Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 25.000,-.
4.Geldigheid dagvaarding
5.Ontvankelijkheid officier van justitie
Verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
6.Waardering van het bewijs
groepen dat die groep toen al
lange(re) tijdbestond. Ook in een gesprek dat [naam verdachte] met ene [naam 2] heeft gevoerd op 16 februari 2018 komt het al lang bestaande samenwerkingsverband tussen hem en [naam medeverdachte 2] (‘ [bijnaam 1 medeverdachte 2] ’) aan de orde. In dat gesprek haalt [naam verdachte] herinneringen op aan zijn begintijd met ‘ [bijnaam 1 medeverdachte 2] ’. Na te hebben opgemerkt dat hij ‘dit werk al heel lang’ doet (blz. 515) zegt hij onder andere het volgende: ‘Het was [de rechtbank begrijpt: in het begin] niet veel hoor. Toen deden [bijnaam 1 medeverdachte 2] en ik tassenwerk, weet je wel?’ Uit dit gesprek volgt tevens dat het ‘werk’ bestaat uit het van schepen afhalen van verdovende middelen. Nu het een feit van algemene bekendheid is dat het bij via de Rotterdamse (en Antwerpse) haven ingevoerde drugs hoofdzakelijk om cocaïne gaat, staat daarmee vast dat de ‘groep’ waartoe [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] zich rekenden tot oogmerk had het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne.
structuur. Zij verwijst hiervoor met name naar hetgeen hieronder overwogen zal worden betreffende zaaksdossier Sint Janshaven . Daarin is sprake van de invoer in Nederland van een partij van 171 kilo cocaïne via de haven; duidelijk wordt dat [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] gezamenlijk vanuit een pand in Rotterdam de actie hebben gecoördineerd. Daarbij onderhield [naam medeverdachte 2] de contacten met de chauffeur en [naam medeverdachte 3] die met de eigenaar van de loods waarin de cocaïne diende te worden overgeslagen. Uit de bewijsmiddelen wordt verder duidelijk dat [naam verdachte] in staat was grote bedragen te investeren in de aankoop van partijen verdovende middelen en ook de overige kosten die gemaakt dienen te worden uit eigen middelen kon bestrijden (blz. 1105).
- Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] was in gebruik bij [naam 3] (zie [procesverbaalnummer 1] , blz. 474-476);
- Dit telefoonnummer stond op 9 en 10 november 2017 in contact met een toestel met IMEI-nummer [nummer] , waarin op genoemde data een simkaart zat met nummer [telefoonnummer 4] . Het genoemde IMEI-nummer is naar voren gekomen uit de inzet van een IMSI-catcher tegen [naam medeverdachte 3] op 12 oktober 2017 in combinatie met observaties (zie [procesverbaalnummer 2] );
- Voor zover met het toestel met het genoemde IMEI-nummer gesprekken zijn gevoerd, is daarbij doorgaans de stem van [naam medeverdachte 3] herkend; slechts tweemaal zou – zo is op basis van stemherkenning vastgesteld – [naam verdachte] deze telefoon hebben gebruikt;
- Daarbij bevond deze telefoon zich blijkens de aangestraalde zendmast telkens in de nabije omgeving van de woning aan de [adres delict] te Rotterdam.
de politievoor de deur staat en of de deuren
van de loodsdicht zijn. Ook daaruit volgt zijn betrokkenheid bij de invoer van de partij cocaïne.
- de ter plaatse gevoerde telefoongesprekken en verstuurde sms-berichten zijn daarmee niet in overeenstemming;
- de verdachten sliepen ook ter plaatse, en wel overdag;
- hun vrijwel gelijktijdige vertrek in de ochtend van 10 november 2017 lijkt samen te hangen met de aanhoudingen te Vierpolder kort daarvoor;
- uit de uitlatingen van [naam verdachte] tegen zijn dochter kort na zijn vertrek van de [adres delict] kan worden afgeleid dat hij de vrees koesterde te zullen worden aangehouden.
solely or to a decisive extent) op de verklaring van [naam slachtoffer] .
Het gaat niet om mij het gaat om [bijnaam 2 verdachte] en zijn geld hij heeft het aan jou af geven jij bent verandwoordelijk niet anderen (…) hij zegt dat het geld allemaal aan jou is afgeven wat jij met die anderen hebt ga je met hun moeten regelen ik zeg je wat [bijnaam 2 verdachte] tegen me zeg daarom zeg ik jezijn mensen gaan komen (…)”.
Want we hadden dat ding onder die auto geplakt namelijk”, waarop [naam verdachte] vraagt: “
bij [bijnaam slachtoffer][de rechtbank begrijpt: [naam slachtoffer] ]
bedoel je? (…) Ja, maar denk je (…) dat ie achter [bijnaam slachtoffer] aan is gegaan of zo?” [naam medeverdachte 1] zegt dan: “
Ja tuurlijk,dat was de opdracht toch?” waarop [naam verdachte] bevestigend antwoordt: “
Ja, ja”. Dat [naam verdachte] (mede) opdrachtgever was, volgt bovendien uit het OVC-gesprek van 19 februari 2017 tussen [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] , waarin [naam medeverdachte 1] bespreekt dat “
de focus er vanaf is dat u[de rechtbank begrijpt: [naam verdachte] ]
de opdrachtgever ben”.
Als [bijnaam slachtoffer] [de rechtbank begrijpt: [naam slachtoffer] ] mij ziet, nou geloof mij nou maar dat hij gaat betalen. (…) Als wij hem in onze handen hebben, dan krijgt niemand die man nooit meer te zien”, waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt: “
Des te beter, dat is ook de opdracht die ik heb gegeven. Van joh, doe eerst je ding, weet je wel. Ik bedoel: doe je ding om te kijken of hij het ergens nog heeft liggen. Laat hem überhaupt niet gaan en geef hem dan aan ons af.” Met name de opmerking dat “niemand die man (n)ooit meer te zien krijgt”, en de bevestiging van [naam medeverdachte 1] dat dát ook de opdracht is die hij heeft gegeven, geeft de rechtbank de overtuiging dat [naam medeverdachte 7] en de groep mannen die [naam slachtoffer] hebben mishandeld conform de opdracht van [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] hebben gehandeld en hiertoe ook zijn uitgelokt door hen.
Wat wij wilden vragen, als je het nieuwe inkt al hebt kan je dan niet een paar, ietsje lichtere maken. Die andere was een beetje donker ja, als je het ietsje lichter kan maken. (…) [bijnaam 1 medeverdachte 7][de rechtbank begrijpt: [naam medeverdachte 7] ]
vroeg het want die andere man zie, uh die het wou gaan doen, ehm die Blakka een beetje mooiere foto hebben zodat ie geen vergissing maakt”. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat [naam medeverdachte 1] bij de ontmoeting op 22 november 2016 stukken met betrekking tot [naam slachtoffer] , waaronder ook een foto van hem, aan [naam medeverdachte 7] heeft overhandigd en dat [naam medeverdachte 7] op een later moment door [naam medeverdachte 8] heeft laten informeren of [naam medeverdachte 1] een lichtere, betere foto kon aanleveren zodat niet de verkeerde persoon zou worden aangepakt voor de schuld aan [naam verdachte] .
en10a eerste lidOpiumwet;
s
7.Strafbaarheid feiten
8.Strafbaarheid verdachte
9.Motivering straf
10.In beslag genomen voorwerpen
11.Voorlopige hechtenis
12.Toepasselijke wettelijke voorschriften
13.Bijlagen
14.Beslissing
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaar;
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1, 2 en 5: (3) € 1.950,-, (4) € 300,-, (5) € 565,-, (6) € 1525,-, (7) € 2.000,-, (10) personenauto Mercedes Benz A180 [kentekennummer 3] , (11) chalet, (18) Blackberry telefoon, (19) Apple iPhone, (20) drie sleutels;