ECLI:NL:RBROT:2022:11422

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
27 december 2022
Zaaknummer
22/2535
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van taalanalyse en identiteitseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 29 december 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar naturalisatieverzoek beoordeeld. Eiseres, die in 2012 asiel aanvroeg en de Congolese nationaliteit claimt, kreeg in 2021 een afwijzing van haar naturalisatieverzoek. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid baseerde deze afwijzing op een taalanalyse uitgevoerd door het Bureau Land en Taal (BLT), die concludeerde dat eiseres waarschijnlijk niet uit Congo afkomstig is, maar uit Rwanda. Eiseres voerde aan dat de staatssecretaris de taalanalyse niet had mogen gebruiken, omdat deze niet deskundig zou zijn en dat haar persoonlijke omstandigheden onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht twijfels had aan de identiteit en nationaliteit van eiseres, en dat de afwijzing van het verzoek goed gemotiveerd was. De rechtbank benadrukte dat de naturalisatieprocedure en de asielprocedure verschillende toetsingskaders hebben en dat de staatssecretaris bevoegd is om bewijs te eisen van de identiteit en nationaliteit van de verzoeker. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat schrijnende persoonlijke omstandigheden geen grond vormen voor toekenning van het naturalisatieverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris)

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek tot naturalisatie.
1.2.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 12 augustus 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 mei 2022 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres heeft in 2012 in Nederland asiel aangevraagd. Bij de aanvraag heeft zij gesteld de Congolese nationaliteit te hebben. Aan eiseres is op 26 juni 2012 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op de grond dat zij als Banyamulenge uit de Democratische Republiek Congo vrees voor vervolging aannemelijk had gemaakt. Nadien is naar aanleiding van het verzoek om nareis van de man van eiseres, door de staatssecretaris onderzoek gedaan naar de echtheid van door eiseres in de asielprocedure overgelegde documenten. De onderzoekresultaten gaven aanleiding om een taalonderzoek te laten verrichten door het Bureau Land en Taal (BLT) van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND). BLT heeft op 13 juni 2013 een rapport uitgebracht met als conclusie dat eiseres eenduidig niet herleidbaar is tot Congo en waarschijnlijk is te herleiden tot een spraakgemeenschap binnen Rwanda.
2.2.
Eiseres heeft op 16 november 2020 het Nederlanderschap aangevraagd. Tegelijkertijd is ook de naturalisatie van haar man en twee kinderen (geboren in 2016 en 2018) aangevraagd. De staatssecretaris heeft het verzoek tot naturalisatie van eiseres bij het primaire besluit afgewezen, omdat er gelet op de uitkomsten van het taalonderzoek van BLT twijfel is over de identiteit en nationaliteit van eiseres. De echtgenoot en de kinderen van eiseres zijn wel Nederlander geworden.
2.4.
In bezwaar heeft op verzoek van eiseres een contra-expertise plaatsgevonden. De staatssecretaris heeft daarvoor de geluidsopnames die zijn gebruikt in het BLT-onderzoek ter beschikking gesteld. De deskundige die de contra-expertise heeft uitgevoerd, [naam 1], heeft op 10 april 2022 een rapport uitgebracht waarin hij zijn bevindingen heeft vermeld. Hij heeft geconcludeerd dat eiseres behoort tot de Banyamulenge gemeenschap in de DR Congo. De staatssecretaris heeft vervolgens aan de opvolger van BLT, het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT), een reactie gevraagd op de contra-expertise. TOELT heeft in een reactie van 27 april 2022 geconcludeerd dat de contra-expertise geen aanleiding vormt om terug te komen op het onderzoek van BLT. De conclusie van TOELT is dat eiseres eenduidig niet herleidbaar is tot DR Congo en waarschijnlijk is te herleiden tot een spraakgemeenschap binnen Rwanda. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit de conclusies van BLT en TOELT overgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het naturalisatieverzoek door de staatssecretaris. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris haar naturalisatieverzoek ten onrechte heeft afgewezen. Zij betoogt dat de staatssecretaris het rapport van BLT en het nadere advies van TOELT niet aan het besluit ten grondslag had mogen leggen, omdat uit eerdere rechtspraak volgt dat de taalanalist [naam 2] die het taalonderzoek heeft uitgevoerd, niet deskundig is. Aan het rapport van BLT en het nadere advies van TOELT mag volgens eiser niet meer waarde worden toegekend dan aan de ingebrachte rapport van contra-expert Alex M. Ntung. Nu de staatsecretaris kennelijk onvoldoende grond zag de taalanalyse in de asielprocedure aan eiseres tegen te werpen, is het onbehoorlijk er zeven jaar later in de naturalisatieprocedure wel een beroep op te doen. Volgens eiseres is de staatssecretaris ten onrechte niet uitgegaan van haar bij onderzoek echt gebleken paspoort.
Verder voert eiseres aan dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met haar schrijnende situatie. In dit verband stelt eiseres dat zij de Nederlandse nationaliteit nodig heeft om te kunnen werken en leven en dat het haar raakt dat zij als enige van het gezin niet de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen en door de staatssecretaris niet geloofd wordt. Volgens haar is het besluit daarom niet evenredig
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat er geen reden is om te twijfelen aan de deskundigheid van de taalanalist [naam 2]. De asielprocedure en de naturalisatieprocedure hebben een eigen toetsingskader. In de asielprocedure is de taalanalyse niet aan eiseres tegengeworpen. Een later teruggedraaide intrekking van de verblijfsvergunning was gebaseerd op het paspoort. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat er niets aan in de weg stond om de taalanalyse te gebruiken voor de afwijzing van het naturalisatieverzoek. Voor het vaststellen van de identiteit en nationaliteit is een echt paspoort volgens de staatssecretaris niet doorslaggevend, omdat dit niets zegt over het identificatieproces dat bij de afgifte van het paspoort is gevolgd. Een echt paspoort gaat dan ook niet boven het resultaat van een taalanalyse. De staatssecretaris stelt dat de situatie van eiseres geen grond kan vormen voor inwilliging van het naturalisatieverzoek.
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het naturalisatieverzoek terecht heeft afgewezen en dit besluit voldoende heeft gemotiveerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De voor dit beroep relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel van deze uitspraak.
Biedt het rapport van BLT voldoende grond voor twijfel aan de identiteit en nationaliteit eiseres?
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uit de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) en de Handleiding RWN volgt dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan de staatssecretaris is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. De verlening van het Nederlanderschap is, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en de staatssecretaris is dan ook bevoegd om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker te verlangen. Gelet hierop is het in de naturalisatieprocedure aan de staatssecretaris om te beoordelen of de verzoeker met de door hem overgelegde documenten zijn nationaliteit heeft aangetoond. [1]
8.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat een rapport van TOELT een deskundigenadvies is aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. De staatssecretaris mag op het advies van TOELT afgaan, nadat hij is nagegaan of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. [2] Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt de staatssecretaris de adviseur een reactie op wat over het advies is aangevoerd. [3]
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de uitkomst van de taalanalyse door de staatssecretaris in de asielprocedure niet aan eiseres is tegengeworpen, er niet aan in de weg staat de taalanalyse wel aan de afwijzing van het naturalisatieverzoek ten grondslag te leggen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling zijn de naturalisatieprocedure en de verblijfsrechtelijke procedure op de voet van de Vreemdelingenwet 2000 immers gescheiden procedures gericht op verschillende rechtsgevolgen en met eigen bewijsrechtelijke kaders. In verband met de onder 8.1 genoemde omstandigheid dat het verkrijgen van het Nederlanderschap als een zaak van groot gewicht geldt, worden aan het vaststellen van de identiteit en nationaliteit strenge eisen gesteld. Het staat de staatssecretaris vrij te kiezen welke gegevens hij aan zijn besluit ten grondslag legt. Aan de omstandigheid dat de taalanalyse zeven jaar voor het verzoek tot naturalisatie was verricht, kon eiseres dus niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat deze in de naturalisatieprocedure niet zou worden gebruikt. [4] Gelet op de onderscheiden aard van de procedures is de rechtbank van oordeel dat de documenten uit de asielprocedure door de staatssecretaris evenmin in het naturalisatiedossier hoefden te worden gevoegd. Eiseres heeft het concrete belang van die stukken voor deze procedure ook niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het verzoek van eiseres om deze stukken aan het dossier toe te voegen toe te wijzen.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat het door eiseres overgelegde paspoort bij onderzoek echt is bevonden, de staatssecretaris er evenmin van hoefde te weerhouden de taalanalyse aan het bestreden besluiten ten grondslag te leggen. Zoals de staatssecretaris in dit verband terecht heeft opgemerkt kon ten aanzien van het overgelegde paspoort niet worden vastgesteld of een betrouwbaar identificatieproces is gevolgd en het document inhoudelijk juist is. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt ook dat de staatssecretaris bij de beoordeling van een verzoek tot naturalisatie niet gebonden is aan overgelegde (echte) identiteitsdocumenten. [5]
8.5.
De staatssecretaris heeft de twijfel aan de identiteit en nationaliteit van eiseres gebaseerd op de uitkomst van de in de asielprocedure in 2013 uitgevoerde taalanalyse. Eiseres heeft tegen dit rapport een contra-expertise ingebracht. De staatssecretaris heeft TOELT op deze contra-expertise laten reageren.
8.6.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door eiseres is aangevoerd onvoldoende is voor twijfel aan de deskundigheid van de taalanalist [naam 2] van BLT/TOELT. De in dit verband door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling van 21 december 2007 (nummer 200706522/1) biedt geen aanknopingspunten voor twijfel aan de deskundigheid van deze taalanalist. De Afdeling heeft in die uitspraak nu juist de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 augustus 2007 bevestigd waarin het rapport van taalanalist [naam 2] ten grondslag was gelegd aan de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank heeft in de bevestigde uitspraak expliciet overwogen dat ervan uit moet worden gegaan dat [naam 2] gekwalificeerd was tot het verrichten van de taalanalyse. Nu voor het overige de deskundigheid van de taalanalist niet met concrete feiten of omstandigheden is betwist, mocht de staatssecretaris van diens deskundigheid uitgaan.
8.7.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris inhoudelijk op het rapport van BLT en het nadere advies van TOELT mocht afgaan. De rechtbank licht dit als volgt toe.
De taalanalist [naam 2] heeft met eiseres gesproken en van dit gesprek is een opname gemaakt. De taalanalist heeft inzichtelijk gemaakt welke talen eiseres gelet op de door haar gestelde afkomst (in een bepaalde mate) zou moeten beheersen. Het BLT concludeert op basis van de analyse van het Kinyarwanda van eiseres en het gebrek aan overige relevante actieve talenkennis, dat eiseres eenduidig niet herleidbaar is tot DR Congo, maar waarschijnlijk herleidbaar is tot Rwanda. De beheersing van het Swahili komt niet overeen met wat verwacht mag worden van iemand die in het Oosten van DR Congo is geboren en opgegroeid. De beheersing van het Frans komt niet overeen met haar gestelde opleidingsniveau (universiteit). Er zijn volgens BLT geen typische kenmerken van het Swahili en Frans van DR Congo in de spraak en eiseres heeft geen enkele kennis van een lokale inheemse stamtaal die gangbaar is in haar gestelde herkomstomgeving en heeft geen enkele kennis van het Lingala, de nationale taal van DR Congo.
De contra-expert komt op basis van de genealogie, de kennis van land en cultuur, en de gesproken taal tot de conclusie dat eiseres behoort tot de Banyamulenge gemeenschap in de DR Congo. TOELT heeft in de reactie gemotiveerd vraagtekens geplaatst bij de (taal)deskundigheid van de contra-expert en bij zijn bevindingen. De contra-expert is geen taalkundige en heeft niet de noodzakelijke forensische taalkundige deskundigheid. Dit blijkt onder meer uit zijn behandeling van de fonologie. Daarnaast heeft TOELT gemotiveerd uiteengezet dat de contra-expert er ten onrechte van uitgaat dat kenmerken die volgens hem
zouden afwijken van het algemeen gangbare Kinyarwanda te beschouwen zijn als specifieke kenmerken van het Kinyamulenge. Ook is TOELT gebleken dat een aantal genoemde woorden die volgens de contra-expert specifiek en exclusief tot de woordenschat van het Kinyamulenge zouden behoren, ook in het Kinyarwanda voorkomen. TOELT wijst er daarbij op dat de contra-expert geen onderbouwing of bronnen geeft voor zijn oordeel over de woordenschat van eiseres. Voorts is een aantal spraakvoorbeelden die de contra-expert heeft gegeven door TOELT gemotiveerd weerlegd.
TOELT heeft er daarnaast op gewezen dat de contra-expert niet is ingegaan op of een verklaring heeft gegeven voor de, gelet op de door haar opgegeven afkomst en opleiding, beperkte beheersing van het Swahili en Frans van eiseres. Gelet op het voorgaande heeft TOELT vastgehouden aan de conclusie dat eiseres niet herleidbaar is tot een spraakgemeenschap in DR Congo, maar waarschijnlijk herleidbaar is tot een spraakgemeenschap in Rwanda. Eiseres heeft geen concrete punten benoemd die af kunnen doen aan de bevindingen en conclusies van TOELT ten aanzien van de contra-expertise. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het rapport van BLT en het nadere advies van TOELT op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris aan het rapport van BLT en het nadere advies van TOELT meer waarde heeft kunnen toekennen dan aan de contra-expertise die eiseres heeft overgelegd.
8.8.
De rechtbank komt tot de slotsom dat er voldoende grondslag is voor het standpunt van de staatssecretaris dat er twijfel is aan de identiteit en nationaliteit van eiseres. De staatssecretaris heeft het naturalisatieverzoek daarom terecht afgewezen.
Heeft de staatssecretaris de individuele feiten en omstandigheden voldoende betrokken?
9. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de persoonlijke situatie van eiseres geen grond kan vormen om het naturalisatieverzoek toe te wijzen. De eis dat de identiteit en nationaliteit moeten worden aangetoond volgt uit artikel 7 RWN en artikel 31 van het BVVN. Hiervan kan niet met toepassing van artikel 4:84 van de Awb worden afgeweken. Het gaat hier immers om een wet en niet om beleid. [6] Artikel 10 van de RWN biedt de mogelijkheid om in uitzonderlijke omstandigheden een naturalisatieverzoek toe te wijzen, ook al is niet aan alle wettelijke voorwaarden voldaan. Dit artikel somt limitatief op van welke artikelen kan worden afgeweken. Dit artikel biedt echter niet de mogelijkheid om af te wijken van de hier toepasselijk voorwaarden van artikel 7 van de RWN. Schrijnende persoonlijke omstandigheden kunnen zoals volgt uit de rechtspraak van de Afdeling dan ook geen grond vormen voor toekenning van een naturalisatieverzoek. [7] Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van A.L.G. Willems, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2022.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en beleidsregels

Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 7, eerste lid, luidt als volgt:
Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
Artikel 23, eerste lid, luidt als volgt:
Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.
Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap
Artikel 31 luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voorzoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:
a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;
b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;
(…)
e. nationaliteit of nationaliteiten;
(…)
l. de overige gegevens die naar het oordeel van Onze Minister nodig zijn voor de beoordeling van het geval.
5. De autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook Onze Minister, kan verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten. Hij kan tevens verlangen dat die aanvullende gegevens worden verstrekt indien dit naar zijn oordeel nodig is voor de beoordeling van het geval.
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap
Paragraaf 3.5 van de toelichting op artikel 7 van de RWN:
“Het verzoek om naturalisatie moet zoveel mogelijk worden ondersteund door (bewijs)stukken. (…) Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het aan verzoeker of optant om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en aan de staatssecretaris om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker of optant met de door hem overgelegde stukken zijn aangetoond. Ook als een verzoeker is vrijgesteld van het documentenvereiste (zie paragraaf 3.5.5. bij artikel 7 RWN), kan gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit daarom een reden vormen voor afwijzing. Gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit kan bijvoorbeeld bestaan op grond van een taalanalyse door Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT), documentonderzoek door Team onderzoek en Expertise Documenten (TOED), een leeftijdsonderzoek of een combinatie van meerdere van voornoemde onderzoeken. Ook kan er gerede twijfel ontstaan op grond van de (overige) inhoud van het (vreemdelingrechtelijke) dossier van de verzoeker, dan wel op grond van andere bekende feiten en omstandigheden. De eerder genoemde onderzoeken worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. In beginsel mag op het advies van een deskundige worden afgegaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
(…)
Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt de vreemdeling nationaliteit en -identiteit vaststellende documenten (zie onder meer artikel 31 BvvN en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 bij artikel 7 RWN). (…)”
Paragraaf 3.5.5 van de toelichting op artikel 7 van de RWN:
“De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.
(…)
Artikel 4:84 Awb
Indien er geen bewijsnood wordt aangenomen dan kan beoordeeld worden of de zaak ingewilligd kan worden met toepassing van artikel 4:84 Awb. Dit houdt in dat er bezien wordt in hoeverre het in het individuele geval bij reguliere vergunninghouders wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de hierbovenstaande beleidsregels.”

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1461.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2566.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:490.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:109.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3145.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:490.