Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juni 2021 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Overwegingen
– kort gezegd – de verlaging die voor een niet-naleving overeenkomstig het eerste lid is toegepast, bij de eerste herhaling van dezelfde niet-naleving vermenigvuldigd met de factor drie. Bij verdere herhalingen wordt de vermenigvuldigingsfactor drie telkens toegepast op het resultaat van de verlaging die voor de voorgaande herhaling is vastgesteld. De verlaging bedraagt echter maximaal 15% van het in het eerste lid bedoelde totale bedrag. Verweerder mocht de korting voor de overtreding van deze randvoorwaarde dus op 15% vaststellen.
8.7 Het College overweegt als volgt. Niet in geschil is dat appellant in ieder geval voor 5 maart 2018 geen contact heeft opgenomen met zijn dierenarts, terwijl deze dierenarts had aangegeven dat als rund 0803 op 13 februari 2018 niet zou zijn opgeknapt, appellant contact moest opnemen om het dier te laten euthanaseren. Dat, zoals appellant stelt, het raadplegen van de dierenarts in de periode tussen 7 februari 2018 en 5 maart 2018 niet nodig was, acht het College niet aannemelijk. Uit rapport II en de daarbij behorende (kleuren)foto’s blijkt de zeer slechte toestand van rund 0803 op 5 maart 2018. De toezichthoudend dierenarts verklaart in zijn veterinaire verklaring over rund 0803: “Koe met werknummer 0803: lag in agonie, had diepliggende ogen, was sterk uitgedroogd en vermagerd, grote doorligplekken (…). Gezien de grootte van de doorligplekken, de mate van uitdroging en vermagering kon dit rund sinds minimaal 1 week niet meer in de benen komen (…)”. Naar het oordeel van het College stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat appellant in de periode tussen 7 februari 2018 en 5 maart 2018 ten onrechte geen dierenarts heeft geraadpleegd voor rund 0803.