ECLI:NL:RBROT:2021:2302

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
ROT 20/4655
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening op basis van de Wmo 2015 wegens gebruikelijke hulp door echtgenoot en zoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden, welke was afgewezen door verweerder. De rechtbank oordeelde dat de beperkingen van eiseres bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden konden worden weggenomen met gebruikelijke hulp van haar echtgenoot en inwonende meerderjarige zoon. De rechtbank concludeerde dat de overgangsregeling die verweerder had getroffen op basis van de algemene voorziening 'schoon huis' niet onredelijk was. Eiseres had al langere tijd hulp bij het huishouden ontvangen, maar verweerder stelde dat de echtgenoot en zoon van eiseres in staat waren om de huishoudelijke taken te verrichten. Eiseres voerde aan dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, maar de rechtbank oordeelde dat het onderzoek van verweerder voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder niet gehouden was om eiseres een maatwerkvoorziening te verstrekken op basis van de Wmo 2015.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4655

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. C. Königs,
en

Het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord, verweerder,

gemachtigde: [naam].

Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een maatwerkvoorziening, bestaande uit een persoonsgebonden budget (pgb) voor hulp bij het huishouden, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 21 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres ontving al langere tijd hulp bij het huishouden, sinds 2008 op grond van de WMO in de vorm van een pgb, voor het overnemen van de zware huishoudelijke taken en ondersteuning bij de lichte huishoudelijke taken en de was- en strijkverzorging.
Per 1 januari 2020 kent verweerder een algemene voorziening voor huishoudelijke hulp. In verband hiermee heeft verweerder onderzoek verricht naar de actuele situatie van eiseres. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in een indicatierapport van 13 maart 2020, dat ten grondslag ligt aan het primaire besluit.
1.2
Naar aanleiding van het door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder nader onderzoek laten verrichten door Salude Deskundige Dienst (Salude). De bevindingen van de medisch adviseur van Salude zijn neergelegd in een rapportage van 25 mei 2020.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat geen noodzaak bestaat voor het toekennen van ondersteuning bij het huishouden, omdat de echtgenoot en inwonende meerderjarige zoon van eiseres gebruikelijke hulp kunnen bieden. In het bestreden besluit is voorts vermeld dat de eerder tot en met 31 mei 2020 toegekende maatwerkvoorziening niet per een eerdere datum wordt ingetrokken en dat aan eiseres de mogelijkheid is geboden om tijdelijk gebruik te maken van de ‘algemene voorziening schoon huis’, maar dat eiseres hier geen gebruik van wil maken.
3. Eiseres voert in beroep aan, kort weergegeven, dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd, onder meer omdat Salude de zoon niet heeft gesproken, verweerder onvoldoende informatie heeft verstrekt en er onvoldoende medische en ergonomische informatie is ingewonnen. Eiseres voert voorts aan dat de algemene voorziening in strijd is met de systematiek van de Wmo 2015. Eiseres wijst erop dat als gevolg van het bestreden besluit het aantal uren huishoudelijke ondersteuning wordt verlaagd van 260 uur naar 105 uren per jaar, terwijl zij veel ondersteuning nodig heeft in verband met incontinentie, een huisdier en de opvang van de kleinkinderen. Door de verlaging zullen haar kosten aanzienlijk stijgen. Ten slotte voert eiseres aan dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheden van haar echtgenoot en zoon om gebruikelijke hulp te bieden.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Voor het regelgevend kader wordt verwezen naar de bijlage die bij deze uitspraak hoort.
Gebruikelijke hulp
5. Nu het bestreden besluit rust op de grond dat de beperkingen van eiseres kunnen worden weggenomen met gebruikelijke hulp en eiseres daar gronden tegen heeft gericht is in geschil of verweerder zich terecht op dat standpunt stelt.
6.1
Voor zover eiseres aanvoert dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, slaagt dit niet. Het onderzoek van verweerder voldoet aan de daaraan gestelde eisen in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld in de uitspraak van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819). Verweerder heeft voldoende onderzoek verricht naar de hulpvraag, de beperkingen en de ondersteuningsbehoefte van eiseres. De Wmo-consulent heeft blijkens het indicatierapport de hulpvraag vastgesteld, de ziekten en stoornissen van eiseres in kaart gebracht en de ondersteuningsbehoefte onderzocht. Daarnaast heeft Salude tijdens de bezwaarprocedure een medisch advies uitgebracht. Dit advies is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en kan de conclusie die daaraan verbonden is dragen. De medisch adviseur heeft uitgebreid telefonisch contact gehad met eiseres en haar echtgenoot en, zij het kortdurend, met haar zoon. Daarnaast heeft de medisch adviseur dossierstudie verricht en heeft op basis van alle informatie vastgesteld welke beperkingen bij eiseres, haar echtgenoot en haar zoon al dan niet aan de orde zijn. De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat de zoon niet beperkt is in het uitvoeren van huishoudelijke taken en dat de echtgenoot van eiseres nog lichte beperkingen heeft bij zwaar schoonmaakwerk.
6.2
Wat eiseres aanvoert geeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch advies. De door eiseres ingezonden stukken geven evenmin reden voor zodanige twijfel. De verklaring van de huisarts over mogelijk resterende whiplashklachten van de echtgenoot van eiseres na een auto-ongeluk in 1998, de algemene informatie van de Hersenstichting en de Whiplashstichting over whiplashklachten en de mantelzorgscan van het Expertisecentrum mantelzorg zijn hiervoor onvoldoende. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de echtgenoot van eiseres ernstiger beperkt is dan waarvan verweerder bij de besluitvorming is uitgegaan noch dat bij het onderzoek door Salude de belastbaarheid en de beperkingen van eiseres, haar echtgenoot en haar zoon anderszins onjuist zijn vastgesteld.
6.3
Verweerder heeft op basis van het indicatierapport en het medisch advies van Salude mogen aannemen dat in redelijkheid van de echtgenoot en de zoon van eiseres mag worden verwacht hulp in het huishouden te verlenen. Hierbij is in aanmerking te nemen dat de echtgenoot van eiseres en de zoon de huishoudelijke taken kunnen verdelen en dat eiseres een deel van de lichtere huishoudelijke werkzaamheden nog zelf kan verrichten. In geval in de toekomst de gezondheidssituatie van de echtgenoot van eiseres zou verslechteren of bij hem overbelasting zou dreigen, dan wel in geval de zoon het ouderlijk huis zou verlaten, zal verweerder de hulpvraag, de problemen en de ondersteuningsbehoefte van eiseres opnieuw dienen te onderzoeken.
7. Uit het bovenstaande volgt dat eiseres met gebruikelijke hulp de beperkingen die zij ondervindt bij het verrichten van de huishoudelijke taken kan wegnemen. Verweerder was daarom niet gehouden eiseres een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 te verstrekken.
De overgangsregeling
8.1.
Anders dan waarvan eiseres kennelijk uitgaat, rust verweerders afwijzing van de aanvraag om een maatwerkvoorziening niet op de grond dat een algemene voorziening beschikbaar is. Voor zover eiseres gronden richt tegen de ‘algemene voorziening schoon huis’ wordt het volgende overwogen.
8.2.
In het primaire besluit is onder meer het volgende overwogen: “Uw huidige indicatie heeft een geldigheidsduur tot en met 31 mei 2020. Formeel bestaat er een opzegtermijn van één maand met het SVB v.w.b. de zorgovereenkomst. ROGplus zal het besluit waarin het pgb is toegekend niet eerder in trekken. Aan u is, uit coulance een ‘algemene voorziening schoon huis’ aangeboden met een beperkte geldigheidsduur. Wij hebben begrepen dat u hier geen gebruik van wilt maken en respecteren uw keuze. Deze voorziening biedt ondersteuning bij zware huishoudelijke taken. ROGplus is van mening dat uw inwonende echtgenoot en zoon de overige huishoudelijke taken kunnen uitvoeren: dit betreft gebruikelijke zorg.”
In het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, is onder meer overwogen: “Aangezien de partner nog herstellende is en er al geruime tijd huishoudelijke hulp was, heeft ROGplus aangeboden om als afbouw tijdelijk toegang te verlenen tot de algemene voorziening schoon huis, waarbij cliënt het abonnementstarief betaalt (CAK-bijdrage van € 19,00 per maand).”
Op 15 september 2020 heeft eiseres zich wederom tot verweerder gewend. Naar eiseres ter zitting heeft toegelicht omdat het thuis ‘niet meer te doen was’. Daarop is zij bij besluit van 7 oktober 2020 voor de periode van 7 oktober 2020 tot en met 6 april 2021 geïndiceerd voor huishoudelijke hulp van Tzorg, via de ‘algemene voorziening schoon huis’. Daarbij is voorts overwogen: “Uit coulance biedt ROGplus u tijdelijk een indicatie aan voor een duur van een half jaar. Er is sprake van gebruikelijke zorg die door partner en inwonende zoon geboden kan worden. Wettelijk is er geen aanspraak op genoemde voorziening zoals bij cliënte bekend is.”
8.3.
Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat, hoewel verweerder ook spreekt van ‘coulance’, in wezen de vraag voorligt of verweerder op juiste wijze heeft voorzien in een overgangsregeling in verband met het herstel van de echtgenoot van eiseres van een burn-out en de leeftijd van de zoon (indertijd 21 jaar).
8.4.
Daarbij dient het volgende voorop te worden gesteld.
Het is verweerder in beginsel toegestaan hulp bij het huishouden als een algemene voorziening aan te bieden. Uit de uitspraak van de Raad van 18 mei 2016
(ECLI:NL:CRVB:2016:1404) volgt dat een college ervoor kan kiezen om huishoudelijke verzorging aan te bieden in de vorm van een algemene voorziening en dat deze voorziening in dat geval als basisvoorziening voorliggend kan zijn op een eventueel in aanvulling daarop te verstrekken maatwerkvoorziening, indien deze noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid van de betrokken cliënt. In de uitspraken van de Raad van 10 december 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3835, ECLI:NL:CRVB:2018:2836, ECLI:NL:CRVB:2018:3837 en ECLI:NL:CRVB:2018:3838) is geoordeeld dat het door KPMG Plexus en Bureau HHM opgestelde rapport Normering van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’ van 12 augustus 2016 (KPMG-rapport) kan worden aangemerkt als een deugdelijk onderzoek, verricht door onafhankelijke, geen belang bij de uitkomst hebbende derden en dat dit rapport mag worden gehanteerd voor de (basis)normering van huishoudelijke werkzaamheden.
9. De beroepsgrond dat de algemene voorziening in strijd is met de systematiek van de Wmo 2015, slaagt niet. De door verweerder voor de omvang van de algemene voorziening ‘schoon huis’ gehanteerde basisnorm van 2 uur per week is, zo blijkt uit de toelichting bij beleidsregel 2.2.3, gebaseerd op het KPMG-rapport. Dat is ter onderbouwing van de algemene voorziening aanvaardbaar, mede in aanmerking genomen dat bijlage 1 bij de beleidsregels voorziet in maatwerk in geval van zogenoemde beïnvloedingsfactoren die meer uren huishoudelijke hulp noodzakelijk zouden maken. Dat, zoals eiseres aanvoert, in de beleidsregels niet per huishoudelijke taak is opgenomen hoeveel tijd hiermee gepaard gaat, leidt niet tot een ander oordeel nu in de in het KPMG-rapport beschreven urennorm van 105 uur per jaar zijn begrepen de noodzakelijke schoonmaakactiviteiten, de frequentie per activiteit per jaar en de gemiddelde tijdsduur per activiteit en niet gebleken is dat verweerder hiervan in zijn beleidsregels afwijkt.
Voor zover eiseres aanvoert dat verweerder onderzoek heeft gedaan en dit niet strookt met de definitie van het begrip ‘algemene voorziening’ in artikel 1.1.1 van de WMO 2015, volgens welke deze toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, kan dit evenmin tot een ander oordeel leiden, nu op grond van artikel 2.3.2., eerste lid, van de WMO 2015 bij een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning een onderzoek dient te worden uitgevoerd.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de ‘algemene voorziening schoon huis’ als uitgangspunt mocht nemen voor het treffen van een overgangsregeling. De door verweerder voorgestelde regeling, te weten dat eiseres voor de periode van één à twee jaar toegang tot de algemene voorziening wordt verleend tegen het Wmo-abonnementstarief, komt de rechtbank niet onredelijk voor. Met deze overgangsregeling worden eiseres en haar huisgenoten voldoende in de gelegenheid gesteld zich in te stellen op de nieuwe situatie. Daarnaast heeft verweerder het pgb van eiseres laten doorlopen tot het einde van de indicatieperiode, zodat eiseres voldoende tijd had om ook ten opzichte van haar zorgverlener de nodige maatregelen te treffen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. T.M.J. Smits en
mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 maart 2021.
De griffier is buiten staat De voorzitter is verhinderd te tekenen
Griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
BIJLAGE
Op grond van artikel 1.1.1, eerste lid van de Wmo 2015, wordt onder ‘algemene voorziening’ verstaan: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.
Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
Op grond van artikel 1.2.1, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 komt een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Op grond van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
Op grond van artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wmo 2015 doet het college onderzoek naar:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, verschuldigd zal zijn.
Op grond van artikel 2.3.5., derde lid, eerste volzin, van de Wmo 2015 beslist het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
Op grond van artikel 7, eerste lid, onder a, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning MVS 2020 komt een cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking indien deze noodzakelijk is ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Op grond van beleidsregel 1.2.1 van de Beleidsregels en nadere regel maatschappelijke ondersteuning MVS 2020 (de Beleidsregels) kan een cliënt geen beroep doen op een maatwerkvoorziening indien hulp, die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot/partner, inwonende kinderen of andere huisgenoten, aanwezig is.
Op grond van beleidsregel 1.4.1 kan een cliënt geen beroep doen op een maatwerkvoorziening indien een algemene voorziening of een algemeen beschikbare/gebruikelijke voorziening aanwezig is en resulteert in voldoende zelfredzaamheid en participatie van de cliënt.