201505628/1/A2.
Datum uitspraak: 27 januari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 juni 2015 in zaak nr. 14/11262 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2014 heeft het college een aanvraag van [appellante] om schuldhulpverlening afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2014 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2015, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L. Kuiper, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.H. Buizert, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft op 15 mei 2014 bij het college een aanvraag om schuldhulpverlening ingediend. De Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten (hierna: DSZW) van de gemeente Den Haag heeft [appellante] bij brieven van 26 juni 2014 en 9 juli 2014 meegedeeld dat het college voor de beoordeling van haar aanvraag om schuldhulpverlening meer gegevens nodig heeft en gevraagd bepaalde gegevens tijdig in te dienen. Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 17 juli 2014 ten grondslag gelegd dat [appellante] de gevraagde gegevens niet heeft ingediend en op twee afspraken niet is verschenen. De gevraagde gegevens waren volgens het college noodzakelijk om de aanvraag om schuldhulpverlening te kunnen beoordelen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante], door de gevraagde gegevens niet in te dienen, niet heeft voldaan aan haar inlichtingen- en medewerkingsplichten als bedoeld in artikel 5 van de Beleidsregels schuldhulpverlening 2012 gemeente Den Haag (hierna: de Beleidsregels).
2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, stelt de gemeenteraad een plan vast dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, is het college verantwoordelijk voor de uitvoering van dat plan.
Ingevolge artikel 6 doet de verzoeker aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de verzoeker verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Volgens artikel 1, aanhef en onder e, van de Beleidsregels wordt in deze beleidsregels verstaan onder verzoeker: de natuurlijke persoon die zich tot het college heeft gewend voor schuldhulpverlening.
Volgens die aanhef en onder g wordt in deze beleidsregels verstaan onder schuldhulpverlening: het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een verzoeker niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede nazorg.
Volgens artikel 5, eerste lid, doet de verzoeker aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de schuldhulpverlening.
Volgens het tweede lid is de verzoeker verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de schuldhulpverlening. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
a. (…);
b. het tijdig inleveren van voor de schuldhulpverlening noodzakelijke bewijsstukken. Hiervoor geldt dat altijd één hersteltermijn wordt geboden na verzuim;
(…);
e. het actief deelnemen aan een cursus of cursussen en financiële coaching en training die gericht zijn op het voorkomen van (nieuwe) schulden;
f. (...).
Ingevolge artikel 6, aanhef en onder a, kan het college in ieder geval de schuldhulpverlening weigeren indien verzoeker één of meerdere verplichtingen als genoemd onder 5, eerste of tweede lid, niet of in onvoldoende mate is nagekomen.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat zij niet aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan, heeft miskend dat de gemeente Den Haag haar bij brief van 9 mei 2014 heeft meegedeeld dat haar map voor het traject schuldhulpverlening compleet is. Zij voert aan dat deze brief zodanig was geformuleerd dat zij daaraan het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat zij een complete aanvraag had ingediend.
3.1. In de brief van DSZW van 9 mei 2014 aan [appellante] is vermeld: "Uw map voor het traject schuldhulpverlening is compleet en wordt door ons doorgestuurd naar de afdeling Financiële Dienstverlening. De gemeente streeft ernaar om uw aanvraag binnen een aantal weken te beoordelen. (…) Na beoordeling van uw map neemt de consulent van de afdeling Financiële dienstverlening telefonisch contact met u op. Hij of zij legt u uit welke mogelijkheden er zijn in uw dossier."
3.2. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, valt uit deze brief af te leiden dat [appellante] alle benodigde gegevens voor de beoordeling van haar verzoek om schuldhulpverlening had ingediend. De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat de gegevens die de afdeling Financiële Dienstverlening van DSZW nadien bij de brieven van 26 juni 2014 en 9 juli 2014 aan [appellante] heeft gevraagd niet in de map aanwezig waren. [appellante] heeft dit ook niet heeft bestreden. In deze brieven is vermeld dat het college voor de beoordeling van haar aanvraag om schuldhulpverlening meer gegevens nodig had en dat de gevraagde gegevens noodzakelijk waren om die aanvraag te kunnen beoordelen.
Op grond van artikel 6 van de Wgs en artikel 5 van de Beleidsregels was [appellante] verplicht het college alle gegevens te verschaffen die nodig zijn voor de beoordeling van haar aanvraag om schuldhulpverlening. Dat de DSZW haar bij de brief van 9 mei 2014 heeft meegedeeld dat haar map voor het traject schuldhulpverlening compleet is, laat onverlet dat het college haar mocht vragen aanvullende documenten te verschaffen indien het dit voor een zorgvuldige besluitvorming nodig vond, hetgeen het college bij de brieven van 26 juni 2014 en 9 juli 2014 heeft gedaan. [appellante] heeft door deze documenten niet te verschaffen ten onrechte niet voldaan aan haar plicht het college alle gegevens te verschaffen die nodig zijn voor de beoordeling van haar aanvraag. [appellante] mocht, anders dan zij betoogt, gelet op haar inlichtingenplicht aan de brief van 9 mei 2014 niet een in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat zij de bij voormelde brieven gevraagde documenten niet hoefde te verschaffen.
De rechtbank heeft met juistheid en op goede gronden geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellante] om schuldhulpverlening in redelijkheid heeft kunnen afwijzen, omdat zij niet aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016
507.