneming]
Desgevraagd heeft [naam verdachte] verklaard dat beide auto’s tot de boedel van [naam onderneming] hebben behoord. Als gezegd heeft de Belastingdienst ook een naheffingsaanslag en vergrijpboete opgelegd over de BMW. Dit betekent dat [naam onderneming] ook omzetbelasting had dienen af te dragen over de Mercedes. Het verweer van de raadsman dat [naam onderneming] geen omzetbelasting had behoeven af te dragen omdat de auto’s geen eigendom van [naam onderneming] zijn geweest, wordt verworpen.
De aangifte over het tweede kwartaal 2017 van [naam onderneming] is gedaan op 4 juli 2017. Bij de bedrijfsgegevens staat vermeld dat [naam bedrijf 2] de consulent is. In deze aangifte is geen aangifte gedaan van de ontvangen BTW bij de verkoop van de BMW en van de Mercedes. Op 8 september 2017 heeft [naam verdachte] hierover een gesprek gehad met de Belastingdienst. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de Belastingdienst een naheffingsaanslag opgelegd van € 14.280,- en een boete van € 1.428,-. Deze zijn in elk geval tot januari 2019 oninbaar gebleken.
Op 8 september 2017 heeft [naam verdachte] gebeld met [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 1] heeft gevraagd of [naam verdachte] zijn gesprek al had gehad. [naam verdachte] heeft bevestigend geantwoord. En daarna ging het gesprek als volgt verder:
[naam medeverdachte 1] : niet zo goed gesprek gehad?
[naam verdachte]:nee, ze waren achter alleen die twee dingen, verder was er geen probleem.
[naam medeverdachte 1] : dat is geen probleem. De boekhouder heeft twee brieven gestuurd. Dat is geen probleem.
[naam verdachte] : ze zeiden over dat, het is niet gedaan.
Dit gesprek is naar het oordeel van de rechtbank gegaan over de BMW en de Mercedes waarover geen BTW is afgedragen. De rechtbank leidt uit dit gesprek en uit het feit dat er, naar alle betrokkenen wisten, voor [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] geen enkele zakelijke reden was om de auto’s via [naam onderneming] te kopen, af dat [naam verdachte] wist dat er een onjuiste en/of onvolledige BTW-aangifte was gedaan omdat de auto’s en dus ook de Mercedes niet in de aangifte waren verwerkt. Daarbij komt dat voor de bewezenverklaring van het medeplegen van het opzettelijk onjuist en/of onvolledig doen van een belastingaangifte is vereist dat de mededader die niet zelf de aangifte feitelijk doet, weet dat de aangifte wordt ingediend en weet dat deze onjuist en/of onvolledig is of zal zijn. Het opzet behoeft zich niet uit te strekken tot de precieze valsheid, waaronder de omvang van het fraudebedrag, of het exacte tijdstip waarop de aangifte is gedaan (vergelijk de overwegingen van de Hoge Raad over het bewustzijn van de aanwezigheid van verboden voorwerpen in HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:570 en HR 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1727).
5.2.5.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat [naam verdachte] als feitelijke leidinggever van [naam onderneming] opzettelijk een onjuiste en/of onvolledige aangifte van de omzetbelasting heeft gedaan over het tweede kwartaal 2017 door [naam onderneming] geen opgaaf te laten doen van de verkoop van de Mercedes.
5.3.
Feit 2 Faillissementsfraude
5.3.1.
Artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr)
In artikel 343 Sr is faillissementsfraude strafbaar gesteld. Voor zover hier van belang, is strafbaar het onttrekken van goederen aan de boedel, wetende dat daardoor schuldeisers worden benadeeld, terwijl nadien het faillissement is gevolgd. Alle bestanddelen worden beheerst door het schuldverband, dat ook het voorwaardelijk opzet omvat (Kamerstukken II 2013/14, 33994, nr. 3, p. 7 en p. 14). Dit betekent dat het opzet zich mede dient uit te strekken tot het faillissement en wel op het moment van onttrekking van de voorwerpen aan de boedel. Tot onttrekking aan de boedel dient ook verdichting (toename) van de schulden gerekend te worden (zie Kamerstukken II 2013/14, 33994, nr. 3, p. 17).
5.3.2.
Fraude met de auto’s
Als gezegd is de BMW gekocht bij [naam autobedrijf] uit [plaats] in Duitsland. [naam onderneming] heeft tussen 24 en 28 april 2017 in totaal € 45.568,- voor de auto betaald, in vier betalingen van telkens ongeveer € 10.000,-.
Verder is gebleken dat het geld waarmee de auto is betaald in vier bedragen is overgeboekt van een privé-bankrekening van [naam verdachte] naar de rekening van [naam onderneming] . Die privé-rekening is op zijn beurt gevoed met een contante storting, een overboeking vanaf een bankrekening van [naam holding] . (hierna: [naam holding] ) en twee overboekingen van familieleden van [naam verdachte] onder de vermelding van lening. Uit onderzoek naar de desbetreffende bankrekeningen van [naam holding] en van de familieleden is gebleken dat die bankrekeningen met vier contante stortingen werden gevoed.
De BMW is, kortom, betaald met contant geld, dat via een keten van overboekingen is verborgen. Dit is zonder enige twijfel bedoeld als dwaalspoor, wat duidt op witwassen (HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3687). Dit dwaalspoor kon niet worden getrokken zonder de medewerking van [naam verdachte] , die immers rechthebbende is van de bankrekeningen van [naam onderneming] en [naam holding] .
De Mercedes heeft, als gezegd, € 19.000,- gekost. Dit bedrag wordt op 23 mei 2017 vanaf de bankrekening van [naam onderneming] overgemaakt naar de Duitse leverancier. Deze betaling is voorafgegaan door een storting van [naam bedrijf 3] van € 19.000,- . De auto wordt op 23 mei 2017 verkocht aan [naam bedrijf 3] voor € 21.500,- exclusief BTW en
€ 26.015, inclusief BTW. Er zijn verder geen betalingen van [naam bedrijf 3] aangetroffen. [naam medeverdachte 2] heeft op 11 juli 2017 als laatste de factuur geprint en opgeslagen. De auto heeft in de periode van 20 juni 2017 tot en met 1 september 2020 op naam gestaan van [naam bedrijf 3] . Nu er geen betalingen behalve de € 19.000,- zijn aangetroffen, is bewezen dat de verkoopfactuur aan [naam bedrijf 3] voor € 26.015,- vals is geweest en kennelijk is gebruikt voor de fraude.
5.3.3.
Het faillissement
Op 26 april 2017 heeft [naam medeverdachte 1] aan het Whatsapp-account van [naam medeverdachte 3] bericht dat hij een koper had gevonden voor zijn bedrijf.
Ter zitting heeft [naam verdachte] gesteld dat die verkoop niet door is gegaan en dat hij [naam onderneming] aan iemand anders heeft verkocht. De rechtbank kan de juistheid van deze verklaring niet verifiëren maar dat doet niet af aan het gegeven dat [naam onderneming] al voor 27 april 2017 te koop stond en dat [naam onderneming] uiteindelijk is verkocht.
Sinds 9 augustus 2017 is Stichting [naam stichting] enig aandeelhouder en bestuurder van [naam onderneming] . Op 24 april 2018 is [naam onderneming] failliet verklaard. [naam persoon 1] is de bestuurder van de Stichting [naam stichting] geweest. Hij is op 11 oktober 2021 gehoord door de rechter-commissaris. Kort gezegd heeft hij verklaard een katvanger te zijn geweest. Op vragen wie hem heeft gevraagd om [naam onderneming] op zijn naam te zetten, heeft hij geweigerd te antwoorden uit vrees voor zijn veiligheid. Het zou gaan om mensen die in het criminele circuit zitten.
De administratie van [naam onderneming] is zoek. Zelfs [naam bedrijf 2] zou volgens het faillissementsverslag van 4 september 2018 niet meer over de administratie beschikken. Die zou zijn teruggegeven aan [naam verdachte] . Dat is onjuist gebleken. Het politieonderzoek in de servers van [naam bedrijf 2] in de periode na 20 juni 2018 heeft de nodige administratie opgeleverd. Er was, zoals hierboven is gebleken, op de server een map te vinden met de naam [naam onderneming] met in elk geval aan- en verkoopfacturen en is er kennelijk ook een map geweest onder de naam [naam] , als gezegd de handelsnaam van [naam onderneming] . Het achterhouden van een administratie is, naast het gebruiken van een katvanger, een belangrijke aanwijzing voor faillissementsfraude.
Als gezegd heeft [naam verdachte] op de zitting een faillissementsverslag overgelegd. Uit dit verslag is gebleken dat de boedel een schuld heeft gehad van minstens € 280.000,-. [naam verdachte] heeft met de curator een vaststellingsovereenkomst gesloten ter waarde van
€ 94.000,-. Dit betekent dat de schulden bij lange na niet zijn betaald en schuldeisers door het faillissement zijn benadeeld. Door de verkoop van de auto’s en het niet opgeven van de BTW zijn niet alleen de schulden toegenomen door de boete, maar zijn ook de schuldeisers in het faillissement in hun verhaalsmogelijkheden beperkt.
De rechtbank acht bewezen dat [naam verdachte] heeft geweten dat de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden zouden worden beperkt, toen hij de auto’s verkocht. Immers:
  • Er was geen enkele zakelijke reden waarom [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] de auto’s via [naam onderneming] zouden inkopen. [naam onderneming] heeft in kleding gehandeld, niet in auto’s. En ook bij de aanschaf van deze auto’s handelde niet [naam verdachte] namens [naam onderneming] , maar [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . [naam onderneming] is, met andere woorden gebruikt als vehikel door [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] . Dat [naam verdachte] er aan zou verdienen, maakt dit nog geen zakelijke transactie.
  • In de periode waarin de auto’s werden gekocht, was [naam verdachte] al bezig [naam onderneming] te verkopen, zo is uit de eerste alinea van deze paragraaf gebleken. Anders dan [naam verdachte] heeft gesteld acht de rechtbank bewezen dat hij van de rechtspersoon af wilde om van de schulden af te komen.
o De handelsnaam van [naam onderneming] was [naam] . [naam verdachte] heeft zijn activiteiten na de verkoop van [naam onderneming] onder die handelsnaam voortgezet, zo heeft hij op de zitting verklaard.
o Verder is de administratie zoek. De rechtbank acht het onaannemelijk dat deze volledig aan [naam persoon 1] is overgedragen. Hoewel onduidelijk is wat er precies is gebeurd, kan het niet anders of [naam verdachte] heeft de hand gehad in het zoekmaken of achterhouden van de administratie.
o Tenslotte is [naam onderneming] overgedragen aan een katvanger.
Dat het faillissement op 28 april 2018 is uitgesproken, doet er niet aan af dat [naam verdachte] al voor 26 april 2017 bezig is geweest om zijn bedrijf te verkopen. Op grond van deze uiterlijke verschijningsvorm kan het niet anders zijn dan dat hij dat toentertijd al deed om schuldeisers te ontlopen en is bewezen dat [naam verdachte] al bij die verkoop willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam onderneming] failliet zou gaan en dat bij de onttrekking van de auto’s de schuldeisers bij dat faillissement zouden worden benadeeld.
5.3.4.
Conclusie
[naam verdachte] heeft als bestuurder van [naam onderneming] de BMW en de Mercedes verkocht, terwijl hij op dat moment als wist dat daardoor de schuldeisers in het faillissement van [naam onderneming] zouden worden benadeeld door een vermindering van de verhaalsmogelijkheden, terwijl het faillissement is gevolgd.

6..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
[naam onderneming] op 4 juli 2017 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland, een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de
omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2017, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft [naam onderneming] opzettelijk op het bij
de inspecteur der belastingen te Rotterdam ingeleverde aangiftebiljet over
het tweede kwartaal van 2017, een onjuist bedrag aan (af te dragen) omzetbelasting vermeld, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
hij omstreeks de maand mei 2017 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam onderneming] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 april 2018 in staat van faillissement is verklaard,
wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld,
enig goed aan de boedel heeft onttrokken,
immers heeft [naam onderneming] toen aldaar
- een personenwagen MERCEDES-BENZ type A 200CDI AMG met chassisnummer [chassisnummer 1] verworven en vervreemd en
- een personenwagen BMW X5 met chassisnumer [chassisnummer 2] verworven en vervreemd;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
2.
als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is gevolgd, enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9..Motivering straf

De straf die aan [naam verdachte] wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van [naam verdachte] . Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[naam verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het feitelijke leidinggeven aan het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting door een aan hem gelieerde onderneming, alsmede aan faillissementsfraude door welbewust de boedel van die hiervoor bedoelde onderneming, voorafgaand aan het faillissement van die onderneming, te benadelen.
Met het doen van de onjuiste aangifte omzetbelasting heeft [naam verdachte] het vertrouwen geschaad dat burgers, bedrijven en overheid in het maatschappelijk en economisch verkeer moeten kunnen stellen in de juistheid van documenten en wettelijk voorgeschreven aangiften. Immers, bij de heffing van (onder meer) omzetbelasting zijn gewichtige gemeenschappelijke belangen betrokken. Door middel van belastingheffing wordt beoogd de Staat de geldmiddelen te verschaffen die voor zijn instandhouding en voor de vervulling van zijn taak nodig zijn. Daarnaast kan belastingontduiking in sfeer van het bedrijfsleven tot oneerlijke concurrentie leiden en meer in het algemeen tot verdere verzwaring van de belastingdruk.
Wat betreft de faillissementsfraude heeft in het algemeen te gelden dat dit leidt tot wederrechtelijke benadeling van de zakelijke en particuliere schuldeisers in een faillissement. Daarnaast blijven door faillissementsfraude vaak ook instanties als de Belastingdienst en het UWV met onbetaalde vorderingen achter. De samenleving loopt hierdoor veel geld mis.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 mei 2022, waaruit blijkt dat [naam verdachte] niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de vergrijpboete die [naam verdachte] heeft betaald voor de belastingsfraude met de BMW.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen. Voor het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officieren van justitie geëist, ziet de rechtbank, gelet het blanco strafblad van [naam verdachte] en zonder aanwijzingen dat [naam verdachte] na zijn aanhouding is doorgegaan met het plegen van feiten, geen reden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 51, 57 en 343 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen van 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de laste gelegde feiten onder 1 en onder 2, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
honderdtwintig (120) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
zestig (60) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. R.H. Kroon en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juni 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(BTW auto’s)
[naam onderneming] op of omstreeks 4 juli 2017 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland, een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de
omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2017, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft [naam onderneming] opzettelijk op het bij
de inspecteur der belastingen te Rotterdam ingeleverde aangiftebiljet over
het tweede kwartaal van 2017, (telkens) een onjuist bedrag aan (af te dragen) omzetbelasting vermeld, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
hij in of omstreeks de maand mei 2017 te Rotterdam en/of Schiedam en/of elders in Nederland
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam onderneming] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 april 2018 in staat van faillissement is verklaard,
wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld,
enig goed aan de boedel heeft onttrokken en/of buitensporig middelen van de rechtspersoon heeft verbruikt en/of uitgegeven en/of vervreemd dan wel hieraan zijn medewerking heeft verleend of daarvoor zijn toestemming heeft gegeven,
immers heeft [naam onderneming] toen aldaar
  • een personenwagen MERCEDES-BENZ type A 200CDI AMG met chassisnummer [chassisnummer 1] verworven en/of vervreemd en/of
  • een personenwagen BMW X5 met chassisnumer [chassisnummer 2] verworven en/of vervreemd.