De ABC heeft op 28 juni 2019 – samengevat – het volgende geadviseerd.
Gelet op de ten behoeve van het bouwplan uitgevoerde studies van Peutz over het windklimaat ziet de ABC geen planologische verslechtering ten aanzien van het aspect windhinder. De ABC merkt in dit verband op dat Peutz het windklimaat in de huidige en toekomstige situatie rondom het Zalmhavencomplex heeft beoordeeld en geclassificeerd aan de hand van de aanduiding ‘goed’, ‘matig’ of ‘slecht’ (overeenkomstig ook NEN 8100). Volgens Peutz leidt de komst van het Zalmhavencomplex er niet toe dat de classificatie van het huidige windklimaat verandert op de verschillende beoordeelde plekken. De ABC meent dat een redelijk handelend koper bij de vaststelling van de koopprijs van een appartement enig gewicht zal hechten aan het windklimaat, maar is verder van mening dat een marginale verandering in windklimaat, die niet van invloed is op de classificatie van dat klimaat, niet van relevante invloed zal zijn op de koopprijs.
De ABC is voorts met JvO van mening dat licht- en geluidsoverlast in algemene zin schadefactoren (kunnen) zijn. De ABC acht het niet aannemelijk dat de intensiteit van de overlast door de planologische wijziging in relevante mate zal toenemen. In het centrum van Rotterdam, zo ook rondom het appartement van [eiser] , zal altijd enige mate van licht- en geluidsoverlast aanwezig zijn. Het enkele gegeven dat de planologische wijziging een hoger object mogelijk maakt, maakt volgens de ABC niet dat de mogelijke licht- en geluidsoverlast ook navenant groter zal zijn. Uit het bezwaar van [eiser] kan ook niet worden afgeleid waarom zou moeten worden aangenomen dat de installaties van het Zalmhavencomplex in relevante mate meer geluid kunnen maken dan de installaties die op de gebouwen tot een hoogte van 10 en 20 meter konden worden geplaatst. Evenzo volgt de ABC JvO in de vaststelling dat de eventuele lichthinder niet van invloed zal zijn op de waarde van het appartement van [eiser] , nu de Rotterdamse binnenstad ook vóór de peildatum ’s avonds al licht (althans: niet duister) was.
De ABC is daarnaast van mening dat de taxateur ir. [naam persoon 6] ( [naam persoon 6] ) over afdoende expertise beschikt en ziet geen reden hem op grond van zijn specialisme op het gebied van buitengebiedtaxaties te diskwalificeren als taxateur van stedelijk vastgoed. De ABC is van mening dat een opneming ter plaatse (in het appartement) niet noodzakelijk dan wel een verplicht onderdeel is van een taxatie. Volgens de ABC geeft de uitkomst van de taxatie na de peildatum bovendien een voldoende getrouw beeld van de waardevermindering. De ABC komt dan ook tot de conclusie dat verweerder het Algemene Rapport en het Individuele Rapport van JvO aan het primaire besluit ten grondslag heeft mogen leggen en dat de onderliggende taxaties niet onzorgvuldig tot stand zijn gekomen.
De ABC stelt zich vervolgens op het standpunt dat op 12 april 1994 geen sprake was van een concreet beleidsvoornemen tot de bouw van extreme hoogbouw in de directe omgeving van het appartement van [eiser] . Een dergelijk concreet beleidsvoornemen kon [eiser] niet afleiden uit het plan “Binnenstad Rotterdam beleidskader voor verdere verdichting en beheer 1993-2000” (verder: het Binnenstadsplan). De ABC verwijst in dit verband naar paragraaf 2.1d van het Binnenstadsplan. Daarin staat: “Een ander deel van deze hoogbouwzone, namelijk de Schiedamsedijk, Boompjes en Zalmhaven e.o. is primair bestemd voor woningbouw." Deze locaties zijn ook rood ingekleurd als hoogbouwzone op de kaart. Het gebied waar het Zalmhavencomplex wordt gebouwd is echter niet ingekleurd als hoogbouwzone en wordt in de tekst ook niet genoemd. Dit betekent volgens de ABC dat de schadeveroorzakende ontwikkeling niet is geprojecteerd in de directe omgeving van het appartement van [eiser] . Met “ Zalmhaven e.o.” lijkt in 1993 te zijn bedoeld: het gebied waar thans het appartementencomplex de Hoge Heren is gesitueerd en niet het gebied waar thans het Zalmhavencomplex wordt gerealiseerd. De ABC stelt dat een redelijk denkend en handelend koper de bijbehorende kaart als behoorlijk concreet en specifiek zou beschouwen. [eiser] zou als redelijk handelend koper hebben geconstateerd dat ten westen van de locatie van zijn appartementengebouw geen enkele voorgenomen hoogbouw is geprojecteerd. Gelet hierop kan [eiser] geen actieve risicoaanvaarding worden tegengeworpen.
Ten aanzien van het normaal maatschappelijk risico (nmr) concludeert de ABC dat in dit geval terecht is uitgegaan van een percentage voor het nmr van 5%. De ABC beschouwt de komst van nieuwe hoogbouw zoals het Zalmhavencomplex in een stedelijke omgeving als een normale maatschappelijke ontwikkeling. De ABC meent verder dat verschillende beleidsstukken de komst van het Zalmhavencomplex enigszins voorspelden. Bovendien past de komst van het Zalmhavencomplex in de structuur van de omgeving. Binnen de ruimtelijke structuur van een stedelijke omgeving past de komst van een wooncomplex dat boven de bestaande bebouwing uitsteekt. Kortom: de komst van het Zalmhavencomplex lag in de lijn der verwachtingen. De ABC is niet gebleken van (individuele) omstandigheden die aanleiding geven tot een verlaging dan wel verhoging van het vastgestelde nmr van 5%.
Zaak ROT 19/4364 [eiseres]
5. De rechtbank beoordeelt allereerst de beroepsgronden van [eiseres] omtrent het “
procesdossier” en “
de voorzienbaarheid”. De beroepsgronden van [eiseres] over de ”
taxatie” en het “
normaal maatschappelijk risico” zullen verderop tezamen met de beroepsgronden van [eiser] over deze aspecten door de rechtbank worden beoordeeld.
5.1.1.[eiseres] stelt dat zij verweerder meermaals heeft gevraagd om alle documenten ten aanzien van de onderhavige zaak toe te voegen aan het dossier. Nu verweerder dit onvoldoende heeft gedaan, heeft verweerder niet voldaan aan zijn plicht op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb.
In dit verband merkt [eiseres] op dat verweerder heeft nagelaten alle bijbehorende (voorbereidings- en bekendmakings)documenten die voor het beoordelen van de voorzienbaarheid van het project (de bouw van een woontoren van 188 meter hoog met een stedenbouwkundig accent van 24 meter, twee woontorens van ieder ongeveer 70 meter hoog, een 20 meter hoge plint en een parkeergarage) relevant zijn, toe te voegen aan het dossier. Omdat het begrip “alle op de zaak betrekking hebbende stukken” ruim moet worden uitgelegd, had verweerder alle in de ogen van [eiseres] ontbrekende stukken aan het dossier moeten toevoegen. Nu de ABC deze stukken niet heeft bestudeerd heeft verweerder zich volgens [eiseres] niet kunnen baseren op het advies van de ABC.
5.1.2.De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de ABC, die in haar advies tevens de in dit verband door [eiseres] aangevoerde informatie en grieven in ogenschouw heeft genomen, over onvoldoende gegevens beschikte om verweerder van een deugdelijk advies te dienen. De stukken die volgens artikel 8:42 van de Awb door verweerder aan de rechtbank moeten worden toegezonden, waren reeds in de bezwaarschriftprocedure ter kennisneming beschikbaar. De beroepsgrond slaagt niet.
Voorzienbaarheid (actieve risicoaanvaarding)
5.2.1.1. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat het project op grond van het Binnenstadsplan voor [eiser] voorzienbaar was en dat de schade, voor zover daarvan sprake zou zijn, ingevolge artikel 6.3, aanhef en onder a, van de Wro geheel voor zijn rekening dient te blijven. Het Binnenstadsplan is volgens [eiseres] een beleidskader van en voor de gemeente Rotterdam met als doel “een ruimtelijk, functioneel kader te scheppen op basis waarvan toekomstige plannen kunnen worden beoordeeld, c.q. randvoorwaarden te geven voor verdere ontwikkelingen”.
Het Binnenstadsplan bepaalt in dat kader onder andere het volgende:
“Zowel om stedebouwkundige redenen als om reden van gewenste programmatische sturing is in de Binnenstad en op de Kop van Zuid een zone aangewezen waar min of meer extreme hoogbouw (boven de 100 meter) is toegestaan. [...]. Een ander deel van deze hoogbouwzone, namelijk de Schiedamsedijk, Boompjes en Zalmhaven e.o. is primair bestemd voor woningbouw.”
De formulering “ Zalmhaven e.o.” duidt er volgens [eiseres] op dat een ruim, niet exact begrensd gebied wordt bedoeld in de nabijheid van de inmiddels gedempte Zalmhaven .
Kortom: op basis van deze tekst had een redelijk denkend en handelend koper kunnen afleiden dat de mogelijkheid bestond dat op en rondom de Zalmhaven superhoogbouw (meer dan 100 meter) zou kunnen komen. Het project wordt gerealiseerd op en naast de voormalige Zalmhaven . De voornoemde geciteerde tekst heeft dus te gelden als concreet beleidsvoornemen in de zin van voorzienbaarheid van het project, ook al stonden
destijds de kans op realisatie en de omvang en details van het project nog niet vast.
Dit geldt te meer nu het doel van de nota is om een raamwerk te bieden op basis waarvan specifieke(re) plannen gedetailleerd(er) kunnen worden uitgewerkt.
Daarnaast wordt nergens in het Binnenstadsplan duidelijk gemaakt dat de hoogbouwlocaties uit de tekst één op één zijn ingekleurd op het betreffende kaartje. Er wordt namelijk geen koppeling gemaakt tussen de tekst en het kaartje. Nu een koppeling tussen de tekst en de kaart ontbreekt, geldt dat de tekst leidend is. De kaart is slechts bedoeld als indicatieve aanduiding voor een groter gebied en leent zich door de schaal niet voor een precieze harde begrenzing.
5.2.1.2. [eiseres] stelt zich verder op het standpunt dat ook het meerjarenprogramma voor de jaren 1993-1996 een concreet beleidsvoornemen bevat. " Zalmhaven ” is namelijk opgenomen in zowel een lijst met "zekere projecten” als in een lijst met "studie projecten”. De laatste lijst is bedoeld om de woningproductie op lange termijn zeker te stellen. Hieruit kan worden opgemaakt dat destijds plannen bestonden om een of zelfs meerdere woningbouwprojecten op en/of rondom de gedempte Zalmhaven te realiseren.
De redenering in het Aanvullend Rapport 2 (p. 10) van JvO, dat een beschrijving naar een concrete locatie ontbreekt en daarom geen concreet beleidsvoornemen uit de projectenlijst valt af te leiden, is volgen [eiseres] niet goed te begrijpen. Immers, uit de toelichting en beschrijving van het gehele Binnenstadsplan blijkt dat het niet ging om specifieke afgebakende locaties en/of gebieden en dat details van ontwikkelingen in nadere plannen konden worden uitgewerkt. Bovendien is niet vereist dat de omvang en/of details van de planologische ontwikkeling vaststaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft eerder geoordeeld dat het niet van belang is of alle locaties zijn aangeduid op de (plan)kaart (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2143). Dit maakt dat de opname van [eiseres] in de projectenlijst een concreet beleidsvoornemen is op basis waarvan een potentiële koper had kunnen afleiden dat in het plangebied van het Project superhoogbouw verwezenlijkt zou kunnen worden. 5.2.1.3. [eiseres] stelt dat een redelijk denkend en handelend koper van de woning via verschillende bronnen kennis had kunnen nemen van de hiervoor uiteengezette beleidsvoornemens. De hoogbouwplannen van de gemeente Rotterdam in het algemeen, en het Binnenstadsplan in het bijzonder, zijn openbaar gemaakt. Zo hebben de relevante stukken met betrekking tot het Binnenstadsplan in elk geval ter inzage gelegen, heeft een inspraakprocedure plaatsgevonden en kon een ieder de stedenbouwkundige ontwikkelingen bekijken in het informatiecentrum. Een redelijk denkend en handelend koper heeft dus kunnen begrijpen dat de gemeente Rotterdam het (beleids)voornemen had om in de omgeving van de gedempte Zalmhaven en dus op de locatie van het project (super)hoogbouw te (laten) realiseren. Voorzienbaarheid bestond vanaf het moment dat het concept-Binnenstadsplan gepresenteerd is/ter inzage is gelegd in oktober 1992. Nu [eiser] zijn woning na die datum heeft gekocht moet de aanvraag voor een tegemoetkoming in de planschade worden afgewezen.
5.2.2.De rechtbank overweegt dat de voorzienbaarheid van een planologische wijziging beoordeeld dient te worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld op het moment van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij moet rekening worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft. Indien de planschade voorzienbaar is, blijft deze voor rekening van de koper, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling op het moment van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard (zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582). De bestuursrechter dient het antwoord op de vraag of de planologische verandering ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor de aanvrager voorzienbaar was zonder terughoudendheid te toetsen. 5.2.2.1. De rechtbank stelt - evenals de StAB in haar advies - vast dat bij de tekst in subparagraaf 2.1 d van het Binnenstadsplan een afbeelding is opgenomen met de tekst “Hoogbouwzone”. Op deze kaart van het centrum van Rotterdam zijn met de kleuren rood en geel zones aangegeven. De kleuren zijn niet nader geduid. Gezien de tekst lijkt de rode kleur te duiden op de hoogbouw die bedoeld is voor kantoren en de gele kleur op de hoogbouw bedoeld voor wonen. Uit latere stukken blijkt echter dat alleen de rode kleur op de hoogbouwzone duidt (zie o.a. het Binnenstadsplan 2000-2010, waar op kaart 1 “Hoogbouwbeleid 1993-2000’ de hoogbouwzone is aangeduid).
Tussen partijen is niet in geschil dat het plangebied buiten de op de afbeelding aangeduide
hoogbouwzone ligt. Net als de StAB merkt de rechtbank op dat de tekst op zichzelf geen duidelijke afbakening vormt van de genoemde hoogbouwzone. Ter verduidelijking zal een lezer dan afgaan op de begrenzing zoals aangegeven op de afbeelding. Bij gebrek aan een duidelijke begrenzing van de hoogbouwzone kan dan niet worden gesproken over een concreet beleidsvoornemen. Uit de rechtspraak blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet tot in detail behoeft te zijn uitgewerkt, maar meer belang wordt gehecht aan de aanduiding van de locatie. De rechtbank kan [eiseres] volgen in haar standpunt dat het Binnenstadsplan voldoende kenbaar was, maar dat neemt niet weg dat de begrenzing van de zone essentieel is. De passage “ Zalmhaven e.o.” in het Binnenstadsplan verschaft onvoldoende duidelijkheid over een mogelijk te verwachten hoogbouwlocatie. Dat er in het Binnenstadsplan feitelijk geen koppeling is gemaakt tussen de tekst en het kaartje neemt niet weg dat een redelijk handelend koper na lezing van de tekst, die geen duidelijke afbakening van de genoemde hoogbouwzone geeft, dan ter verduidelijking zal afgaan op de begrenzing zoals aangegeven op de verbeelding. Nu daarbij van een duidelijke begrenzing van de hoogbouwzone geen sprake is, kan er dus niet worden gesproken over een concreet beleidsvoornemen op grond waarvan kopers konden weten dat de planologische situatie in ongunstige zin kon wijzigen.
De verwijzing van [eiseres] in haar reactie op het StAB-advies naar de uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2150, in de bestemmingsplanprocedure inzake dezelfde ontwikkeling ten aanzien van de in die procedure centraal staande Hoogbouwvisie 2011, kan haar evenmin baten. Dat de Afdeling daarbij oordeelt dat de tekst leidend is in het geval aan een in het beleidsdocument opgenomen afbeelding geen beleid is gekoppeld, betekent niet dat dit eveneens geldt voor het onderhavige geschil, waarin niet de Hoogbouwvisie 2011 maar het Binnenstadsplan centraal staat. Naast dat in het kader van een bestemmingsplanprocedure een ander toetsingskader geldt, is er in de Afdelingsuitspraak bovendien sprake van een afbeelding in een ander hoofdstuk. In dit geval staat de afbeelding niet voor niets onder de tekst in het Binnenstadsplan. Dat een redelijk denkend en handelend koper er volgens [eiseres] bij het interpreteren van de afbeelding van uit had moeten gaan dat de met rood aangegeven hoogbouwzones mogelijk kunnen resulteren in een groter of kleiner gebied, dan wel dat rekening moet worden gehouden met een ongunstige wijzing van het desbetreffende gebied, acht de rechtbank in strijd met het uitgangspunt in de rechtspraak dat beslissend is of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden.
5.2.2.2. De vraag is vervolgens op welk moment er wel sprake is van een concreet beleidsvoornemen.
Als hoofdstuk 10 van het Binnenstadsplan is het “Meerjarenprogramma binnenstad”
opgenomen, met in paragraaf 10.2 de sectorale projecten. Zowel bij de “zekere projecten” als bij de “studie projecten” is de Zalmhaven genoemd, voor 290, 157 en 80 woningen. Uit
navraag bij de gemeente door de StAB bleken dit projecten te zijn buiten het relevante plangebied.
In het Binnenstadsplan 2000-2010 is de hoogbouwzone uit de jaren 1993-2000 duidelijk aangegeven. Op kaart 2 is het “Hoogbouwbeleid 2000-2010” inzichtelijk gemaakt. Het plangebied is daarbij gearceerd aangeduid, hetgeen staat voor ”In bestemmingsplannen uit te werken overgangsgebied”. Ten oosten is de hoogbouwzone in rood aangegeven, hetgeen staat voor een maximale hoogte van 150 meter. Uit de tekst blijkt dat het hoogbouwbeleid geldt voor gebouwen hoger dan 70 meter. Op basis van de tekst zou het plangebied nader onderzocht moeten worden om te bepalen op welke wijze dit kon fungeren als overgangsgebied naar de hoogbouwzone (derhalve vanaf 70 meter tot 150 meter). Deze nota is bekend gemaakt op 23 augustus 2000.
Op 14 mei 2008 heeft de burgemeester van Rotterdam bekend gemaakt dat het college
voornemens was vrijstelling te verlenen voor het oorspronkelijke bouwplan van de
projectontwikkelaar. Dat bouwplan bestond toen uit een woontoren van 188 meter (met een spits tot 213 meter) met ten westen een appartementencomplex met hoogten van 31,5 tot 61,5 meter en ten oosten een kantoorgebouw van 55 meter. Op 22 februari 2011 is de vrijstelling, na aanpassing van het bouwplan, verleend.
In de Hoogbouwvisies van 2010 en 2011 is het project expliciet genoemd. In het bestemmingsplan “Scheepvaartkwartier” van juli 2013 is het project niet opgenomen, omdat inmiddels het vrijstellingsbesluit was ingetrokken, aangezien de benodigde stukken niet tijdig waren ingediend. Dit was echter reden voor de Afdeling om bij uitspraak van 3 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3276) aan dit deel van het plangebied goedkeuring te onthouden. De Afdeling overwoog dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan ‘Scheepvaartkwartier” sprake was van een voldoende concreet voornemen van [eiseres] om ter plaatse hoogbouw te realiseren. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat pas vanaf de bekendmaking van het voornemen om mee te werken aan de vrijstelling voor dit bouwplan op 14 mei 2008 voorzienbaar was dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin kon dan wel zou wijzigen. Weliswaar was al sinds de bekendmaking van de Hoogbouwvisie 2000-2010 op 23 augustus 2000 bekend dat het plangebied was gelegen in een overgangszone voor de hoogbouwzone, maar dit betrof twee onderzoeksgebieden waar eventueel hoogbouw vanaf 70 meter tot 150 meter kon komen, met daarnaast een gebied waar daarmee op verschillende manieren rekening kon worden gehouden. Dit is een te vroeg stadium om van voorzienbaarheid in de zin van een concreet beleidsvoornemen te kunnen spreken.
De rechtbank overweegt dat, nu het relevante investeringsmoment van [eiser] het moment van aankoop op 12 april 1994 was, van voorzienbaarheid ten tijde van de aankoop geen sprake is. Immers, eerst vanaf de bekendmaking van het voornemen om mee te werken aan de vrijstelling voor het project op 14 mei 2008 was het voorzienbaar dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin kon dan wel zou wijzigen.
5.2.2.3. De StAB is in het advies ingegaan op het aspect voorzienbaarheid. Anders dan [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat de StAB haar opdracht niet te buiten is gegaan. Aan de StAB is immers gevraagd om een onderzoek in te stellen en naar aanleiding van de aangevoerde beroepsgronden haar bevindingen kenbaar te maken in een schriftelijk advies. Nu [eiseres] onder meer de voorzienbaarheid als beroepsgrond heeft aangevoerd heeft de StAB daarover in lijn met haar opdracht geadviseerd.
Zaak ROT 19/4384 [eiser]
6. In deze en de volgende overwegingen beoordeelt de rechtbank de beroepsgronden van [eiser] aangaande de schadefactoren “
windhinder” en “
licht- en geluidsoverlast”. Daarbij zal de rechtbank eveneens bespreken hetgeen [eiseres] heeft gesteld omtrent “
de wet van de afnemende meeropbrengst” en de “
dynamische grootstedelijke omgeving”. In dit verband geeft de rechtbank allereerst – summier – de door de StAB gemaakte planvergelijking weer.
De gronden waren volgens de StAB in de oude situatie van het bestemmingsplan “Het Nieuwe werk” vrijwel geheel te bebouwen, grotendeels tot een hoogte van 20 m en deels tot een hoogte van 10 m. Deze bebouwing had een totaal volume van circa (8.591 m2 x 20 meter plus 2.523 m2 x 10 m=) 197.050 m3. In de nieuwe situatie van het bestemmingsplan “Gedempte Zalmhaven ” zijn de gronden eveneens vrijwel geheel te bebouwen, met een laag gedeelte tot 20 meter met daarboven drie torens, twee met een bouwhoogte van 70 meter en één toren met een bouwhoogte van 190 meter (met een hoogteaccent tot 215 meter). Deze bebouwing heeft een totaal volume van circa (6.712 m2 x 20 meter plus twee maal 664 m2 x 70 meter plus 1.221 m2 x 190 meter =) 459.190 m3. Dit betekent dat het bouwvolume ter plaatse met een factor van circa 2,33 is vermenigvuldigd. Daarbij zijn met name de drie torens van belang voor de hinder die omwonenden van de bebouwing zullen ervaren.
Wat betreft het gebruik waren de gronden dan wel de gebouwen in de oude situatie bestemd voor verschillende vormen van gebruik, zoals kantoren en wonen, maar ook horeca en winkels. Daarbij is van belang dat bij een uitbreiding van de bestaande bebouwing deze alleen gebruikt mocht worden voor wonen. In de nieuwe situatie zijn de gebruiks-mogelijkheden grotendeels vergelijkbaar met die in de oude situatie. Winkels zijn echter niet langer toegelaten. Daarentegen is een hotel expliciet wel toegelaten. Van groot belang is echter dat voor de gebruiksmogelijkheden - wonen en hotel uitgezonderd - een maximum bruto vloeroppervlakte geldt van 7.700 m2. Het voorgaande betekent met name dat gezien de grotere mogelijke bebouwingsmassa sprake zal zijn van een intensiever gebruik. De gebruiksmogelijkheden komen grosso modo overeen, met uitzondering van de mogelijkheid van detailhandel en de omvang van de gebruiksmogelijkheden anders dan wonen.
Het appartement van [eiser] ligt op de 1e verdieping (2e bouwlaag). Naar schatting ligt het appartement daarmee op een hoogte van circa 3 m.