Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2021 in de zaak tussen
[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder
Procesverloop
1 november 2018 tot en met 31 juli 2020 en € 2.322,18 van haar teruggevorderd.
1 november 2018 tot en met 31 juli 2020 is vastgesteld op € 2.322,18 netto. De vordering over de periode 1 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 is vastgesteld op € 123,13 netto. De brutering over de periode 1 november 2018 tot en met 31 december 2019 is vastgesteld op € 684,96. Voor het overige zijn de primaire besluiten IV en V in stand gebleven. Het bezwaar tegen primair besluit III is niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is een proceskostenvergoeding toegekend van € 2.136,-.
Overwegingen
9 april 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6704).
Beslissing
- niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen bestreden besluit I;
- ongegrond voor zover gericht tegen bestreden besluit II;
- niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de beslissing op het bezwaar tegen het bruteringsbesluit;
- ongegrond voor zover gericht tegen verrekeningsbesluit I en II.
mr. C.I. Kieviet, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2021.