In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres had een boete van € 2.500,- opgelegd gekregen vanwege een vermeende overtreding van de Wet dieren. Dit besluit werd door de minister in een eerder besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 28 oktober 2021 was de gemachtigde van eiseres niet aanwezig, maar haar vennoten waren wel aanwezig. De minister heeft in een brief van 1 november 2021 aangegeven dat de boete moest vervallen vanwege gewijzigde omstandigheden na het bestreden besluit. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en eiseres de gelegenheid gegeven om te reageren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de regelgeving na het bestreden besluit is gewijzigd, waardoor de overtreding niet langer onder de Wet dieren viel, maar onder het Warenwetbesluit hygiëne van levensmiddelen. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres geen boete had mogen krijgen, maar alleen een waarschuwing. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit. Eiseres heeft ook een schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat door de rechtbank werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met 7 maanden en kende eiseres een schadevergoeding van € 1.000,- toe.
De rechtbank heeft verder bepaald dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 354,- moet vergoeden en dat de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-, door de minister moeten worden vergoed. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.