ECLI:NL:RBROT:2022:149

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
ROT 20/5286 en ROT 20/5956
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetes opgelegd aan vervoerder voor het transport van niet geschikte dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in twee beroepen van eiseres tegen boetes opgelegd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor het vervoeren van dieren die niet geschikt waren voor transport. De rechtbank heeft de boetes in de zaak ROT 20/5286 vernietigd, omdat niet voldoende vaststond dat de dieren ernstige open wonden hadden voorafgaand aan het transport. In de andere zaak, ROT 20/5956, oordeelde de rechtbank dat eiseres een varken had vervoerd dat niet in staat was om op eigen kracht pijnloos te bewegen, en bevestigde de boete van € 6.000,-. De rechtbank oordeelde dat de NVWA het zorgvuldigheidsbeginsel had geschonden door eiseres te laat in te lichten over de bevindingen van de toezichthouder, maar dat eiseres voldoende mogelijkheden had gehad om zich te verweren. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in ROT 20/5956 in stand gelaten, maar de boete in ROT 20/5286 herroepen. Eiseres heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/5286 en ROT 20/5956

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2022 in de zaken tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. F.J.B.A. Duijnstee.

Procesverloop

Bij besluiten van 6 december 2019 (het primaire besluit I) en 5 juni 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiseres twee boetes opgelegd van (beide) € 6.000,- vanwege overtredingen van de Wet dieren.
Bij besluiten van 3 september 2020 (het bestreden besluit I) en 1 oktober 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluit I en II beroep ingesteld respectievelijk onder kenmerk ROT 20/5286 en ROT 20/5956.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , directeur van de bestuurder van eiseres, en [naam] , bedrijfsdierenarts. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft de boetes opgelegd omdat eiseres volgens verweerder varkens vervoerde die niet geschikt waren voor het voorgenomen transport. Dit was volgens verweerder het geval in ROT 20/5286 omdat de varkens ernstige open wonden vertoonden en in ROT 20/5956 omdat het varken niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen. Volgens verweerder heeft eiseres daarmee overtredingen begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8, van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, artikel 6, en Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a dan wel b, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
2. Verweerder heeft de boetes gebaseerd op twee rapporten van bevindingen die zijn opgemaakt door toezichthouders van de NVWA.
2.1.
In beroep ROT 20/5286 (volgens de tekst zoals dat is overgelegd bij het verweerschrift van 18 november 2021) schrijven de toezichthouders in het rapport van bevindingen van 16 mei 2019 onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 16/05/2019 omstreeks 06:45 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: de heer [naam] , functie: Verantwoordelijke slachthal
Tijdens mijn reguliere inspectie, bevond ik mij in de aanvoerstal van de levende varkens. Er waren in de loop van de nacht en morgen reeds verschillende vrachten gelost ;er lagen dus al varkens in de stallen die nog niet door de dierenarts beoordeeld waren (AM keuring). In het hok van de uitgeselecteerde varkens (het cat2 of RL hok) lagen 19 varkens. Deze varkens worden door de nacht-stalbaas apart gelegd wegens afwijkingen. Toen ik deze inspecteerde, zag ik dat er veel varkens lagen met ernstige open wonden. Bij nader onderzoek zag ik dat de varkens bijna allemaal afkomstig waren van hetzelfde bedrijf. Er lagen 2 varkens van een ander bedrijf bij, dus 17 varkens van het bedrijf met UBN 1724897. Bij nazicht van de aanvoerbon zag ik dat de bedoelde varkens afkomstig waren van het bedrijf [naam] uit [plaats] . Op deze aanvoerbon stond ook dat de varkens geleverd waren door een chauffeur van [eiseres] . De hierna genoemde oornummers hadden in erge mate ontstoken of zelfs aangevreten staarten, dit zijn ernstige open wonden. Alle bliknummersbeginnen met 489. Oornr 310/315/322/328/318/319/296. Verder waren er 2 varkens met open navelbreuken, er was ernstige beschadiging aan de onderkant van de breuk (oornummers 440/384).De huid was weg en er was een uitgebreide ernstige open wonde. Het varken met oornummer 332 met 2 ontstoken hammen. Dit weet ik omdat de beide hammen verdikt waren en het varken slechts met zeer veel moeite in de benen kwam. Het dier bewoog niet spontaan. Het varken met oornummer 308 had een ontstoken schouder. Deze schouder was verdikt en er zaten verwondingen op de huid. Het dier was ook kreupel Het varken met oornummer 325 had een ontstoken ham en ontstoken achterpoot. De achterpoot vertoonde ook verwondingen. Varken 340 was benauwd en kon door ademnoodniet meer lopen; door het transport werd er ook aan dit dier extra stress en dus lijden toegebracht. Het varken kon niet lopen en zich niet verweren tegen varkens die samen in de vrachtwagen zaten. Dit varken werd onmiddellijk gedood en aan de slachtlijn opgehangen omdat het verder geen zichtbare afwijkingen vertoonde.
Alle hierboven genoemde afwijkingen waren in ieder geval voor transport aanwezig!
Naar mijn professionele mening als dierenarts weet ik dat ook de dieren met aangevreten staarten extra lijden hebben gehad door het transport. Het is eigen aan varkens om aan wonden van andere dieren te gaan vreten. Bij 2 varkens waren de staartwonden nog zo vers ,dat ze bloedrood waren en het uitzicht hadden van vers vlees. Bij 4 dieren was er zo erg aan de staarten gevreten, dat de staart helemaal weg was. Bij 1 dier zat er zelfs een gat ter hoogte van de staart. Alle varkens zijn onder toezicht van een toezichthoudend dierenarts als groep geslacht. De nummers 489327, 489313, 489310, 489322, 489328 en 489320 zijn zonder nader onderzoek aan de slachtlijn afgekeurd voor menselijke consumptie. Tijdens het transport zitten de varkens opeen gepakt (ca 2 per m2). Hierdoor kunnen de varkens niet weglopen en zich niet onttrekken aan de agressiviteit van andere varkens. Het welzijn van deze varkens werd door het transport dan ook ernstig geschaad.
De vervoerder vervoerde dieren die niet mochten worden vervoerd omdat zij niet geschikt waren voor het voorgenomen transport ; zij vertoonden ernstige open wonden of een prolaps.
2.2.
In beroep ROT 20/5956 schrijft een toezichthouder in het rapport van bevindingen van 29 november 2019 onder meer het volgende.

Datum en tijdstip van de bevinding: 29/11/2019 omstreeks 06:45 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: de heer [naam] , functie: Verantwoordelijke vuile slachthal.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de aanvoerstal [eiseres] om de reguliere werkzaamheden van de levende keuring uit te voeren. Bij aanvang van de levende keuring zag ik een varken in het RL hok liggen. Dit hok is bedoeld om de dieren met zichtbare afwijkingen in te leggen en zo gescheiden te houden van de gezonde varkens zonder afwijkingen. Het varken had een bliknummer in het rechteroor met nummer 409101 aan de bovenkant en het UBN 2014094 aan de onderkant. Ik keek op de aanvoer bon die tevens VKI is, en zag dat het varken afkomstig was van stal [naam] , [adres]Op het VKI stonden geen medische behandelingen ingevuld. Ik zag dat er bij dit varken ter hoogte van de hak, een oudere wonde aanwezig' was . Hieruit maak ik op dat de afwijking al voor het vervoer aanwezig was. Ik weet dat dit een oudere wonde is omdat de wonde schoon was en er geen vers bloed te zien was. De randen van de wonde waren reeds licht vergroeid met beginnende heling. Het varken kon niet op eigen kracht recht staan. Door mijn professionele ervaring als dierenarts, weet ik dat een wonde zoals deze niet zo veel pijn kan veroorzaken. Er moest dus nog een onderliggend en veel ernstigerletsel aanwezig zijn. Ik vermoedde dat het varken ook een fractuur had. Dit is een gebroken poot ter hoogte van de uitwendige wonde. Samen met de animal officer [naam] probeerden we het dier recht te doen staan. Dit lukte maar amper. Het varken stond heel even recht. Ik zag dat de rechter achterpoot absoluut niet belast werd. Het varken viel dan ook meteen weer op de grond. Het niet belasten is een uiting van pijn. Het transport van het dier heeft in dit geval zeker extra lijden veroorzaakt. Het dier moest zich in een hok met meerdere varkens zien recht te houden tijdens het transport. Mogelijk werd het zelfs liggend vervoerd. Andere varkens konden er dan op gaan staan tijdens het vervoer. Ook dan was erextra lijden. Het welzijn van het varken is door het transport ernstig geschaad.
Aansluitend aan mijn onderzoek, heb ik het varken onmiddellijk laten doden en slachten teneinde verder leed te voorkomen. Er werd een extra oormerk aangebracht zodat het varken makkelijk herkend kon worden aan de slachtlijn. Ik verzocht de vleeskeurders van het KDS om het bedoelde varken apart te hangen zodat ik het nog kon bekijken.
Toen ik het karkas bekeek, zag ik dat de rechter achterpoot tussen de hak en de ham volledig gebroken was. Het was dus wel degelijk een fractuur. Er waren oude bloedstolsels aanwezig maar geen verse bloedingen. Hierdoor weet ik dat het om een oudere fractuur ging. Deze vaststellingen bevestigen de mijn diagnose bij de levende keuring.
De vervoerder vervoerde een dier wat niet vervoerd had mogen worden omdat het dier niet op eigen kracht pijnloos kon bewegen of zonder hulp kon lopen.
3. Eiseres voert - kort weergegeven - aan dat de rapporten van bevindingen onvoldoende grond bieden voor de conclusie dat de dieren al voor aanvang van het transport niet geschikt waren om te worden vervoerd.
In het rapport van 16 mei 2019 is niet gemotiveerd dat de geconstateerde wonden van de dieren al vóór het transport aanwezig waren. De toezichthouders hebben open wonden gezien maar die zijn per definitie niet oud en ontstaan bij uitstek tijdens het transport of lossen. Dat sprake was van ernstige open wonden blijkt niet. Ook blijkt niet waarom er bij een aantal dieren sprake was van een ontsteking volgens de toezichthouders; er wordt niets vermeld over temperatuursverhoging, pusvorming of ligplekken en er is kennelijk ook geen gedegen PM-keuring geweest. Daarnaast kan een open navelbreuk ook vrij plots, tijdens het vervoer, zijn ontstaan.
In het rapport van 29 november 2019 gaat het om een dier dat om 21.00 uur is geladen en pas de volgende dag om 6.45 uur door de toezichthouder is gezien. De toezichthouder heeft het transport niet gezien en de chauffeur niet bevraagd; zijn stellingen over hoe het dier is vervoerd zijn dus enkel aannames. Wat betreft de oude wond concludeert de toezichthouder zelf al dat die niet de pijn kan veroorzaken waardoor het dier niet meer kon staan. De fractuur is door de toezichthouder na de slacht ontdekt en hij heeft geconcludeerd dat het een oudere fractuur is omdat er geen verse bloedingen waren maar die zijn er dan per definitie niet omdat het karkas al is leeggebloed en door een broeibak is gegaan. Het kan goed dat er eerst een wond was en later op die plek tijdens transport een fractuur is ontstaan. Eiseres wijst ook op de overgelegde verklaringen van de veehouder en de chauffeur.
Voorts voert eiseres aan dat zij pas laat met de bevindingen van de toezichthouders is geconfronteerd, namelijk een half jaar later via de voornemens. Daardoor had eiseres geen mogelijkheden meer zich te verweren en bijvoorbeeld camerabeelden veilig te stellen of getuigen te bevragen. Eiseres is hierdoor ernstig benadeeld en overschrijding van artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient in dit geval te leiden tot verlaging van de boetes.
Daarnaast voert eiseres aan dat het verdubbelen van de boetes buiten alle proporties is. Er is ook geen beleid dat een limiet stelt aan de verhogingen bij recidive op basis van eerdere boetes en in vergelijking met het strafrecht is de thans opgelegde boete disproportioneel, aldus eiseres.
4. Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2019:551 en ECLI:NL:CBB:2021:564, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport zoals hier aan de orde, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. De verklaring van een toezichthoudend dierenarts weegt in beginsel zwaar en hetgeen in de verklaring is vastgelegd mag voor juist worden gehouden indien daarin duidelijk is gemotiveerd waarom sprake is van een dier dat niet geschikt is voor transport. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
Beroep ROT 20/5286
5.1.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om te twijfelen aan de beschreven waarnemingen van de toezichthoudend dierenarts in het rapport van 16 mei 2019. De dierenarts heeft bij meerdere dieren verwondingen en gezondheidsproblemen geconstateerd. Volgens het rapport waren er zeven varkens met ontstoken of aangevreten staarten, twee varkens met een open navelbreuk, een varken met ontstoken hammen, een varken met ontstoken schouder, een varken met ontstoken ham en achterpoot met verwondingen en een varken in ademnood.
5.2.
Verweerder verwijt eiseres dat zij deze varkens heeft vervoerd terwijl ze niet geschikt waren voor transport omdat de varkens ernstige open wonden of een prolaps vertoonden. In het boetebesluit staat dat eiseres een overtreding heeft begaan van Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder b, van de Transportverordening. Uit die voorschriften volgt dat als dieren ernstige open wonden of een prolaps vertonen, deze dieren niet in staat worden geacht te worden vervoerd en dus niet mogen worden vervoerd. Voor de vaststelling of eiseres het beboetbare feit heeft begaan moet dus blijken dat door haar vervoerde dieren een ernstige open wond of prolaps hadden en ook dat zij dit al hadden voorafgaand aan het transport.
5.3.
Hoewel uit het rapport van bevindingen voldoende duidelijk blijkt dat meerdere dieren verwondingen en andere gezondheidsproblemen hadden, blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat sprake was van een ernstige open wond of prolaps, dan wel dat deze al voorafgaand aan het transport aanwezig moet zijn geweest. Bij een deel van de in het rapport beschreven varkens is weliswaar sprake van gezondheidsproblemen (ontstoken hammen, schouder en achterpoot en ademnood), maar blijkt niet dat deze varkens (ook) ernstige open wonden hadden. Wel is in het rapport van bevindingen beschreven dat de zeven varkens met aangevreten staarten ernstige open wonden hadden en ook zijn twee varkens beschreven met een open navelbreuk; dat is een prolaps. De rechtbank mist evenwel in het rapport de vaststelling en motivering dat de dieren dit al voorafgaand aan het transport moeten hebben gehad. In het bestreden besluit heeft verweerder wel nader gemotiveerd waarom de varkens het staartletsel al gehad moeten hebben voorafgaand aan het transport. Verweerder verwijst naar de Verzamelstaat Onderzoek Slachtdieren (de VOS-lijst) waaruit blijkt dat er meer varkens dan gemiddeld zijn afgekeurd wegens abcessen in longen of elders in het lichaam. De toezichthouder heeft toegelicht dat via de wond bij de staart ziektekiemen het lichaam binnentreden waarna zich abcessen kunnen vormen; de aanwezigheid van abcessen wijst erop dat de verwonding al voor het transport aanwezig moet zijn geweest omdat dit proces niet in een korte tijd plaatsvindt. Dit is door de bedrijfsdierenarts van eiseres ook niet ontkend. Echter, dit wijst enkel op het al langer aanwezig zijn van een (staart)verwonding maar daarmee is nog niet gegeven dat de varkens bij aanvang van het transport een (ernstige) open wond hadden. Daarnaast is bij de bespreking ter zitting met de aanwezige dierenartsen (waarbij ook de bij het rapport gevoegde foto’s zijn doorgenomen) bij de rechtbank twijfel gerezen of bij de varkens met aangevreten staarten ook sprake was van ernstige én open wonden. In het rapport is beschreven dat een aantal varkens een ontsteking had bij de staart of dat de staart helemaal weg was. Dat betekent echter niet zonder meer dat deze dieren ook een (ernstige) open wond hadden. Door de bedrijfsdierenarts van eiseres is naar voren gebracht dat het staartbijten bij varkens vaker voorkomt in allerlei maten van ernst en dat het niet altijd leidt tot een ernstige open wond; ook een klein puntje kan al leiden tot abcessen in het lichaam en de aangevreten staart kan ook inmiddels een korst hebben gekregen en dus niet meer open zijn. De rechtbank leest in het rapport wel dat twee varkens bij de staart een verse bloedrode wond hadden, dus een open wond, maar daarvan heeft de toezichthouder ter zitting erkend dat deze tijdens het transport zou kunnen zijn ontstaan.
5.4.
De rechtbank is er op basis van het rapport van bevindingen wel van overtuigd dat de dieren gezondheidsproblemen hadden en acht aannemelijk dat het transport de dieren extra lijden heeft toegebracht, zoals ook meermaals in het rapport is beschreven. De varkens kunnen zich in de wagen immers niet onttrekken aan de andere varkens. Eiseres is evenwel niet ten laste gelegd dat het vervoer de dieren extra lijden heeft veroorzaakt, maar expliciet dat sprake was van ernstige open wonden waardoor de dieren niet geschikt waren voor vervoer. Zoals hiervoor is overwogen staat voor de rechtbank onvoldoende vast dat de dieren voorafgaand aan het vervoer ernstige en open wonden of een prolaps hadden. Er staat dus onvoldoende vast dat eiseres het beboetbare feit heeft begaan. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd was eiseres de boete op te leggen.
Beroep ROT 20/5956
6.1.
De rechtbank ziet in beginsel geen aanleiding om te twijfelen aan de beschreven bevindingen van de toezichthoudend dierenarts in het rapport van 29 november 2019. De dierenarts zag bij een varken een oudere wond ter hoogte van de hak en zag dat het dier niet op eigen kracht recht kon staan. Volgens de dierenarts kon de wond niet zoveel pijn veroorzaken en moest het onderliggend en ernstiger letsel hebben. Na de slacht constateerde de dierenarts dat de achterpoot tussen de hak en de ham volledig gebroken was.
6.2.
Verweerder verwijt eiseres dat zij het varken heeft vervoerd terwijl het niet geschikt was voor transport omdat het varken niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen. In het boetebesluit staat dat eiseres een overtreding heeft begaan van Bijlage I, Hoofdstuk I, paragraaf 1 en 2, onder a, van de Transportverordening. Uit die voorschriften volgt dat als dieren niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen, deze dieren niet in staat worden geacht te worden vervoerd en dus niet mogen worden vervoerd. Voor de vaststelling of eiseres het beboetbare feit heeft begaan moet dus blijken dat het door haar vervoerde dier niet in staat was op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen en ook dat dit al voorafgaand aan het transport het geval was.
6.3.
Uit het rapport van bevindingen blijkt voldoende duidelijk dat het varken een fractuur had en zich daardoor niet pijnloos op eigen kracht kon voortbewegen. Dit is door eiseres en haar bedrijfsdierenarts ook niet betwist. Wel voert eiseres aan dat de fractuur ook tijdens of na het transport kan zijn ontstaan. Voor de rechtbank is echter voldoende duidelijk dat de fractuur al voor het vervoer aanwezig moet zijn geweest. In het rapport van bevindingen is namelijk gemotiveerd dat er rond de fractuur oude bloedstolsels aanwezig waren maar geen verse bloeding en dat dit betekent dat het om een oudere fractuur ging. De rechtbank gaat ervan uit dat een dierenarts op basis van zijn deskundigheid goed kan vaststellen of er op een letsel verse of oude bloedingen zitten. Zoals in het verweerschrift en door de toezichthoudend dierenarts ter zitting verder is toegelicht stollen bloedingen door tijdsverloop en zullen de gestolde bloedingen bij een broeibad goed zichtbaar blijven, terwijl juist verse bloedingen uitgewassen worden. Bij een fractuur breken namelijk ook de bloedvaten en dat bloed blijft in het omringend weefsel en zit niet meer in de aders en zal dus ook niet verdwijnen bij het leegbloeden. De rechtbank ziet in de verklaringen van de chauffeur en veehouder geen reden om te twijfelen aan de gemotiveerde constateringen van de toezichthoudend dierenarts.
6.4.
Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank voldoende vast dat eiseres een dier vervoerde dat al voorafgaand aan het transport een fractuur had waardoor het niet in staat was op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen. Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft begaan en was bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
6.5.
Eiseres stelt dat zij pas laat op de hoogte is gesteld van de bevindingen van de toezichthouder. In de uitspraken van onder meer 18 april 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:CA0592) en 20 juli 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:280) heeft het CBb geoordeeld dat op verweerder in beginsel de verplichting ligt om degene die is gehouden tot naleving van de transportvoorschriften tijdig op de hoogte te stellen van de controle-bevindingen. Gebeurt dit niet dan treft verweerder het verwijt dat hij in strijd met artikel 3:2 van de Awb, met name het zorgvuldigheidsbeginsel, heeft gehandeld en de transporteur daarmee (in beginsel) heeft beperkt in de mogelijkheden om zijn verdediging te voeren.
In deze zaak is eiseres pas bij het voornemen op de hoogte gesteld van de bevindingen die de toezichthouder een half jaar eerder heeft gedaan. Dit is veel te laat en verweerder heeft hierdoor in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. Aan het primaire besluit II kleeft dus een zorgvuldigheidsgebrek dat met het bestreden besluit II niet kon worden hersteld. Het bestreden besluit II moet dus worden vernietigd. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit II in stand te laten omdat eiseres wel voldoende mogelijkheden heeft gehad om zowel in een zienswijze als in bezwaar de bevindingen van de toezichthouder te betwisten. Verweerder heeft immers met het voornemen het rapport van bevindingen en daarbij gevoegde foto’s aan eiseres toegestuurd en daarmee had eiseres voldoende feitenmateriaal om door een eigen deskundige te laten beoordelen en de bevindingen van de toezichthouder tegen te kunnen spreken. Eiseres heeft die mogelijkheid ook benut; zij heeft haar bedrijfsdierenarts ingeschakeld en een verklaring van de veehouder en chauffeur overgelegd. Nu eiseres voldoende mogelijkheden heeft gehad om de bevindingen van de toezichthouder tegen te spreken, is zij in dit geval niet ernstig in haar bewijspositie geschaad doordat de camerabeelden op de slachterij inmiddels waren gewist. Daarbij merkt de rechtbank ook op dat in dit geval niet zozeer de toestand van het varken op de slachterij in geschil is, maar de toestand voorafgaand aan het vervoer vanaf de veehouder. In zoverre zouden de camerabeelden op het slachthuis eiseres dus ook niet direct hebben kunnen helpen in haar bewijspositie.
6.6.
Eiseres stelt ook terecht dat verweerder de termijn in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb heeft overschreden. Dat is evenwel een termijn van orde (TK 2003-2004, 29701, nr. 3, p.150). Overschrijding ervan leidt als zodanig niet tot verval van de bevoegdheid om een boete op te leggen. Evenmin ziet de rechtbank in de overschrijding in dit geval reden om de boete te matigen, nu niet is gebleken dat eiseres daardoor in haar belangen of bewijspositie is geschaad. Daartoe verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat niet gesteld of gebleken is dat als verweerder zich wel aan die termijn van 13 weken had gehouden, de camerabeelden van de slachterij nog niet zouden zijn gewist.
6.7.
Ten aanzien van de hoogte van de boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening gediende doel - bescherming van het dierenwelzijn - staat voorop. De rechtbank vindt de gebruikelijke boete van € 1.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. In dit geval heeft verweerder de boete verhoogd tot € 6.000,- omdat sprake is van recidive; eiseres heeft drie keer eerder een boete gekregen voor eenzelfde overtreding. Deze verhoging is conform artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. Het is een behoorlijk hoog boetebedrag in verhouding tot het standaardbedrag, maar de wetgever heeft er nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te sanctioneren. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval. De verhoging in dit geval vindt de rechtbank ook niet onredelijk of onevenredig; het gaat om een professionele partij die dagelijks werkt met dieren en door het niet naleven van de voorschriften wordt het welzijn van de dieren ernstig geschaad. Weliswaar is denkbaar dat op een gegeven moment na veelvuldige verhoging een boete niet meer redelijk is te achten maar daarvan is hier naar het oordeel van de rechtbank nog geen sprake. Verder heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd. De rechtbank is daar ook niet van gebleken.
Conclusie in ROT 20/5286 en ROT 20/5956
7. Uit al het voorgaande volgt dat de boete in ROT 20/5286 ten onrechte is opgelegd en de boete in ROT 20/5956 terecht is opgelegd, al heeft verweerder wel het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden.
8. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluit moet worden vernietigd. In ROT 20/5286 had verweerder aan eiseres geen boete mogen opleggen dus in die zaak zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat de boete in ROT 20/5286 vervalt. In ROT 20/5956 blijft de boete in stand omdat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand laat.
9. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt (2 x € 354,-) .
10. Daarnaast ziet de rechtbank in de gegrondverklaring van de beroepen aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 5.200,- (per beroep: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 541,-; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ROT 20/5286 en ROT 20/5956 gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten in ROT 20/5286 en ROT 20/5956;
  • herroept het primaire besluit in ROT 20/5286 in zijn geheel;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit in ROT 20/5286;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in ROT 20/5956 in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder in beide beroepen aan eiseres het betaalde griffierecht van in totaal € 708,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in beide beroepen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van in totaal € 5.200,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 14 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.