ECLI:NL:RBROT:2022:11315

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
23 december 2022
Zaaknummer
ROT 22/972
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor overtreding van minimumbemanningseisen in de binnenvaart

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een scheepvaartonderneming, tegen de door de minister van Infrastructuur en Waterstaat opgelegde bestuurlijke boete van € 2.500,- wegens overtreding van de minimumbemanningseisen zoals vastgelegd in de Binnenvaartwet en de Binnenvaartregeling. De rechtbank behandelt het beroep op 18 november 2022, waarbij eiseres wordt vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de minister door twee gemachtigden. De rechtbank concludeert dat de minister terecht een boete heeft opgelegd, maar dat deze boete met 15% wordt gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de minister bevoegd was om de boete op te leggen en dat eiseres als werkgever kan worden aangemerkt als overtreder. De rechtbank wijst de verklaring van de schipper buiten beschouwing vanwege strijd met de goede procesorde, en concludeert dat de minister de boete terecht heeft opgelegd, maar dat het bedrag wordt verlaagd naar € 2.125,-. De rechtbank bepaalt dat het betaalde griffierecht en een deel van de proceskosten door de minister aan eiseres moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/972

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat (de minister)

(gemachtigden: mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij en mr. J. Langenberg).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door de minister opgelegde bestuurlijke boete van € 2.500,- vanwege overtreding van artikel 22, negende lid, in verbinding met artikel 22, zevende lid, van de Binnenvaartwet in verbinding met artikel 5.8 en artikel 5.6, vierde lid, van de Binnenvaartregeling in verbinding met bijlage 5.1 van de Binnenvaartregeling.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft een reactie op het verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vertegenwoordigd door [naam 1], de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de minister.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiseres is volgens gegevens van de Kamer van Koophandel (KvK) een scheepvaartonderneming op het gebied van binnenvaart (vrachtvaart). De bestuurder van eiseres is [naam bedrijf], die weer wordt bestuurd door [naam 1] (hierna: [naam 1]) en [naam 2].
1.2.
Op 5 juni 2019 hebben twee toezichthouders van de Inspectie Leefomgeving en Transport een controle uitgevoerd aan boord van het zogenoemde hechte samenstel, bestaande uit duwboot "[naam duwboot]" en vrachtduwbak "[naam vrachtduwbak]", dat voer op de Oude Maas ter hoogte van Handelskade Dordrecht.
1.3.
Volgens het op 23 juli 2019 opgemaakte boeterapport hebben de toezichthouders geconstateerd dat tijdens de controle twee schippers, één stuurman en één matroos aan boord waren. Volgens de toezichthouders is sprake van een bemanningstekort, omdat de tabel van bijlage 5.1 van de Binnenvaartregeling (hierna: bijlage 5.1) vereist dat ook een lichtmatroos aan boord zou zijn. Een bemanningstekort levert een overtreding op van artikel 22 van de Binnenvaartwet, aldus de toezichthouders.
1.4.
Op 9 augustus 2019 heeft de minister eiseres in kennis gesteld van zijn voornemen om een bestuurlijke boete van € 2.500,- op te leggen. Op 28 augustus 2019 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Vervolgens heeft de minister het boetebesluit genomen.
2. Aan het opleggen van de bestuurlijke boete heeft de minister - kort samengevat - de volgende overwegingen ten grondslag gelegd, die hij in bezwaar heeft gehandhaafd. Op grond van de tabel van bijlage 5.1 diende de bemanning ten minste te bestaan uit twee schippers, één stuurman, één matroos en één lichtmatroos. Nu er maar vier bemanningsleden aan boord waren, is terecht een boete opgelegd vanwege onderbemanning. Omdat eiseres als werkgever van de schipper moet worden aangemerkt, is terecht aan haar een boete opgelegd. Op basis van de feiten en omstandigheden acht de minister een boete van € 2.500,- passend en geboden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid en evenredigheid van de aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete van € 2.500,-. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is uitsluitend gegrond vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Op het punt van de hoogte van de boete wordt het besluit dan ook vernietigd. Voor het overige blijft het besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De vereiste minimumbemanning
5. Eiseres betoogt dat uit de toepasselijke regelgeving niet volgt dat overkwalificatie van een bemanningslid een eventuele onderbemanning niet kan opheffen. Gelet op de term "overeenkomstig" laat de norm "minimumbemanning" namelijk ruimte voor een alternatieve invulling daarvan. Eiseres biedt daarnaast door het horen van een nautische deskundige aan te bewijzen dat een lichtmatroos nautisch technisch nauwelijks waarde heeft en niet méér toevoegt dan een deksman.
5.1.
Het hechte samenstel van duwboot [naam duwboot] en vrachtduwbak [naam vrachtduwbak] voer in exploitatiewijze B, voldeed aan standaarduitrusting 2 (S2) en was in totaal 107,50 meter lang.
5.2.
In bijlage 5.1 is een tabel opgenomen waaruit blijkt in welke gevallen aan welke vereisten voor de minimumbemanning moet worden voldaan. Omdat het hechte samenstel vanwege de totale lengte ervan valt in groep 3, volgt uit de laatste kolom (S2) van de tabel bij die groep dat de minimumbemanning in beginsel diende te bestaan uit twee schippers, één stuurman, één matroos en één lichtmatroos, dus vijf bemanningsleden in totaal. Hier zijn echter wel uitzonderingen op.
5.3.
De omstandigheid dat het samenstel voldeed aan standaarduitrusting S2 betekent dat het eveneens voldeed aan standaarduitrusting S1. [1] Daarom mocht de minimumbemanning ook bestaan uit twee schippers, één stuurman en twee matrozen, dus in totaal eveneens vijf bemanningsleden (linker kolom S1 van de bijlage). In het geval dat er een stuurman aanwezig is, die tevens de bekwaamheid van schipper bezit, mocht ook worden volstaan met een bemanning van vier personen, bestaande uit twee schippers, die stuurman en een matroos (zie rechterkolom S1, de uitzondering met **, genoemd onder de tabel). Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld [2] moet de tabel zo worden gelezen, dat alleen met de bemanningssamenstelling uit de rechter kolom onder S1 kan worden volstaan, als de stuurman ook de bekwaamheid van schipper bezit.
5.4. "
Overeenkomstig" betekent "overeenkomend" of "overeenstemmend met". Anders dan eiseres, is de rechtbank van oordeel dat deze term in artikel 5.6, vierde lid, van de Binnenvaartregeling geen ruimte biedt voor een alternatieve invulling. Verder heeft de minister er terecht op gewezen dat de wetgever de keuze heeft gemaakt hoeveel bemanningsleden en met welke kwalificaties zijn vereist. Deze keuze is gemaakt uit het oogpunt van veiligheid van de opvarenden en de veiligheid op het water. Alleen al om die laatste reden ziet de rechtbank geen aanleiding om een nautisch deskundige te horen, nu het horen daarvan niet zou kunnen bijdragen aan de beoordeling van deze zaak.
5.5.
Het toepassen van bovenstaande vereisten op deze zaak leidt tot de volgende conclusies. Ten tijde van de controle waren vier bemanningsleden aan boord, te weten twee schippers ([naam 3] en [naam 4]), één stuurman ([naam 5]) en één matroos ([naam 6]). Stuurman [naam 5] had niet de bekwaamheid van schipper als bedoeld in artikel 2.9 van de Binnenvaartregeling. Dat betekent dat de uitzondering ** (rechter kolom S2) niet van toepassing is. Uitzondering ****, genoemd onder tabel 5.1 (een matroos kan worden vervangen door een gekwalificeerde lichtmatroos), doet zich niet voor aangezien er juist wél een matroos ([naam 6]) aan boord was, maar geen lichtmatroos. Ten slotte doet ook uitzondering ***** van tabel 5.1 zich niet voor omdat deze uitzondering blijkens de toelichting daarop niet van toepassing is op groep 3, exploitatiewijze B.
5.6.
Omdat dus vijf bemanningsleden aan boord moesten zijn, is de minister terecht tot de conclusie gekomen dat sprake is van onderbemanning omdat er maar vier bemanningsleden aan boord waren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister eiseres terecht aangemerkt als overtreder?
6. Eiseres voert verder aan dat zij in bezwaar gemotiveerd heeft betwist dat zij kan worden aangemerkt als overtreder. In het bestreden besluit is de minister niet op dit verweer ingegaan, zodat dit besluit onvoldoende is gemotiveerd.
6.1.
Onder overtreder wordt verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt. In artikel 22, zevende lid, van de Binnenvaartwet is bepaald dat de gezagvoerder of de werkgever verplicht is tot naleving van de regels over de minimumbemanning. Niet-naleving van die regels levert volgens het negende lid een overtreding op.
6.2.
De minister heeft zijn standpunt, dat eiseres - in haar hoedanigheid van werkgever - kan worden aangemerkt als overtreder voldoende gemotiveerd. [naam 1] heeft namelijk telefonisch tegen de toezichthouder verklaard dat hij de eigenaar is [naam duwboot] en de werkgever is van gezagvoerder [naam 3] (hierna: [naam 3]). Uit het KvK-uittreksel blijkt dat [naam 1] (indirect) bestuurder van [naam eiseres] is. [naam 1] sprak met de toezichthouder dus in zijn hoedanigheid vertegenwoordiger van eiseres en zijn verklaring dat hij werkgever is van gezagvoerder [naam 3] betekent dus dat de rechtspersoon eiseres (ook) moet worden aangemerkt als de werkgever van [naam 3]. Tijdens de hoorzitting heeft [naam 1] bovendien expliciet meegedeeld dat eiseres de werkgever was van gezagvoerder [naam 3] ten tijde van de controle.
6.3.
Nu artikel 22, zevende lid, van de Binnenvaartwet zich mede richt tot de werkgever en deze norm is overtreden, betekent dit dat eiseres kan worden aangemerkt als overtreder daarvan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister terecht overwogen dat de overtreding eiseres kan worden verweten?
7. Eiseres betoogt dat het enkele feit dat eiseres werkgever is, haar nog niet tot dader maakt. Er waren twee bemanningsleden op weg naar de [naam duwboot]. De schipper heeft die bemanningsleden in plaats van naar de Waalhaven te Rotterdam, waar het schip lag, naar Dordrecht gedirigeerd, om hen daar aan boord te nemen. Eiseres aanvaardt geen overtredingen en is geen dader.
7.1.
De rechtbank merkt deze beroepsgrond aan als een beroep op het ontbreken van verwijtbaarheid aan de zijde van eiseres. Een bestuurlijke boete wordt niet opgelegd voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
7.2.
Ten tijde van de controle heeft [naam 1] zich telefonisch - samengevat - op het standpunt gesteld dat er genoeg bemanning aan boord was, dat een lichtmatroos niets is, alleen maar in de weg loopt en dat deze geen toevoeging is. In de zienswijze is eiseres daarbij gebleven.
In bezwaar heeft eiseres voor het eerst het standpunt ingenomen dat zij voor voldoende bemanning had gezorgd, maar dat de schipper toch alvast naar Dordrecht was gevaren om daar de aanvullende bemanning aan boord te laten komen, iets waarover eiseres geen beschikkingsmacht had.
7.3.
In het bestreden besluit is (op pagina 4) overwogen dat eiseres alleen maar heeft gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat de schipper in strijd met de gegeven instructie naar Dordrecht is gevaren om de extra bemanningsleden daar aan boord te laten komen. In de gronden van beroep heeft eiser wederom volstaan met de enkele stelling daarover. In het verweerschrift van 27 juni 2022 is eiseres daar nog eens op gewezen (pagina 3): “Eiseres heeft slechts gesteld maar niet aannemelijk gemaakt dat zij de instructie heeft gegeven aan de gezagvoerder om in Rotterdam te blijven liggen totdat de extra bemanning aan boord zou zijn en dat de gezagvoerder in strijd met de door haar gegeven instructie, er zelf voor heeft gekozen naar Dordrecht te varen en deze extra bemanningsleden te instrueren om pas in Dordrecht aan boord te komen.” In de reactie op het verweerschrift van 3 november 2022 heeft eiseres haar stelling herhaald dat de gezagvoerder zelf de extra bemanningsleden naar Dordrecht heeft gedirigeerd. Pas op 7 november 2022 (op de 11e dag voor de zitting) heeft eiseres ter onderbouwing van haar stelling, dat de schipper op 5 juni 2019 eigenmachtig heeft gehandeld, een op 6 november 2022 gedateerde verklaring van die schipper overgelegd. Nu eiseres pas kort voor de zitting deze verklaring heeft ingebracht, heeft zij daarmee de minister en ook de rechtbank voor een voldongen feit gesteld. Onderzoek naar de verklaring of het oproepen van de getuige om die ter zitting te horen is daarmee onmogelijk geworden zonder de procedure daarvoor te heropenen. Dit terwijl de minister al in het bestreden besluit en het verweerschrift er op heeft gewezen dat eiseres niet met een enkele stelling daarover kan volstaan. Op de zitting heeft de rechter gevraagd of eerder contact met de schipper mogelijk was geweest en waarom pas kort voor de zitting een verklaring is gevraagd. De gemachtigde heeft daarop geantwoord dat eerder contact mogelijk was geweest (eiseres kende het adres van de schipper), maar dat hij heeft gewacht met het vragen van de verklaring tot de voorbereiding van de zitting.
7.4.
Gelet op de omstandigheden als benoemd in 7.3. en het tijdsverloop tussen de controle en het overleggen van de verklaring - bijna drieënhalf jaar - is de rechtbank van oordeel dat deze handelwijze in strijd is met de goede procesorde. Vanwege die strijd met de goede procesorde zal de rechtbank de verklaring van de schipper dan ook buiten beschouwing laten. De rechtbank heeft in de overige stukken ook geen aanknopingspunten gevonden voor de conclusie dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de schipper haar gezag heeft ondermijnd zoals gesteld.
7.5.
De goede procesorde ziet ook op de voortgang van de procedure. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om bijvoorbeeld de schipper ter zitting onder ede te horen. Voor zover bedoeld is daarvoor een verzoek te doen, wijst de rechtbank dat verzoek af.
7.6.
Gelet op het voorgaande is dus niet komen vast te staan dat de schipper eigenmachtig de regels heeft overtreden en eiseres daarvan geen verwijst kan worden gemaakt.
Was de minister bevoegd om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen?
8. Eiseres voert in dit verband aan dat de doelstellingen van de regelgeving geen boete rechtvaardigen, omdat varen met één matroos veiliger is dan met twee lichtmatrozen. Bovendien is er geen sprake van economisch voordeel. Geen van de doelstellingen van de betreffende regelgeving rechtvaardigen dus het opleggen van een boete.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het voorgaande volgt namelijk dat de keuze van de wetgever voor een bepaalde minimumbemanning is gemaakt vanuit het oogpunt van veiligheid van de opvarenden en de veiligheid op het water, dat de overtreding is gepleegd en dat eiseres het plegen daarvan kan worden verweten. De conclusie is dan ook dat de minister op grond van artikel 48, eerste en vierde lid, van de Binnenvaartwet bevoegd was om hiervoor aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen.
Hoogte van de boete
9. Eiseres betoogt in de eerste plaats dat de minister haar verklaring zonder enig onderzoek en zonder enige onderbouwing als niet-aannemelijk heeft weggezet. Dit is in strijd met de onschuldpresumptie. Ten tweede is de vaart met één matroos veiliger dan de vaart met twee lichtmatrozen. In de derde plaats is de stelling van de minister dat een economisch voordeel is behaald ongegrond en niet onderbouwd. Daarvan is geen sprake, want één matroos kost meer dan twee lichtmatrozen. Tot slot is er sprake van schending van het fair play-beginsel. De inspecteurs hebben hun taak namelijk niet zonder vooringenomenheid vervuld. Er is sprake van disproportioneel handelen en machtsmisbruik. Dat het handelen van de inspecteurs onrechtmatig is staat al vast op grond van de uitspraak van deze rechtbank van 5 mei 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:3916), aldus eiseres.
9.1.
Met betrekking tot het gestelde ontbreken van economisch voordeel heeft de minister in het bestreden besluit overwogen dat het antwoord op de vraag, welke kosten in een concreet geval zijn gemaakt voor de wel aanwezige bemanning en hoe deze kosten zich verhouden tot de minimale kosten van de vereiste bemanning, niet relevant is voor het bepalen van de ernst van de overtreding. Het tekort van een bemanningslid is een ernstige overtreding omdat in algemene zin geldt dat een economisch voordeel wordt behaald ten opzichte van diegenen die wel aan de wettelijke eisen voldoen, aldus de minister in het bestreden besluit. Het standpunt van eiseres, dat de minister de stelling dat een economisch voordeel is behaald niet heeft onderbouwd, kan niet leiden tot een gegrond beroep, reeds omdat de minister die stelling niet heeft ingenomen en dus ook niet hoefde te onderbouwen. De overweging van de minister moet worden gezien als een algemene toelichting.
9.2.
Eiseres heeft haar stelling dat sprake is geweest van vooringenomenheid en strijd met het fair play-beginsel niet onderbouwd. De verwijzing naar de uitspraak van 5 mei 2021 van deze rechtbank kan haar niet baten. Het beroep in die zaak is weliswaar gegrond verklaard, maar niet vanwege vooringenomenheid en strijd met het fair play-beginsel. De dragende overweging is namelijk dat er geen spoedeisendheid bestond om bestuursdwang toe te passen. In zoverre berust de stelling van eiseres dus op een onjuiste lezing van die uitspraak.
Verder heeft de minister in het bestreden besluit overwogen dat [naam 1] tijdens de hoorzitting heeft aangegeven dat de vooringenomenheid in het bijzonder zou blijken uit het handelen van de toezichthouder in het kader van de opgelegde lasten onder bestuursdwang en dwangsom in het jaar ná de controle. [naam 1] heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt van vooringenomenheid op het moment dat de toezichthouders aan boord stapten van [naam duwboot] ten behoeve van een controle van de binnenvaartregelgeving, aldus de minister. Wat eiseres in beroep aanvoert, leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat die overweging van de minister geen stand kan houden.
9.3.
De overige twee door eiseres aangevoerde punten kunnen geen aanleiding zijn voor matiging van de boete. De rechtbank heeft eerder in deze uitspraak namelijk al geoordeeld dat de minister zijn standpunten met betrekking tot de verklaringen van ([naam 1] namens) eiseres en (de ratio achter) de minimumbemanning voldoende heeft gemotiveerd.
Overschrijding van de redelijke termijn
10. Ter zitting heeft eiseres een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
10.1.1.
Volgens vaste rechtspraak [3] geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, de rechtbank niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5% per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen € 2.500,-.
10.1.2.
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op 9 augustus 2019 met het uitbrengen van het voornemen. De redelijke termijn verstreek dus op 9 augustus 2021. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met één jaar en vier maanden overschreden. De rechtbank ziet in deze overschrijding aanleiding om de boete van € 2.500,- te matigen met 15% tot een bedrag van € 2.125,-.

Conclusie en gevolgen

11. Uit al het voorgaande volgt dus dat de minister terecht de bestuurlijke boete heeft opgelegd, maar dat het boetebedrag wordt verlaagd omdat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden.
Omdat de rechtbank het boetebedrag verlaagt, wordt het bestreden besluit in zoverre vernietigd en het primaire besluit in zoverre herroepen. De rechtbank neemt deze beslissing met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is dus gegrond.
12. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het betaalde griffierecht en een deel van de proceskosten van eiseres worden vergoed. Voor de toerekening hiervan geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. In dit geval is de overschrijding volledig aan de minister toe te rekenen, omdat het bestreden besluit op 1 februari 2022 is genomen en de termijn van twee jaar toen al ruimschoots was verstreken.
Het door eiseres betaalde griffierecht bedraagt € 365,-. De minister dient dit bedrag aan eiseres te vergoeden.
Daarnaast vindt een veroordeling plaats in de door eiseres gemaakte proceskosten voor de behandeling van haar verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het verzoek met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 0,5). Daartoe verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 16 januari 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:32).
Ook deze kosten dienen door de minister te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 februari 2022 voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- herroept het besluit van 16 juli 2020 in zoverre dat de hoogte van de aan eiseres opgelegde boete wordt vastgesteld op € 2.125,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 379,50,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1, tweede lid
Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Artikel 5:41
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Binnenvaartwet
Artikel 1, eerste lid
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:
werkgever:
1°. degene jegens wie de gezagvoerder krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die gezagvoerder aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid welke die derde gewoonlijk doet verrichten;
2°. degene aan wie de gezagvoerder ter beschikking is gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1°; of
3°. degene die zonder werkgever als bedoeld onder 1° of 2° te zijn, de gezagvoerder onder zijn gezag arbeid doet verrichten.
Artikel 22, eerste lid, tweede lid, onder b, zevende lid, onder a, en negende lid
1. Overeenkomstig bindende besluiten van instellingen van de Europese Gemeenschappen dan wel anderszins ter uitvoering van verdragen of bindende besluiten van volkenrechtelijke organisaties worden bij ministeriële regeling regels gesteld voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën van schepen met betrekking tot de vaartijden en bemanningssterkte, de uitrustingsstukken van binnenschepen en de hiermee verband houdende eisen.
2. In het belang van de veiligheid van de vaart kan de regeling, bedoeld in het eerste lid, aanvullende regels bevatten inzake:
b. de samenstelling van de minimumbemanning van in die regeling aan te wijzen soorten schepen en categorieën daarvan en bij te onderscheiden exploitatiewijzen, alsmede de aan bemanningsleden te stellen eisen.
7. De gezagvoerder of de werkgever zijn verplicht tot naleving van:
a. het bepaalde krachtens het eerste en tweede lid, onderdelen a tot en met c.
9. Het is verboden te handelen in strijd met dit artikel.
Artikel 48, eerste en vierde lid
1. Onze Minister kan aan degene die handelt in strijd met de artikelen (…) 22, negende lid (…) een bestuurlijke boete opleggen.
4. Bij ministeriële regeling worden de boetebedragen voor de beboetbare feiten vastgesteld.
Binnenvaartregeling
Artikel 1.1, eerste lid
In deze regeling wordt verstaan onder hecht samenstel: een duwstel of een gekoppeld samenstel.
Artikel 5.6, vierde lid
De minimumbemanning van hechte samenstellen, schepen voor dagtochten, stoomschepen voor dagtochten, hotelschepen, veerboten en sleepschepen wordt onderscheidenlijk vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlagen 5.1 tot en met 5.6.
Bijlage 5.1 Minimumbemanning van hechte samenstellen als bedoeld in artikel 5.6, vierde lid
* (…)
** De stuurman bezit de bekwaamheid van schipper als bedoeld in artikel 2.9, tweede lid.
*** (…)
**** De matrozen mogen worden vervangen door lichtmatrozen die de leeftijd van 17 jaar hebben bereikt, zich ten minste in het laatste leerjaar bevinden en een jaar vaartijd in de binnenvaart kunnen aantonen.
***** De voorgeschreven minimumbemanning overeenkomstig de tabel, kan
a. a) in de groep 1, exploitatiewijze B, Standaard S2,
b) in de groep 2, exploitatiewijze A1, Standaard S2,
c) in de groep 3, exploitatiewijze A1, Standaard S1 en exploitatiewijze A2, Standaard S2,
d) in de groep 4, exploitatiewijze A1, Standaard S2 en exploitatiewijze A2, Standaard S2, en
e) in de groep 5, exploitatiewijze A1, Standaard S1, exploitatiewijze A2, Standaard S2, en exploitatiewijze B, Standaard S2, (….).
Artikel 11.1, eerste lid
De bedragen van de bestuurlijke boete op overtredingen als bedoeld in de artikelen (…) 22, negende lid, (…) van de wet zijn opgenomen in tabel 1 in bijlage 11.1 bij deze regeling.
Bijlage 11.1
Tabel 1 catalogus met boetebedragen voor overtredingen van de artikelen (…) 22 (…) Binnenvaartwet
(…)
Hoofdstuk 3 paragraaf 3: Bemanning
(…)
Artikel Bvw
Rijn, Waal, en Lek
jo. artikelen Bvw, Bvb, Bvr, Rsp
Overige wateren
jo. artikelen Bvw, Bvb, Bvr, Rsp
Omschrijving overtreding
Boete
bedrag
Feitcode
22 lid 9
22 lid 7 Bvw jo. 1.9 Bvr jo. 1.7 Bvr jo. 2.02 lid 1 Rsp jo. 3.16 lid 1 Rsp
22 lid 7 Bvw jo. 5.8 en 5.6 lid 4 Bvr jo. bijlage 5.1 Bv
Als werkgever of gezagvoerder nalaten om tijdens de vaart voortdurend de minimumbemanning aan boord te hebben op hechte samenstellen:
(…)
Voor elke lichtmatroos tekort
€ 2.500,–
(…)
BVW 3.3.118

Voetnoten

1.Artikel 5.2 van de Binnenvaartregeling in verbinding met artikel 3.14 van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn.
2.Zie de uitspraak van 1 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2696.