Uitspraak
raadslieden: mrs. I.J.K. van der Meer, advocaat te Haarlem, en G. Spong, advocaat te Amsterdam.
1..Onderzoek op de terechtzitting
2..Inleiding
all you can eatsushi-restaurant in Amsterdam. Die fraude heeft er in bestaan dat contante omzetten uit de kassa en kassasystemen werden verwijderd. Aan het administratiekantoor [naam administratiekantoor] (hierna: [naam administratiekantoor] ), dat de belastingaangiften deed, werd valse administratie verstrekt, waardoor dit kantoor onjuiste en onvolledig belastingaangiften deed. De afgeroomde omzet werd in elk geval gebruikt om lonen uit te betalen zonder dat loonbelasting en premies werden voldaan. Daarnaast wordt de verdachte ervan beschuldigd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die belastingfraude en (gewoonte)witwassen tot doel had.
3..Eis officier van justitie
- partiële vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wat betreft [naam medeverdachte rechtspersoon 2] .;
- bewezenverklaring van het overige onder 1 en 2 en het onder 3 tenlastegelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 22.500,-, subsidiair 147 dagen vervangende hechtenis.
4..Geldigheid van de dagvaarding
5..Ontvankelijkheid officier van justitie
in de eerste plaatsgelegen in de vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) met de Belastingdienst over het voldoen van de belastingschulden en de bestuurlijke boete. In artikel 4.1 van de VSO is het niet of niet tijdig betalen van de omzetbelasting uitgezonderd van de bestuurlijke boete. Deze is alleen opgelegd voor fraude met vennootschapsbelasting, loonbelasting en inkomstenbelasting. Dat is in strijd met het una via-beginsel zoals neergelegd in artikel 5:44 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze bepaling is van dwingend recht en omdat deze bepaling bewust buiten toepassing is gelaten, is er sprake van strijd met de openbare orde. Dit maakt dat artikel 4.1 van de VSO nietig is op grond van 3:40, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en dat heeft tot gevolg dat de bestuurlijke boete ook is opgelegd voor de omzetbelasting.
in de eerste plaatsop het standpunt gesteld dat er geen sprake is van hetzelfde feit, aangezien de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zien op omzetbelasting en de VSO betrekking heeft op de inkomstenbelasting, de loonbelasting en de vennootschapsbelasting. Dit zijn verschillende vormen van belasting die ook in aparte wetten zijn geregeld. Daar doet de gezamenlijke strafbaarstelling in artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) niet aan af. Inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting zijn ook aanslagbelastingen en geen aangiftebelasting zoals omzetbelasting dat is. De aangifte en de betaling van de aanslag worden dus op een verschillend moment gedaan, zodat ook om die reden geen sprake kan zijn van hetzelfde feit.
in de laatste plaatsop het standpunt gesteld dat het niet tijdig betalen niet hetzelfde is als het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte. Het betreft dus niet hetzelfde feit. Mocht de rechtbank echter anders oordelen, dan behoeft dat alsnog niet te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, omdat er sprake is van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255, tweede lid, Sv. Dat de ingevolge artikel 255, vierde lid, Sv vereiste machtiging ontbreekt, maakt dat niet anders, zo volgt uit jurisprudentie (Rechtbank Roermond 20 februari 2008, ECLI:NL:RBROE:2008:BC5150).
aangifteninkomstenbelasting en
vennootschapsbelasting, ter zake van het aan belanghebbenden te wijten te laag vaststellen van de aanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting en wegens het niet of niet tijdig betalen van de loonheffingen. Uit een vanwege de Belastingdienst verzonden e-mail van 21 juni 2019 blijkt dat de hoogte van de bestuurlijke boete € 200.000,- is geweest.
aangifte vennootschapsbelastingin de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015, is, blijkens het genoemde vonnis, opgelegd voor dezelfde feiten als bedoeld in artikel 243 Sv wat betreft de ten laste gelegde feiten:
6..Waardering van het bewijs
(feiten 1 en 2);
(feit 3).
- de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband; en
- de verdachte heeft een aandeel in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk.
7..In beslag genomen voorwerpen
€ 26.825,- ( [naam rechthebbende 4] .; nr. 5).
8..Bijlage
9..Beslissing
- gelast de teruggave aan verdachte van het geldbedrag van € 22.540,- (nr. 1) en diverse administratie in een envelop (nr. 6);