ECLI:NL:RBROT:2021:8228

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3407
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij aanvraag woonkostentoeslag door veelprocedeerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een veelprocedeerder en het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor woonkosten. Eiseres had op 1 januari 2019 een aanvraag ingediend, die op 1 maart 2019 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, waarna zij beroep instelde. De rechtbank oordeelde dat eiseres, ondanks eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, haar standpunten over het recht op woonkostentoeslag bleef aanhouden, terwijl deze geen kans van slagen hadden. De rechtbank concludeerde dat eiseres misbruik van recht maakte door haar beroep in te stellen zonder redelijk doel, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De rechtbank benadrukte dat eiseres niet voldoende inspanningen had geleverd om goedkopere woonruimte te vinden en dat haar beroep een evident misbruik van bevoegdheid was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3407

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2021 in de zaak tussen

[Naam], te [Plaats], eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis, verweerder,

gemachtigde: mr. S. Yavuzyiğitoğlu.

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2019, verzonden op 5 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzonder bijstand voor woonkosten over het jaar 2019 afgewezen.
Bij besluit van 28 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het beroep is ter zitting gelijktijdig behandeld met de beroepen met zaaknummers ROT 19/890, ROT 19/891, ROT 19/2110 en ROT 19/4471.

Overwegingen

1. Op 1 januari 2019 heeft eiseres op grond van de Participatiewet een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor woonkosten voor het jaar 2019. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat de woonkostentoeslag tot doel heeft iemand die in een, ten opzichte van zijn inkomen, te dure woning woont te helpen in de periode dat de woning dient te worden verkocht in zijn bestaan te laten voorzien. Woonkostentoeslag is dan ook bedoeld voor een overgangsfase en wordt slechts voor een beperkte periode verstrekt, om de betrokkene in staat te stellen om de woonlasten in overeenstemming te brengen met het inkomen. Eiseres verkeert sinds geruime tijd in een financieel nijpende situatie. Van haar mag daarom worden verwacht dat zij zich maximaal inspant om goedkopere woonruimte te vinden. Gedurende de urgentieperiode en daarna heeft eiseres zes woningaanbiedingen en een groepsbezichtiging van een woning geweigerd. Niet is gebleken dat zij andere pogingen heeft ondernomen om goedkopere woonruimte te vinden. Hiermee heeft eisers niet voldaan aan de inspanning die van haar verwacht mag worden. De woonkosten kunnen dan ook niet aangemerkt worden als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Nu er reeds verschillende uitspraken zijn gedaan door zowel deze rechtbank als de Centrale Raad van Beroep (de Raad) in eerdere zaken tussen partijen over dit onderwerp, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres met haar beroep misbruik van recht maakt.
3. Eiseres stelt zich samengevat op het standpunt dat artikel 35 van de Pw geen ruimte biedt voor een verwijtbaarheidstoets. De gestelde verwijtbaarheid van eiseres kan dan ook niet aan de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand ten grondslag worden gelegd. Ten onrechte heeft verweerder de noodzaak van de bijzondere bijstand voor woonkosten niet beoordeeld. Het recht op bijstand is ten onrechte niet met toepassing van artikel 18 van de Pw afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van eiseres. In meer algemene zin heeft eiseres aangevoerd zich niet te kunnen vinden in de vaste rechtspraak met betrekking tot de woonkostentoeslag. Tot slot verzoekt eiseres schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Volgens artikel 3:13, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt haar niet inroepen voor zover hij haar misbruikt. In het tweede lid is bepaald dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Volgens het derde lid kan uit de aard van een bevoegdheid voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt. Volgens artikel 3:15 van het BW vindt artikel 3:13 buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Deze bepalingen bieden een wettelijke grondslag om een ingesteld beroep, dat misbruik van bevoegdheid behelst, niet-ontvankelijk te verklaren.
Zoals door de Raad in een tussen partijen gewezen uitspraak van 9 februari 2021 (ECLI:NL: CRVB:2021:263) is overwogen, zijn hiertoe zwaarwichtige gronden vereist, aangezien met de niet-ontvankelijkheidsverklaring de betrokkene in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Zwaarwichtige gronden zijn onder meer aanwezig indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel waarvoor zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Een min of meer overmatig beroep op de door de overheid geboden faciliteiten levert in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht op. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden, bijdragen aan de conclusie dat sprake is van misbruik van recht.
5.1
Bij eerder tussen partijen gewezen uitspraken heeft de rechtbank kort samengevat geoordeeld dat verweerder bevoegd was eiseres bij toekenning van de bijzondere bijstand voor woonkosten (over de jaren 2013 en 2014) een verhuisplicht op te leggen en voorts dat verweerder de door eiseres over de jaren 2016, 2017, 2018 aangevraagde bijzondere bijstand voor woonkosten terecht heeft afgewezen omdat geen sprake was van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Zie de uitspraken van deze rechtbank van 10 mei 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:3502), 5 december 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:9545), 14 maart 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:2002) en 3 juli 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:5265). Deze uitspraken van de rechtbank zijn door de Raad bevestigd bij uitspraken van 9 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2233) en 6 november 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2747).
5.2
Wat eiseres in dit beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij in de hiervoor genoemde beroepen heeft aangevoerd. De rechtbank stelt vast dat de Raad in haar uitspraken uitvoerig is ingegaan op de door eiseres aangevoerde gronden en dat de Raad deze gronden gemotiveerd weerlegd heeft. Hoewel eiseres zich op het standpunt stelt dat verweerder de noodzaak van de bijzondere bijstand voor woonkosten had moeten beoordelen, heeft zij ter zitting van 17 mei 2021 geweigerd antwoord te geven op vragen van de rechtbank over de stand van zaken met betrekking tot haar koopwoning. Ook op de stelling van verweerder, namelijk dat de woning inmiddels niet meer te koop staat, heeft eiseres desgevraagd niet willen reageren. Met de onder 5.1 genoemde uitspraken, waarin de Raad onder meer heeft geoordeeld dat van eiseres kan worden verlangd dat zij een oplossing zoekt voor haar relatief hoge woonlasten, had het eiseres hangende dit beroep duidelijk kunnen zijn dat de door haar ingenomen standpunten over het recht op woonkostentoeslag geen kans van slagen hadden. Uit de omstandigheid dat eiseres tegen die achtergrond dit beroep heeft gehandhaafd terwijl zij kennelijk geen antwoord wil geven op vragen van de rechtbank over de woning waarvoor zij de bijzondere bijstand aanvraagt, concludeert de rechtbank dat het eiseres niet daadwerkelijk te doen is om het verkrijgen van duidelijkheid over haar rechtspositie. Hieruit volgt dat eiseres de bevoegdheid om beroep tegen het bestreden besluit in te stellen zodanig evident heeft aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid gegeven is, dat het aanwenden van die bevoegdheid blijk geeft van kwade trouw. Eiseres maakt hiermee misbruik van recht.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk. Het verzoek om schadevergoeding is vanwege onlosmakelijke samenhang met het beroep eveneens niet-ontvankelijk (vergelijk de uitspraak van deze rechtbank van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:6865).
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- verklaart het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.C. Correa, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 23 augustus 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.