7.1Eiseres bestrijdt dat de dakisolatie niet is meegenomen in de begroting en wijst erop dat op pagina 20 en 21 van de kostenonderbouwing een uitgebreide opgave staat van de kosten van dakbedekkingen en ramen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiertegenover ter zitting onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waar nu uit blijkt dat de kosten van dakisolatie niet zijn meegenomen, terwijl eiseres een uitgebreide en gedetailleerde kostenonderbouwing heeft overgelegd.
Daarnaast is in de berekening van verweerder als opslag voor de berekening van de indirecte kosten een percentage van (in totaal) 4 % genomen. Dit is lager dan waarvan in de aannemingsovereenkomst is uitgegaan. Daarin is namelijk voor Algemene kosten (AK) een percentage van 5,5 % aangehouden en voor Winst en Risico (W&R) een percentage van
1,5 %. In totaal dus 7 %, hoger dan waar verweerder in zijn berekening vanuit gaat. Dan valt niet in te zien waarom de in de aannemingsovereenkomst aangehouden opslagen te laag en niet marktconform zouden zijn. Dat 1,5 % voor W&R niet marktconform is, zoals ter zitting door verweerder betoogd, heeft verweerder met een enkele verwijzing naar een percentage van 5 à 6 % dat het Economisch instituut voor de bouw hiervoor zou aanhouden, onvoldoende onderbouwd.
Tot slot is evenmin duidelijk geworden waar de door verweerder bedoelde korting uit is af te leiden. In de aannemingsovereenkomst staat nergens vermeld dat er een korting wordt gegeven en ook in de kostenonderbouwing is hierover niets terug te vinden. Dat er desondanks toch sprake van is, zoals verweerder stelt, volgt de rechtbank niet.
De slotsom is dan dat verweerder met de door hem overgelegde berekening niet aannemelijk maakt dat de in aanmerking te nemen bouwkosten € 8.329.804,- zijn, omdat hij onvoldoende heeft onderbouwd hoe vanuit de aannemingsovereenkomst van eiseres uit wordt gekomen op dit bedrag.
8. Omdat verweerder niet in zijn bewijslast is geslaagd, beoordeelt de rechtbank of eiseres de door haar voorgestane bouwkosten aannemelijk maakt. Dat is het geval.
Eiseres heeft een aannemingsovereenkomst overgelegd met daarbij een gedetailleerde kostenonderbouwing, waarin verweerder zich, op een drietal onvoldoende onderbouwde punten na, in kan vinden. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten dat de tussen twee onafhankelijke marktpartijen overeengekomen aanneemsom van € 7.950.000,- niet marktconform is.
9. Dit betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit moet worden vernietigd en de rechtbank zal de grondslag voor de legesheffing vaststellen op € 7.950.000,-.
Een heffingsmaatstaf van € 7.950.000,- leidt op basis van de Tarieventabel tot een aanslag van € 155.187,43.
10. Eiseres verzoekt verder tot een schadevergoeding, omdat de procedure onredelijk lang heeft geduurd.
11. Op grond van vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 19 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, geldt dat de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien zij niet binnen twee jaar nadat door verweerder het bezwaarschrift is ontvangen uitspraak doet. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Bijzondere omstandigheden om daarvan af te wijken zijn hier niet aan de orde. Daarbij geldt dat in dit geval geen aanleiding bestaat om de redelijke termijn te verlengen vanwege de uitbraak van het coronavirus en de ter bestrijding van dat virus genomen maatregelen. Dit is voor deze rechtbank enkel het geval bij beroepen ingediend in de periode van 1 december 2020 en 1 juni 2021 (vergelijk r.o. 7.3 van de uitspraak van deze rechtbank van 14 juni 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:5357) en dat is met dit beroep niet het geval. 12. Het bezwaarschrift is op 8 januari 2019 door verweerder ontvangen, terwijl de onderhavige uitspraak wordt gedaan op 5 juli 2021. Daarom is de redelijke termijn met ruim vijf maanden overschreden, waarbij de totale overschrijding naar boven wordt afgerond. Uitgaande van deze overschrijding heeft eiseres recht op een schadevergoeding van € 500,-. De overschrijding is geheel aan verweerder te wijten, want de behandeling van het bezwaar heeft bijna anderhalf jaar geduurd, terwijl de behandeling van het beroep iets meer dan een jaar heeft geduurd. Verweerder moet daarom de schadevergoeding betalen.
13. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
De proceskosten van het bezwaar zijn al eerder door verweerder vergoed.