ECLI:NL:RBROT:2021:207

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
8527084 VZ VERZ 20-9656
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad over bemiddelingskosten bij Airbnb en de toepasselijkheid van het Nederlands recht

Op 15 januari 2021 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld over de rechtmatigheid van bemiddelingskosten die Airbnb in rekening brengt aan zowel gebruikers als aanbieders van accommodaties. De zaak is ingeleid door een verzoekster die Airbnb heeft aangesproken op de terugbetaling van bemiddelingskosten die zij heeft betaald voor korte termijn verhuur van accommodaties. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de procedure oorspronkelijk is ingeleid als een Europese procedure voor geringe vorderingen, maar is omgezet naar een reguliere kantonprocedure om prejudiciële vragen te kunnen stellen aan de Hoge Raad. De kern van de zaak draait om de vraag of artikel 7:417 lid 4 BW van toepassing is op de korte termijn verhuur van vakantieaccommodaties en of er sprake is van bemiddeling in de zin van artikel 7:425 BW. De kantonrechter heeft de relevante feiten en de juridische context uiteengezet, inclusief eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam die vergelijkbare kwesties hebben behandeld. De uitspraak van de kantonrechter bevat ook een verzoek aan de Hoge Raad om de voorgestelde prejudiciële vragen te beantwoorden, die betrekking hebben op de toepasselijkheid van het Nederlands recht en de implicaties van de bemiddelingskosten die door Airbnb worden geheven. De zaak heeft bredere implicaties voor de consumentenbescherming en de rechtspositie van gebruikers van online platformen zoals Airbnb.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8527084 VZ VERZ 20-9656
uitspraak: 15 januari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam, inzake het verzoek ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[naam verzoekster] ,
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde: aanvankelijk [naam gemachtigde] ( Twee Heren BV te Amsterdam ) en thans
mr. Th. Wildenbeest, advocaat te Arnhem,
en
de rechtspersoon naar het recht van Ierland
AIRBNB IRELAND UC,
gevestigd te Dublin (Ierland),
verweerster,
gemachtigden: mr. M.V.E.E. de Monchy en mr. E.D. van Geuns, advocaten te Amsterdam,
alsmede
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
DE CONSUMENTENBOND,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
eiseres in het incident tot voeging,
gemachtigde: mr. J.B. Maliepaard, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna “ [naam verzoekster] ”, “Airbnb” en “de Consumentenbond” genoemd.

1..Het verloop van de procedure

Op 20 mei 2020 is ter griffie ontvangen het verzoek van [naam verzoekster] in het kader van de Europese procedure voor geringe vorderingen (Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, hierna: de “EPGV”). Het verzoek strekt tot de veroordeling van Airbnb tot betaling van een bedrag van € 105,83 aan hoofdsom alsmede € 48,40 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2020, zoals nader vermeld in het verzoekschrift.
Naar aanleiding van de verzoeken van Airbnb d.d. 20 en 22 juli 2020 om aanhouding van de zaak c.q. verwijzing van de procedure naar de rechtbank Midden-Nederland heeft de griffier partijen bij brief van 7 augustus 2020 bericht dat de kantonrechter die verzoeken afgewezen heeft, dat Airbnb tot 30 september 2020 in de gelegenheid is om een verweerschrift in te dienen en dat partijen in overweging gegeven wordt om de onderhavige EPGV procedure om te zetten in een reguliere kantonprocedure, zodat in die procedure prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld kunnen worden.
Bij brieven van 21 augustus 2020 en 6 september 2020 hebben partijen laten weten dat zij instemmen met omzetting van de onderhavige procedure in een reguliere kantonprocedure.
Bij brief van 7 september 2020 heeft Airbnb een verweerschrift ingediend, vergezeld van
16 producties.
Vervolgens hebben partijen bij brief van 1 oktober 2020 laten weten dat zij overeenstemming hebben bereikt over de formulering van de aan de Hoge Raad voor te leggen prejudiciële vragen. Gelet op die bereikte overeenstemming heeft de griffier partijen bij brief van 5 november 2020 laten weten dat de eerder geplande mondelinge behandeling van de zaak op 12 november 2020 geen doorgang hoeft te vinden en dat getracht zal worden om zo snel mogelijk vonnis te wijzen en prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen.
Op 29 oktober 2020 is ter griffie ontvangen een incidentele vordering tot voeging ex artikel 217 Rv ingediend door de Consumentenbond.
Uiteindelijk is de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In deze procedure wordt van de volgende feiten uitgegaan.
2.1.
Airbnb exploiteert een digitaal platform voor de verhuur en boeking van accommodaties. Gebruikers dienen zich vooraf te registreren op de site van Airbnb en een account te openen. Gebruikers kunnen besluiten accommodaties aan te bieden of juist als reiziger accommodaties te zoeken en te reserveren. Wanneer een boeking tot stand komt, brengt Airbnb aan zowel de gebruiker die de accommodatie aanbiedt als aan de gebruiker die de accommodatie reserveert bemiddelingskosten in rekening.
2.2.
Het platform dat Airbnb biedt, staat voor iedereen open. Degene die het platform wil gebruiken dient eerst een account aan te maken. Door het aanmaken van het account gaat de gebruiker een overeenkomst aan met Airbnb (hierna: de Overeenkomst). Die Overeenkomst geldt voor onbepaalde tijd en is van toepassing op alle activiteiten die de gebruikers op het platform uitoefenen. De gebruiker hoeft bij het aanmaken van het account dus niet te vermelden of hij/zij voornemens is een accommodatie aan te bieden of daar juist gebruik van te maken en die accommodatie wil reserveren. Degene die de accommodatie aanbiedt en degene die daarvan gebruik wil maken, kunnen uitsluitend via de chatfunctie op het platform met elkaar communiceren en bijvoorbeeld onderhandelen over de prijs en andere voorwaarden. Reserveren kan volgens Airbnb op twee manieren, te weten:
1. in de Reserveer Direct-optie komt direct een reservering - en daarmee een overeenkomst - tot stand tussen twee gebruikers (te weten de reiziger en degene die de accommodatie aanbiedt) op het moment dat de reiziger via een muisklik de betaling bevestigt;
2. in de reserveringsverzoek-optie heeft degene die de accommodatie aanbiedt 24 uur de tijd om het verzoek via een muisklik te accepteren of te weigeren, waarna bij acceptatie een overeenkomst tot stand komt tussen de reiziger en degene die de accommodatie aanbiedt.
Reizigers betalen hun reservering via Airbnb Payments en die betaling wordt pas doorbetaald aan degene die de accommodatie aanbiedt 24 uur nadat de reiziger is ingecheckt. Op die wijze wordt aan de ene kant de reiziger beschermd tegen de reservering van accommodaties die niet (meer) blijken te bestaan en is aan de andere kant degene die de accommodatie aanbiedt, verzekerd van de betaling.
2.3.
[naam verzoekster] heeft zich op 4 februari 2016 geregistreerd bij Airbnb en op de site van Airbnb een account geopend.
2.4.
In de algemene voorwaarden van Airbnb is in artikel 6.1. het volgende opgenomen:
Airbn may charge fees to Hosts (“Host Fees”)and /or Guests (Guest Fees) (collectively,“Service Fees”)in consideration for he use of the Airbnb Platform. More information about when Service Fees apply end how they are calculated can be found on ourService Fees page”.
2.5.
Artikel 8.1. van de algemene voorwaarden bepaalt, voor zover thans van belang, het volgende:
“8.1.1 Subject to meeting any requirements (such as completing any verification processes) set by Airbnb and/or the Host, you can book a Listing available on the Airbnb Platform by following therespective booking process. All applicable fees, including the Listing Fee, Security Deposit (if applicable), Guest Fee and any applicable Taxes (collectively, “ Total Fees ”) will be presented to you prior to booking a Listing. You agree to pay the Total Fees for any booking requested in connection with your Airbnb Account.(…)”
2.6.
Voorts bepaalt artikel 21 van de algemene voorwaarden, voor zover thans van belang, het volgende:
“These Terms are governed by and construed in accordance with Irish law. If you are acting as a consumer and if mandatory statutory consumer protection regulations in your country of residence contain provisions that are more beneficial for you, such provisions shall apply irrespective of the choice of Irish law (….).
2.7.
In de periode van 25 juli 2019 tot en met 16 augustus 2019 heeft [naam verzoekster] in verschillende steden in Schotland accommodaties via Airbnb geboekt. Het gaat daarbij steeds om reserveringen van accommodaties voor korte duur, variërend van één tot twee nachten. Zij heeft daarvoor in totaal een bedrag van € 105,83 aan bemiddelingskosten aan Airbnb betaald.
2.8.
Bij brief van haar gemachtigde d.d. 16 april 2020 heeft [naam verzoekster] Airbnb gesommeerd genoemd bedrag aan bemiddelingskosten aan haar terug te betalen binnen 14 dagen na ontvangst van die brief, bij gebreke waarvan [naam verzoekster] tevens aanspraak heeft gemaakt op betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 48,40.
2.9.
Airbnb is niet tot betaling overgegaan.

3..Het verzoek

3.1.
[naam verzoekster] heeft verzocht Airbnb te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 105,83 aan hoofdsom, vermeerderd met € 48,40 aan buitengerechtelijke kosten, inclusief btw, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2020, met de veroordeling van Airbnb in de kosten van het geding.
3.2.
[naam verzoekster] heeft - voor zover thans van belang en kort samengevat - het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
3.2.1.
Door middel van haar online platform bemiddelt Airbnb voor zowel huurders als verhuurders in de zin van artikel 7:425 BW. Zij is anders dan Booking.com geen zoekplatform, Airbnb plaatst zich actief tussen vraag en aanbod en Airbnb bepaalt uiteindelijk de huurprijs. Voor de door haar geleverde diensten brengt Airbnb aan zowel de huurder als de verhuurder loon in rekening. Dat is echter in strijd met artikel 7:417 BW. Die bepaling ziet volgens [naam verzoekster] ook op tijdelijke verhuur van woonruimte in het buitenland. Dat artikel bevat immers geen specifieke regeling voor de woningmarkt, maar is onderdeel van een wettelijk drieluik, dat ziet op het tegengaan van belangenverstrengeling bij lastgeving en bemiddeling.
3.2.2.
[naam verzoekster] verwijst voor de verdere motivering van haar vordering naar de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1477 in een vergelijkbare kwestie, waarin Airbnb is veroordeeld tot terugbetaling van de door de huurder betaalde bemiddelingskosten.

4..Het verweer

Airbnb heeft de vordering van [naam verzoekster] gemotiveerd weersproken en voor zover nodig zal dat verweer hierna besproken worden in het kader van de beoordeling.

5..De beoordeling

5.1. Aard van de onderhavige procedure
Zoals hiervoor ook al overwogen is de procedure oorspronkelijk ingeleid met een verzoek op grond van de EPGV. Beide partijen hebben in de hiervoor genoemde brieven van 21 augustus 2020 ( [naam verzoekster] ) en 6 september 2020 (Airbnb) te kennen gegeven ermee in te stemmen dat de onderhavige procedure wordt omgezet in een “reguliere kantonprocedure”, omdat op voorhand niet duidelijk is of ook in een procedure op basis van de EPGV prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld kunnen worden. De kantonrechter verstaat het verzoek van partijen om de EPGV procedure om te zetten in een reguliere kantonprocedure zo, dat partijen de kantonrechter verzoeken het tussen hen gerezen geschil ten aanzien van de verschuldigdheid van de bemiddelingskosten door de consument te beslechten in een procedure ex artikel 96 Rv, waarbij het geding zal worden gevoerd zoals in een gewone kantonprocedure op tegenspraak, opdat in deze procedure zo spoedig mogelijk prejudiciële vragen aan de Hoge Raad kunnen worden voorgelegd. Partijen hebben zich niet uitgelaten over het recht op hoger beroep in de procedure ex artikel 96 Rv, doch tegen deze uitspraak staat sowieso geen appel open, gezien het financieel belang van de zaak en de appelgrens, zoals bedoeld in artikel 332 Rv.
5.2.
De voorgeschiedenis en de achtergrond
5.2.1.
De rechtbank Amsterdam heeft op 9 maart 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1477) beslist dat Airbnb in strijd handelt met de wet door zowel bij de huurder als bij de verhuurder bemiddelingskosten in rekening te brengen. Naar aanleiding van die beslissing zijn inmiddels bij een groot aantal gerechten door de consumenten die gebruik hebben gemaakt van het platform van Airbnb procedures in het kader van de EPGV aanhangig gemaakt, waarin aanspraak wordt gemaakt op terugbetaling van de bemiddelingskosten die door de consument zijn betaald. Het gaat daarbij kennelijk om circa 200 procedures. De consumenten worden in die procedures bijgestaan door verschillende claimorganisaties, die door Airbnb worden aangeduid als “claimvehicles”, zoals bijvoorbeeld Twee Heren B.V., ClaimNow B.V., Appeal B.V., vennootschap onder firma Procedeerwinkel en de Consumentenbond Claimservice B.V.
5.2.2.
Airbnb heeft genoemde claimorganisaties ook zelf op 29 juni 2020 voor de rechtbank Rotterdam gedagvaard, waarbij zij onder meer een verklaring voor recht heeft gevorderd dat er geen basis is voor de terugbetaling van de op grond van de overeenkomst in rekening gebrachte bemiddelingskosten voor het gebruik van het Airbnb-platform. Die procedure die bij de handelskamer van de rechtbank Rotterdam aanhangig is onder zaaknummer C/10/599904 / HA ZA 20-652 is aangehouden, onder meer in afwachting van de beantwoording van de in deze procedure te stellen prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
5.2.3.
Tevens heeft Airbnb op 29 juli 2020 in totaal 17 consumenten gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam, waarin eveneens een verklaring voor recht is gevorderd dat de consumenten geen recht hebben op terugbetaling van de door hen betaalde bemiddelingskosten. Ook de behandeling van die procedure, die bij de kantonrechter Rotterdam aanhangig is onder zaaknummer 8697104 CV EXPL 20-27725, is aangehouden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad in de onderhavige procedure.
5.2.4.
Bovendien is bij de kantonrechter te Rotterdam nog een andere procedure in het kader van de EPGV aanhangig en wel onder zaaknummer 8527227 VZ VERZ 20-9683. Ook die procedure is op gezamenlijk verzoek van partijen omgezet in een procedure ex artikel 96 Rv en ook de behandeling van die procedure is aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad van de in deze procedure te stellen prejudiciële vragen.
5.2.5.
Eerder hebben de rechtbanken Rotterdam en Midden-Nederland respectievelijk op
6 september 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:7159) en 11 oktober 2019 (niet gepubliceerd) beslist dat de procedure op basis van de EPGV zich niet leent voor de beoordeling van dit soort vorderingen.
5.3.
Toepasselijk recht5.3.1. Ten aanzien van de vraag welk recht van toepassing is heeft [naam verzoekster] in het verzoek gemotiveerd te kennen gegeven dat de geldende algemene voorwaarden van Airbnb de toepasselijkheid van het Nederlands consumentenrecht onverlet laat. Airbnb heeft de stellingen van [naam verzoekster] ten aanzien van het toepasselijke recht onweersproken gelaten.
5.3.2.
De kantonrechter deelt de opvatting van [naam verzoekster] ten aanzien van de toepasselijkheid van het Nederlands recht. Uit artikel 20 van de algemene voorwaarden volgt dat de rechtskeuze voor Iers recht voor consumenten zoals [naam verzoekster] niets afdoet aan de geldigheid van dwingendrechtelijke bepalingen naar Nederlands recht en dat [naam verzoekster] het recht houdt om aanspraak te maken op gunstigere bepalingen in het Nederlandse recht. Tussen partijen is niet in geschil dat Iers recht geen regeling zoals artikel 7:417 lid 4 BW kent, waarbij het, als sprake is van een consument, niet is toegestaan dubbele bemiddelingskosten te innen bij de verhuur van woonruimte. Daarmee kwalificeert deze Nederlandse dwingendrechtelijke bepaling als gunstiger in de zin van de algemene voorwaarden voor [naam verzoekster] als consument en kan zij zich derhalve op die bepaling beroepen.
5.4.
De overeenkomst
5.4.1.
Gelet op hetgeen hiervoor in de vaststaande feiten (in het bijzonder het gestelde in rechtsoverweging 2.2.) dient naar het oordeel van de kantonrechter de Overeenkomst tussen degene die de accommodatie aanbiedt op het platform van Airbnb en de reiziger die daarvan gebruik maakt, aangemerkt te worden als een huurovereenkomst. Die Overeenkomst voldoet immers aan de voorwaarden die gesteld worden in artikel 7:201 BW en de betrokken partijen zullen ook geen ander oogmerk hebben dan het tegen betaling (door de huurder) voor een bepaalde periode in gebruik geven (door de verhuurder) van de betreffende accommodatie.
5.4.2.
[naam verzoekster] heeft een beroep gedaan op de artikelen 7:417 lid 4 en 7:425 BW. Airbnb heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat bedoelde bepalingen niet van toepassing zijn in de onderhavige situatie. Zij heeft benadrukt dat de voorloper van artikel 7:417 lid 4 BW, te weten artikel 1843a lid 4 (oud) BW, oorspronkelijk zag op zelfstandige woonruimte, dat de regeling in 2015 is uitgebreid tot onzelfstandige woonruimte als gevolg van klachten over bemiddelingsbureaus voor studentenkamers. De regeling is volgens Airbnb bedoeld om misstanden op de Nederlandse woningmarkt aan te pakken en is niet bedoeld voor de reisbranche en dus ook niet voor de diensten die Airbnb met haar platform aanbiedt.
5.4.3.
De rechtbank Amsterdam heeft in de hiervoor genoemde uitspraak van 9 maart 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020;1477) in rechtsoverweging 15 geoordeeld dat artikel 7:417 lid 4 BW van toepassing is op de onderhavige situatie. Daarbij is enerzijds overwogen dat artikel 7:264 lid 2 BW huurders van woonruimte al beschermt tegen bemiddelingskosten zodat het niet voor de hand ligt dat de wetgever met artikel 7:417 lid 4 BW enkel het oog op woonruimte heeft gehad, terwijl anderzijds is overwogen dat genoemd artikel 7:417 lid 4 BW als bepaling van consumentenbescherming ruim moet worden uitgelegd.
5.4.4.
Airbnb heeft de juistheid van de beslissing van de rechtbank Amsterdam bestreden, onder meer met verwijzing naar de wetsgeschiedenis van artikel 7:417 lid 4 BW.
5.4.5.
Zoals hiervoor ook al overwogen zijn inmiddels bij een groot aantal gerechten circa 200 procedures aanhangig van verschillende claimorganisaties tegen Airbnb en in al die zaken is het belangrijkste punt van geschil of artikel 7:417 lid 4 BW ook van toepassing is op de korte termijn verhuur van vakantieaccommodaties. De kantonrechter ziet aanleiding om op dat punt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen. Juist gezien het groot aantal procedures dat bij de verschillende gerechten aanhangig is, is voldaan aan het criterium van artikel 392 lid 1 onder b Rv voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
Voor zover Airbnb al gelijk zou hebben met haar stelling dat artikel 7:417 lid 4 BW en de voorloper van dat artikel destijds zijn ingevoerd om misstanden op de woningmarkt te voorkomen, wijst de kantonrechter erop dat inmiddels voldoende gebleken is dat de verhuur van woningen voor vakantiedoeleinden door platforms zoals Airbnb negatieve gevolgen heeft voor de woningmarkt en tot misstanden leidt op de te krappe Nederlandse woningmarkt, met name in de grote steden.
5.5.
De prejudiciële vragen die partijen hebben voorgesteld
Partijen hebben de kantonrechter uitdrukkelijk verzocht om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen. Blijkens de brief van de advocaten van Airbnb d.d. 1 oktober 2020 hebben partijen de kantonrechter in overweging gegeven de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen:
Artikel 7:417 lid 4 BW:
I. Is artikel 7:417 lid 4 BW van toepassing op de korte termijn verhuur van vakantieaccommodaties, zoals die worden aangeboden op een online platform als dat van Airbnb;
Bemiddeling:
II. Is er in het geval van een online platform als dat van Airbnb sprake van het type bemiddeling waarop artikel 7:417 lid 4 ziet?
III. Als de beantwoording van de vorige vraag afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, welke omstandigheden zijn dan van belang om te bepalen of er bij een online platform als dat van Airbnb sprake is van een tweezijdige bemiddeling in de zin van artikel 7:417 lid 4 jo. 7:425 BW?
Implicaties artikel 7:417 lid 4 BW:
IV. Voor zover artikel 7:417 lid 4 BW van toepassing is op Airbnb en Airbnb daarmee in strijd handelt, is dan vernietiging vereist alvorens een vordering tot terugbetaling van de bemiddelingskosten ontstaat?
V. Voor zover vernietiging vereist zou zijn, wat dient dan precies te worden vernietigd en op welk moment vangt de verjaringstermijn ex artikel 3:52 lid 1 sub d BW dan aan?
VI. Voor zover artikel 7:417 lid 4 BW van toepassing is op Airbnb en Airbnb daarmee in strijd handelt, leidt die toepassing dan tot een verplichting van de gebruiker om op grond van bijvoorbeeld artikel 6:210 lid 2 BW de waarde te vergoeden van de reeds verrichte prestatie door Airbnb die niet ongedaan gemaakt kan worden?
Europees recht:
VII. Voor zover artikel 7:417 lid 4 BW van toepassing is op Airbnb en Airbnb daarmee in strijd handelt, is toepassing van het betreffende artikel in dit concrete geval dan verenigbaar met het Europees recht?
5.6.
Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad
5.6.1.
Artikel 7:417 lid 4 BWZoals hiervoor ook al overwogen is het antwoord op de vraag of onder huur in de zin van artikel 7:417 BW ook de korte termijn verhuur van vakantieaccommodaties begrepen is, cruciaal voor de beoordeling van alle zaken die inmiddels bij een groot aantal gerechten zijn aangebracht. Derhalve zal de kantonrechter de eerste vraag overnemen en die vraag aan de Hoge Raad voorleggen.
5.6.2.
BemiddelingTen aanzien van deze door partijen voorgestelde vraag overweegt de kantonrechter dat artikel 7:417 BW niet handelt over bemiddeling, maar over lastgeving. De bemiddelingsovereenkomst is geregeld in de artikelen 7:425 BW en volgende. Krachtens artikel 7:427 BW is artikel 7:417 BW van overeenkomstige toepassing op de bemiddelingsovereenkomst. In zoverre bestaat er aanleiding om de prejudiciële vraag aan de Hoge Raad anders te formuleren. Daarbij is tevens het volgende van belang.
[naam verzoekster] heeft in het verzoekschrift onder randnummer 52 gesteld dat het platform van Airbnb zo is ingericht dat partijen niet in staat zijn om rechtstreeks - en derhalve zonder tussenkomst van Airbnb - met elkaar in contact te treden. Bij de zoekresultaten vermeldt Airbnb immers geen gegevens die het de potentiële huurder mogelijk maken om buiten Airbnb om in contact te treden met de potentiële verhuurder. Airbnb heeft die stellingen van [naam verzoekster] niet weersproken en zij heeft enkel in randnummer 29 van het verweerschrift gesteld dat de consument met de verhuurder kan communiceren door middel van de chatfunctie op de site. Uit de eigen stellingen van Airbnb blijkt derhalve dat de consument en de verhuurder niet buiten Airbnb om met elkaar in contact kunnen treden. In zoverre gaat de vergelijking, die Airbnb maakt met Booking.com niet op. Immers, zowel uit de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2020 (ECLI:NL:RBAMS:020:1477) als uit de uitspraak van het Hof Amsterdam van 28 mei 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:1849) blijkt dat de consument bij Booking.com na een zoekvraag wel concreet te zien krijgt welk hotel of andere accommodatie het betreft, zodat de klant ervoor kan kiezen om rechtstreeks met die accommodatie in contact te treden en eventueel daar rechtstreeks te boeken.
Rekening houdend met die feitelijke situatie zal de kantonrechter ten aanzien van het onderwerp bemiddeling de hierna in het dictum van deze uitspraak te formuleren prejudiciële vragen voorleggen aan de Hoge Raad.
5.6.3.
Implicaties artikel 7:417 lid 4 BW
In zaken als de onderhavige is tevens een geschilpunt de vraag of de consument de Overeenkomst dient te vernietigen om aanspraak te kunnen maken op terugbetaling van de door hem betaalde bemiddelingskosten. Zo ja, dan rijst tevens de vraag op welk moment de verjaringstermijn van drie jaar ex artikel 3:52 lid 1 sub d BW een aanvang neemt. Is dat het moment van het afsluiten van de Overeenkomst, zoals Airbnb bepleit, of is dat het moment waarop dat de consument daadwerkelijk een reservering maakt voor een bepaalde accommodatie, zoals [naam verzoekster] kennelijk bepleit en ook de rechtbank Amsterdam heeft aangenomen in meergenoemde uitspraak van 9 maart 2020? Ook op die punten zal de kantonrechter de vragen overnemen die partijen hebben geformuleerd. Tevens zal de kantonrechter de hiervoor geopperde vraag VI aan de Hoge Raad voorleggen. In dat kader is van belang dat Airbnb in het verweerschrift heeft aangevoerd dat een verschuiving van de bemiddelingskosten in de richting van degene die de accommodatie aanbiedt tot een vergelijkbare prijsstijging leidt en dus uiteindelijk geen effect heeft op de door de consument te betalen prijs voor de betreffende accommodatie. Volgens Airbnb betaalt de accommodatie-aanbieder gemiddeld 3% (exclusief btw) en de reiziger meestal minder dan 14,2% van de prijs voor de accommodatie.
5.6.4.
UnierechtPartijen verschillen tevens van mening over de vraag of Europees recht aan toepassing van artikel 7:417 lid 4 BW in de weg staat. In dat kader stelt Airbnb dat artikel 7:417 lid 3 BW een belemmering van het vrije verkeer van diensten als bedoeld in artikel 3 lid 2 van de E-Commerce Richtlijn (2006/31/EG) oplevert. Een en ander zou volgens Airbnb een ontoelaatbare beperking van het Unierecht betekenen, in het bijzonder van artikel 56 VWEU.
Ook dit geschilpunt is aan de orde in een groot deel van de onderhavige procedures, zodat er aanleiding bestaat ook op dit onderdeel een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voor te leggen.
5.6.5.
De Richtlijn Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Richtlijn 93/13/EEG)Partijen hebben in de tot dusverre gewisselde stukken geen aandacht besteed aan de vraag in hoeverre de handelwijze van Airbnb strijdig is met de Richtlijn 93/13/EEG respectievelijk in hoeverre sprake is van een oneerlijke handelspraktijk. In het bijzonder rijst de vraag in hoeverre artikel 8.1. van de algemene voorwaarden (hiervoor onder de vaststaande feiten geciteerd sub 2.5.) aangemerkt moet worden als een onredelijk beding. Dat artikel regelt de verschuldigdheid van de bemidddelingsvergoeding.
De regeling omtrent de algemene voorwaarden in de artikelen 6:231 e.v. BW zijn mede bedoeld om de Richtlijn 93/13 te implementeren in het Nederlandse recht. De nationale rechter dient de nationale implementatiewetgeving van Richtlijn 93/13 ambtshalve toe te passen en op die wijze de nationale wetgeving zoveel als mogelijk is richtlijnconform uit te leggen. Om die reden en om te bewerkstelligen dat ten aanzien van alle onderdelen duidelijkheid gecreëerd wordt, zal de kantonrechter ook aan de Hoge Raad de vraag voorleggen in hoeverre in casu sprake is van een oneerlijk beding c.q. oneerlijke handelspraktijken.
Ten aanzien van de eventuele oneerlijkheid van het beding zoals opgenomen in artikel 6.1. van de algemene voorwaarden van Airbnb (hiervoor onder de vaststaande feiten geciteerd sub 2.4.) waarin geregeld is dat zowel de consument als ook degene die de accommodatie aanbiedt bemiddelingskosten verschuldigd is, dient de vraag beantwoord te worden of er sprake is van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen. In dat kader is het arrest van de Hoge Raad van 22 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1830) van belang, dat handelt over de oneerlijkheidstoets in het kader van Richtlijn 93/13.
In het verlengde hiervan dient tevens de vraag beantwoord te worden of Airbnb in strijd handelt met het bepaalde in artikel 6:193b lid 2 BW alsmede of sprake is van een oneerlijke handelspraktijk, nu zij aan beide partijen bemiddelingskosten in rekening brengt.
5.7.
Uitlaten partijen
Nu partijen overeenstemming hebben bereikt over de formulering van de aan de Hoge Raad voor te leggen vragen en de kantonrechter die formulering grotendeels heeft overgenomen, bestaat er onvoldoende aanleiding om partijen op de voet van het bepaalde in artikel 392 lid 2 Rv de gelegenheid te bieden zich schriftelijk uit te laten over het voornemen tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Om verdere vertraging van de procedure te voorkomen, zal de kantonrechter de Hoge Raad bij dit vonnis verzoeken de hierna te noemen prejudiciële vragen te beantwoorden.
5.8.
Incident tot voeging van de ConsumentenbondZoals hiervoor in het verloop van de procedure al vermeld is op 29 oktober 2019 een incidentele vordering tot voeging ex artikel 217 Rv, subsidiair een verzoek tot het indienen van een verweerschrift ex artikel 282 Rv, ontvangen. De Consumentenbond heeft daarin het verzoek gedaan om zich te mogen voegen aan de zijde van [naam verzoekster] .
[naam verzoekster] en Airbnb hebben nog geen gelegenheid gehad om zich over dat verzoek uit te laten en de kantonrechter zal de zaak verwijzen naar de hierna te noemen rolzitting opdat beide partijen zich daarover schriftelijk kunnen uitlaten.

6. De beslissing

De kantonrechter:
verstaat dat de onderhavige EPGV- procedure op gezamenlijk verzoek van [naam verzoekster] en Airbnb is omgezet in een procedure ex artikel 96 Rv;
verzoekt de Hoge Raad de volgende prejudiciële vragen te beantwoorden:
Is artikel 7:417 lid 4 BW van toepassing op de korte termijn verhuur van vakantieaccommodaties, zoals die worden aangeboden op een online platform als dat van Airbnb?
Is er in het geval van platforms als dat van Airbnb, waar gebruikers zelf accommodaties aanbieden respectievelijk zoeken en contact tussen partijen enkel mogelijk is via het platform van Airbnb, sprake van bemiddeling in de zin van artikel 7:425 jo. 7:417 lid 4 BW door dergelijke platforms?
Als de beantwoording van de vorige vraag afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, welke omstandigheden zijn dan van belang om te bepalen of er bij een online platform zoals dat van Airbnb sprake is van tweezijdige bemiddeling in de zin van artikelen 7:425 jo 7:417 lid 4 BW?
Voor zover artikel 7:417 lid 4 BW van toepassing is op Airbnb en Airbnb daarmee in strijd handelt, is dan vernietiging vereist alvorens een vordering tot terugbetaling van de bemiddelingskosten ontstaat?
Voor zover vernietiging vereist zou zijn, wat dient dan precies te worden vernietigd en op welk moment vangt de verjaringstermijn ex artikel 3:52 lid 1 sub d BW dan aan?
Voor zover artikel 7:417 lid 4 BW van toepassing is op Airbnb en Airbnb daarmee in strijd handelt, leidt die toepassing dan tot een verplichting van de gebruiker om op grond van bijvoorbeeld artikel 6:210 lid 2 BW de waarde te vergoeden van de reeds verrichte prestatie door Airbnb die niet ongedaan gemaakt kan worden?
Is sprake van overtreding van de Richtlijn Oneerlijke bedingen in consumentenzaken (Richtlijn 93/13/EEG)? Zo ja, welke consequenties heeft dat voor de terugvordering van de consument van de door hem betaalde bemiddelingskosten?
Is sprake van een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193b BW? Zo ja, welke consequenties heeft dat voor de terugvordering van de consument van de door hem betaalde bemiddelingskosten en welke verjaringstermijn is daarbij van toepassing?
Als de beantwoording van de vragen 7 of 8 afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, welke omstandigheden zijn dan van belang om te bepalen of sprake is van overtreding van de Richtlijn Oneerlijke bedingen in consumentenzaken (Richtlijn 93/13/EEG) (vraag 7) of sprake is van een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193b BW (vraag 8)?
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 25 februari 2021opdat [naam verzoekster] en Airbnb zich schriftelijk kunnen uitlaten over het verzoek van de Consumentenbond tot voeging aan de zijde van [naam verzoekster] ;
houdt iedere verdere beslissing in dit stadium van het geding aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
710